ECLI:NL:RBDHA:2015:8971

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 juni 2015
Publicatiedatum
30 juli 2015
Zaaknummer
C/09/489470 / KG ZA 15-745
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot betaling voorschot op verzekeringspenningen na brand in zalencomplex

In deze zaak vorderde eiser, eigenaar van een zalencomplex, een voorschot van € 200.000 op de verzekeringspenningen van Nationale-Nederlanden na een brand die op 27 april 2015 in zijn complex had gewoed. Eiser had meerdere verzekeringen afgesloten bij Nationale-Nederlanden, waaronder gebouwen- en bedrijfsschadeverzekeringen. De brand had aanzienlijke schade veroorzaakt, en eiser had de schade op 27 april 2015 gemeld. Nationale-Nederlanden had echter geweigerd om het gevorderde voorschot te betalen, met als argument dat er gerede twijfel bestond over de toedracht van de brand en de betrokkenheid van eiser daarbij. De voorzieningenrechter oordeelde dat de brand een gedekt evenement was, maar dat er onvoldoende bewijs was dat Nationale-Nederlanden in een eventuele bodemprocedure gehouden zou zijn om de schade te vergoeden. De rechter wees de vordering van eiser af, omdat het belang van Nationale-Nederlanden bij het afronden van hun onderzoek zwaarder woog dan het spoedeisende belang van eiser bij het ontvangen van het voorschot. Eiser werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team Handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/489470 / KG ZA 15-745
Vonnis in kort geding van 22 juni 2015
in de zaak van
[eiser] ,
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. E.C.M.J. van Kempen te Boxmeer,
tegen:
de naamloze vennootschap
NATIONALE-NEDERLANDEN SCHADEVERZEKERING MAATSCHAPPIJ N.V.,
statutair gevestigd en kantoorhoudende te Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. S.E. Phoelich-Pontier te Den Haag.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘ [eiser] ’ en ‘Nationale-Nederlanden’.

1.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 9 juni 2015 wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
1.1.
[eiser] is eigenaar en uitbater van een zalencomplex, genaamd [naam zalencomplex] , aan de [adres] te [plaats] . In dit zalencomplex bevonden zich onder meer een theater en een bioscoop. [eiser] is tevens eigenaar van het naastgelegen pand, met op de begane grond een cafetaria ( [adres cafetaria] ) en daarboven een door hemzelf bewoonde woning ( [adres woning] ). Het zalencomplex en het naastgelegen pand zullen hierna gezamenlijk worden aangeduid als ‘het zalencomplex’.
1.2.
[eiser] heeft ten behoeve van het zalencomplex een aantal verzekeringsovereenkomsten bij Nationale Nederlanden afgesloten, te weten een tweetal gebouwenverzekeringen, een inventaris-/goederenverzekering, een bedrijfsschade-verzekering en een geldverzekering. In de op deze verzekeringen toepasselijke polisvoorwaarden is onder meer bepaald dat een uitkering onder deze verzekeringen plaatsvindt binnen vier weken na ontvangst door Nationale Nederlanden van alle noodzakelijke gegevens.
1.3.
In de nacht van zondag 26 op maandag 27 april 2015 heeft brand gewoed in het zalencomplex, ten gevolge waarvan het zalencomplex grotendeels is verwoest.
1.4.
Op 27 april 2015 heeft [eiser] aangifte gedaan van poging tot doodslag en van (poging tot) diefstal met geweld. Ten overstaan van de verbalisant heeft [eiser] – kort gezegd – verklaard (1) dat hij op 26 april 2015 ’s avonds bij betreding van het zalencomplex door ten minste twee onbekenden werd overmeesterd, waarvan hij er twee herkende als de daders van een eerdere overval op het zalencomplex op 21 april 2015, die hij destijds onder dreiging van een luchtbuks heeft kunnen verjagen, (2) dat deze onbekenden een touw of een vergelijkbaar object om zijn nek hebben geplaatst ten gevolge waarvan hem het ademen werd bemoeilijkt en hij het bewustzijn heeft verloren, (3) dat de onbekenden hem gedurende zijn bewusteloosheid in het zalencomplex met tiewraps aan een vierkante paal hebben vastgebonden en een van hen hem, nadat hij weer bij bewustzijn was gekomen, met benzine heeft overgoten, (4) dat hij vervolgens onder dreiging met inbrandsteking de cijfercodes van zijn twee kluizen aan de onbekenden heeft afgegeven en (5) dat hij zich op eigen kracht heeft weten te bevrijden en het zalencomplex via de nooduitgang is ontvlucht, waarbij hij een brandlucht rook.
1.5.
[eiser] heeft de schade als gevolg van de brand op 27 april 2015 bij Nationale Nederlanden gemeld.
1.6.
Nationale Nederlanden heeft onderzoeksbureau EMN Forensic B.V. (hierna: ‘EMN’) opdracht gegeven een onderzoek in te stellen naar de oorzaak en toedracht van de brand en de dientengevolge ontstane schade. Vanuit EMN zijn de heren F. Jacobs en B.P. van der Ploeg (hierna: ‘Van der Ploeg’) belast met het onderzoek naar de toedracht van de brand, de heer J.L.M. Imhoff (hierna: ‘Imhoff’) met het technisch onderzoek, de heer J.W. van Kilsdonk (hierna: ‘Van Kilsdonk’) met het vaststellen van de schade aan het vastgoed en de heer J. de Jonge met het vaststellen van de schade aan de inventaris/goederen en de bedrijfsschade. EMN heeft verschillende bezoeken gebracht aan de brandlocatie.
1.7.
[eiser] heeft onderzoeksbureau Coolen Expertise B.V. (hierna: ‘Coolen Expertise’) ingeschakeld voor het uitvoeren van een contra-expertise. Vanuit Coolen Expertise is de heer ing. J. van Griensven (hierna: ‘Van Griensven’) met deze contra-expertise belast. Daarnaast heeft [eiser] onderzoeksbureau VERZA Schadeonderzoek B.V. verzocht een (technisch) onderzoek in te stellen naar de oorzaak en de verdere uitbreiding van de brand alsmede naar de daaraan voorafgaande beroving. Dit onderzoek is uitgevoerd door de heer C.M.M. van der Zande re (hierna: ‘Van der Zande’). Het onderzoekrapport van Van der Zande van 6 mei 2015 bevat gegevens betreffende het alarmsysteem in het zalencomplex, een weergave van een verklaring van [eiser] betreffende de gang van zaken op 26 en 27 april 2015 voorafgaand aan de brand alsmede een verklaring van [eiser] dat het proces-verbaal van aangifte onjuist is wat betreft zijn verklaring over het instellen van het alarmsysteem op 26 april 2015.
1.8.
EMN heeft in overleg met Coolen Expertise de schade van [eiser] als gevolg van de brand voorlopig geraamd op een bedrag van € 4.035.000,--.
1.9.
Op 4 mei 2015 heeft Van der Ploeg [eiser] in het kader van het toedrachtsonderzoek ten kantore van zijn advocaat geinterviewd. [eiser] heeft daarbij verklaard over de gang van zaken op 26 en 27 april 2015 voorafgaand aan de brand.
1.10.
Op 12 mei 2015 heeft EMN een buurtonderzoek ingesteld in de directe omgeving van het zalencomplex.
1.11.
Bij brief van 15 mei 2015 heeft de advocaat van [eiser] Nationale Nederlanden gesommeerd uiterlijk op 19 mei 2015 voor 12.00 uur te bevestigen dat aan [eiser] een voorschot op de verzekeringspenningen zal worden uitgekeerd van € 100.000,--.
1.12.
Op 21 mei 2015 hebben de heer P. Hoekstra, zijnde een collega van Imhoff belast met het technisch onderzoek naar het alarmsysteem in het zalencomplex (hierna: ‘Hoekstra’), en Van der Zande een bezoek gebracht aan de installateur van het alarmsysteem.
1.13.
Bij brief van 27 mei 2015 heeft Van der Zande in aanvulling op zijn rapport van 6 mei 2015 met betrekking tot het alarmsysteem in het zalencomplex als volgt geconcludeerd:
“- het alarm bevond zich ten tijde van de beroving en brand in een werkvaardige toestand;
- op het moment van uw afwezigheid op 26 april 2015 tussen 22:17 en 22:37 uur was het systeem op correcte wijze ingeschakeld;
- bij uw thuiskomst om 22:37 uur schakelde u het alarmsysteem uit. Daarna werd u overvallen en gekneveld;
- op 27 april 2015 genereerde het alarmsysteem om 00:02 uur een sabotagemelding die 2 seconden later werd gevolgd door de melding ‘voeding storing’.
De sabotagemelding vond plaats op zone 17 (balkondeur voor), maar onduidelijk is waar het defect zich openbaarde. Een dergelijke melding wordt veroorzaakt op het moment dat een detector en/of de bijbehorende bekabeling (ergens tussen detector en alarmkast) beschadigd raakt of wordt vernield.
Gelet op het tijdstip en de aard van de meldingen (sabotage gevolgd door stroomuitval) lijkt het aannemelijk dat de meldingen zijn veroorzaakt doordat de alarm- en elektriciteitsbekabeling door het vuur aangetast werden.(…)”
1.14.
Nadat EMN aan de advocaat van [eiser] te kennen had gegeven een tweede interview met [eiser] te wensen, zijn de aan [eiser] voor te leggen vragen op 30 mei 2015 op voorhand aan de advocaat van [eiser] toegezonden. De advocaat van [eiser] heeft Van der Zande verzocht deze vragen aan [eiser] voor te leggen. Van der Zande heeft de vragen en de door [eiser] gegeven antwoorden vastgelegd in een rapport van 2 juni 2015.
1.15.
Op 1 juni 2015 heeft Van der Ploeg [eiser] een tweede maal geïnterviewd. De advocaat van [eiser] heeft de beantwoording door [eiser] van de vragen, die volgens hem niet reeds op voorhand waren beantwoord, schriftelijk vastgelegd, welke vastlegging op 1 juni 2015 door [eiser] is ondertekend. Van der Ploeg heeft op zijn beurt een verslag gemaakt van dit interview, hetwelk hij op 2 juni 2015 aan de advocaat van [eiser] heeft toegezonden. [eiser] heeft dit verslag tot op heden niet ondertekend.
1.16.
Van der Ploeg heeft op 3 juni 2015 een voorlopig rapport uitgebracht naar aanleiding van het toedrachtsonderzoek, zoals dat tot dusver door hem is verricht. Van der Ploeg verklaart hierin – kort gezegd – dat (1) het technisch onderzoek aan het alarmsysteem in het zalencomplex thans nog niet is afgerond, (2) diverse getuigen nog dienen te worden gehoord, (3) de aangeleverde stukken (telefoongegevens en afwijkingen in verklaringen) nog dienen te worden beoordeeld (4) [eiser] het verslag van het interview van 1 juni 2015 niet heeft ondertekend, (5) op korte termijn een benzinemonster uit de motorfiets van [eiser] zal worden genomen, (6) het verslag van de advocaat van [eiser] van het interview van 1 juni 2015 onjuistheden bevat en (7) het politieonderzoek nog in volle gang is en alle opties nog worden opengehouden.
1.17.
Imhoff heeft op 4 juni 2015 een rapport uitgebracht naar aanleiding van het door hem verrichte technisch sporenonderzoek. Imhoff komt in dit rapport tot de volgende conclusies:
“Op basis van het ingestelde onderzoek heb ik vastgesteld:
• Dat er voorafgaande aan de brand niet werd ingebroken.
• Dat verzekerde zelf de nooddeuren aan de zijde van de keuken heeft geopend om de motor naar binnen te kunnen rijden.
• Dat de beide verbindingsdeuren tussen de woning en het theater, afgesloten waren met een codeslot.
• Dat door de enorme destructie van deze brand, vooral in het achterste gedeelte van het theater, nagenoeg geen brandbeeld meer zichtbaar was.
• Dat op basis van de aangetroffen situatie en de informatie van betrokkenen uit is gegaan van brandstichting.
• Dat er behoudens sporen die duiden op brandstichting geen andere sporen of aanwijzingen werden aangetroffen die het ontstaan van deze brand anders zouden kunnen verklaren.
• Dat uit de analyse van de monsters is gebleken dat er motorbenzine werd gebruikt om de brand in het theater en in de woning van uw verzekerde te initiëren.
• Dat een technische oorzaak theoretisch niet kan worden uitgesloten maar gelet op de aangetroffen sporen en aanwijzingen niet aannemelijk is.
Uitgaande van bovenstaande feiten en bevindingen kan worden vastgesteld dat deze brand het directe gevolg is van brandstichting van binnenuit. Toegang tot het pand voor derden was daarbij mogelijk omdat de nooddeuren aan de linkerachterzijde geopend waren. Betrokkenheid van derden bij de overval en de brandstichting kan dan ook niet worden uitgesloten. (…)”
1.18.
Op 4 juni 2015 heeft Hoekstra een (voorlopig) rapport uitgebracht naar aanleiding van een onderzoek naar de alarmgegevens van het alarmsysteem in het zalencomplex in relatie tot de brand. Hoekstra komt in zijn rapport tot de volgende conclusies:
“Conclusies
1. De conform de P.H.2 vereiste risicoklasse vaststelling heeft niet plaatsgevonden.
2. Indien de risicoklasse wel had plaatsgevonden zou het alarmsysteem minimaal aan klasse E1 voldaan moeten hebben. Er is door de installateur geen certificaat verstrekt waaruit zou blijken het alarmsysteem hieraan voldoet.
3. De installateur verklaart dat het alarmsysteem feitelijk voldoet aan klasse E1.
4. Wij constateerden dat de uitvoering van het alarmsysteem op enkele punten afwijkt van de E1 klasse. Zo ontbreekt onder andere bij de code-bedienpanelen B en C ruimtelijke detectie. Deze afwijkingen hebben echter in dit geval geen rol gespeeld.
5. De door verzekerde uitgevoerde blokkering van zone 6 is waarschijnlijk niet van invloed geweest op de juiste werking van het alarmsysteem.
6. Gesteld kan worden dat het gebouw bij ingeschakeld alarmsysteem, onder normale omstandigheden, niet zonder alarmering binnengedrongen kan zijn.
7. Het is niet uitgesloten dat personen zich voor het inschakelen van het alarm om 22:17 uur in het gebouw verstopt kunnen hebben en in het gebouw onopgemerkt (door het alarmsysteem) gebleven kunnen zijn.
8. De verklaring van verzekerde inzake de belfunctie klopt niet met de installatiegegevens in het logboek (bijlage 1)
9. De tijdlijn in het proces-verbaal komt niet overeen met de gegevens van het alarmsysteem. De tijdlijn in het proces verbaal kan derhalve niet correct zijn.
10. Het onderzoek aan de beschadigde printplaat van het alarmsysteem is nog niet afgerond waardoor verificatie van de programmering en mogelijk uitlezing van het systeemgeheugen nog niet is uitgevoerd (…)”.

2.Het geschil

2.1.
[eiser] vordert bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, veroordeling van Nationale Nederlanden tot het binnen twee dagen na betekening van dit vonnis aan hem betalen van een voorschot op de verzekeringspenningen van € 200.000,--, zulks met veroordeling van Nationale Nederlanden in de proceskosten.
2.2.
[eiser] stelt daartoe dat hij als gevolg van de brand in het zalencomplex wordt geconfronteerd met diverse schadeposten, die in beginsel onder de dekking vallen van de bij Nationale Nederlanden afgesloten verzekeringen. In dat verband wijst [eiser] op zijn doorlopende hypotheeklasten, de kosten van vervangende woonruimte, de kosten voor de aanschaf van noodzakelijke goederen, gederfde omzet en de kosten die zullen zijn gemoeid met het op aandringen van de gemeente [naam gemeente] opruimen van de brandlocatie. Nationale Nederlanden heeft echter, ondanks herhaaldelijk verzoek en sommatie daartoe en ondanks het feit dat zij te kennen heeft gegeven een aantal bedragen ten behoeve van de als gevolg van de brand ontstane schade te hebben gereserveerd, geweigerd om een voorschot op de verzekeringspenningen te betalen. Nationale Nederlanden verkeert daarmee volgens [eiser] vanaf 19 mei 2015 van rechtswege in verzuim. Het onderzoek van EMN is er naar de mening van [eiser] vooral op gericht om zijn door Nationale Nederlanden/EMN aanwezig veronderstelde negatieve betrokkenheid bij de brand aan te tonen. In dat verband wijst [eiser] erop dat Imhoff reeds voor het bezoeken van de schadelocatie aan Van Kilsdonk en Van Griensven te kennen heeft gegeven dat [eiser] de brand wel zelf zal hebben aangestoken. Gelet op deze vooringenomenheid kunnen volgens [eiser] grote vraagtekens worden geplaatst bij het waarheidsgehalte van het onderzoek van EMN. Tot op heden heeft volgens [eiser] het inmiddels vijf weken lopende onderzoek van EMN geen enkele aanwijzing opgeleverd voor zijn door Nationale Nederlanden aanwezig veronderstelde negatieve betrokkenheid bij de brand, dit terwijl de stelplicht en de bewijslast ter zake op Nationale Nederlanden rusten. In dat verband wijst [eiser] er tevens op dat ook de politie onderzoek heeft gedaan naar de oorzaak en de toedracht van de brand en dat de politie hem niet als verdachte heeft aangemerkt. [eiser] is dan ook van mening dat Nationale Nederlanden bij deze stand van zaken niet eerst de uitkomsten van het thans nog lopende onderzoek van EMN mag afwachten alvorens over te gaan tot betaling van het thans gevorderde voorschot op de verzekeringspenningen. Het spoedeisend belang bij de onderhavige vordering is volgens [eiser] gelegen in de omstandigheid dat de lopende lasten en zich thans voordoende kosten zwaar drukken op zijn financiële reserves en hij een ernstige behoefte heeft aan liquiditeit teneinde het hoofd financieel boven water te houden.
2.3.
Nationale Nederlanden voert gemotiveerd verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

3.De beoordeling van het geschil

3.1.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat de door [eiser] gevraagde voorziening strekt tot betaling door Nationale Nederlanden van een geldsom in de vorm van een voorschot op de verzekeringspenningen. Voor toewijzing van een dergelijke vordering is in kort geding slechts dan plaats als het bestaan en de omvang van de vordering in voldoende mate aannemelijk is en er sprake is van feiten en omstandigheden die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is geboden, terwijl in de afweging van de belangen van partijen het restitutierisico betrokken moet worden.
3.2.
Niet ter discussie staat dat de brand in het zalencomplex een onder de bij Nationale Nederlanden afgesloten verzekeringen gedekt evenement betreft, hetgeen met zich brengt dat Nationale Nederlanden in beginsel gehouden is de schade die [eiser] als gevolg van deze brand lijdt te vergoeden. De verplichting tot vergoeding van de schade rust niet op Nationale Nederlanden indien zij gemotiveerd stelt en zo nodig bewijst dat [eiser] de schade met opzet of bewuste roekeloosheid heeft veroorzaakt (artikel 7:952 van het Burgerlijk Wetboek (BW)). In dit kort geding dient te worden beoordeeld of thans, met inachtneming van voormeld toetsingskader, voldoende aannemelijk is dat Nationale Nederlanden in een eventuele bodemprocedure gehouden is de door [eiser] geleden schade te vergoeden.
3.3.
Nationale Nederlanden heeft zich ten verwere op het standpunt gesteld dat van haar redelijkerwijs niet kan worden gevergd dat zij thans aan [eiser] een voorschot op de verzekeringspenningen betaalt, nu er volgens haar gerede twijfel bestaat over de juistheid van de verklaringen van [eiser] over de toedracht van de brand en er ernstige vermoedens bestaan van negatieve betrokkenheid van [eiser] bij de brand. Nationale Nederlanden stelt dat zij, gelet op voormelde twijfels en vermoedens, in staat moet worden gesteld haar onderzoek af te ronden alvorens zij een standpunt inneemt over het verlenen van dekking en de betaling van een voorschot op de verzekeringspenningen. Ter onderbouwing van de door haar gestelde gerede twijfel en negatieve betrokkenheid van [eiser] wijst Nationale Nederlanden op de navolgende door haar geconstateerde onjuistheden, ongeloofwaardigheden en onduidelijkheden.
Overval 21 april 2015
3.3.1.
Onduidelijk is hoe [eiser] er in is geslaagd om zijn luchtbuks te pakken en op de dader met de revolver te schieten, terwijl die dader op slechts een halve meter achter hem liep, deze dader hem onder schot hield, het donker was in de kelder, de luchtbuks in een kast lag, er nog een tweede dader achter hen liep, er in ieder geval nog een beveiligingsschuif ontgrendeld moest worden en [eiser] dacht dat hij van het leven werd beroofd en dus in doodsangst verkeerde. Het lag in de lijn der verwachting dat [eiser] na het schieten met de luchtbuks alsnog door de daders zou zijn overmeesterd omdat er in de kelder slechts een beperkte uitwijkmogelijkheid was, de daders dichtbij hem stonden, hij de luchtbuks direct na gebruik heeft laten vallen (hetgeen op zichzelf bezien reeds opmerkelijk is te noemen), de ene dader nog in het bezit was van de revolver en niet is gebleken dat hij de andere dader heeft geraakt. Onduidelijk is hoe de daders het zalencomplex ongezien hebben kunnen verlaten terwijl [eiser] buiten het zalencomplex de politie heeft opgewacht.
Terugkeer daders vijf dagen later
3.3.2.
Opmerkelijk is dat de twee daders het zalencomplex binnen vijf dagen opnieuw hebben overvallen, terwijl zij geen enkele zekerheid of aanwijzing hadden dat er daadwerkelijk geld te halen viel en voor hen te verwachten viel dat [eiser] na het incident op 21 april 2015 extra op zijn hoede zou zijn, de politie had gewaarschuwd en/of de beveiliging van het zalencomplex had aangescherpt.
Inschakelen alarmsysteem 26 april 2015
3.3.3.
Onjuist is de door [eiser] op 27 april 2015 ten overstaan van de politie afgelegde verklaring dat hij het alarmsysteem bij het verlaten van het zalencomplex rond 19.00/19.30 uur had ingeschakeld. De verklaring die [eiser] heeft gegeven toen hij hiermee werd geconfronteerd, te weten dat hij te weinig ruimte had om het alarmsysteem in te schakelen, lijkt eveneens onjuist nu hij door de vertraagde programmering van de PIR-sensor bij de nooduitgang voldoende tijd had om het zalencomplex te verlaten of te betreden. Gelet op de gestelde overval op 21 april 2015, was er juist alle reden om het alarmsysteem wel in te schakelen. De verklaring van [eiser] laat zich evenmin rijmen met het feit dat hij het alarmsysteem om 22.17 uur wel heeft ingeschakeld en hij toen maar voor korte tijd wegging. Onjuist is de op 1 juni 2015 door [eiser] betrokken stelling dat hij zone 6 op advies van de installateur steeds blokkeerde omdat de deur storing gaf en hij het alarmsysteem anders niet kon instellen. Navraag bij de installateur leerde dat de installateur met het gestelde probleem niet bekend was en de gestelde storing niet op die wijze wordt afgehandeld. [eiser] had een full-service onderhoudscontract, waardoor hij geen extra kosten behoefde te maken bij het melden van een storing. Iedere storing wordt bijgehouden in het logboek van de alarminstallatie. De door [eiser] gestelde storing aan zone 6 staat in dit logboek niet vermeld.
Bekendheid met snelle terugkeer [eiser]
3.3.4.
Opmerkelijk is dat de daders [eiser] , gelet op zijn verklaring, na het door hem inschakelen van het alarmsysteem om 22.17 uur hebben opgewacht, terwijl zij niet wisten wanneer hij terug zou komen. Daarmee liepen zij bovendien een groot risico ontdekt te worden.
Onopgemerkt binnenkomen van daders
3.3.5.
Onduidelijk is hoe de daders het zalencomplex onopgemerkt hebben kunnen betreden. Uit de alarmuitdraai blijkt dat het alarmsysteem tussen 22.17 uur en 22.37 uur, het moment waarop [eiser] het alarmsysteem via de schuifdeur aan de achterzijde van het zalencomplex (zone 9) uitschakelde, geen melding heeft afgegeven, zodat moet worden aangenomen dat het zalencomplex gedurende die periode niet is betreden. [eiser] heeft blijkens zijn verklaring vervolgens de nooddeur (zone 6) geopend om zijn motor naar binnen te rijden. Deze nooddeur en de daarachter gelegen detector (PIR zone 10) zijn voorzien van een belsignaal, dat hoorbaar is wanneer deze zones worden betreden. [eiser] stelt geen belsignaal te hebben gehoord omdat volgens hem de deur dicht was en het alarmsysteem uitgeschakeld. Deze verklaring is onjuist: de nooddeur was immers open en het belsignaal gaat juist af als het alarmsysteem is uitgeschakeld. Uit het onderzoek naar het alarmsysteem is tevens gebleken dat onjuist is de verklaring van [eiser] dat de schuifdeur aan de achterzijde en dubbele deur aan de voorzijde van het zalencomplex waren voorzien van een belfunctie.
Honden niet aanwezig
3.3.6.
Bij de moeder van [eiser] dient de verklaring van [eiser] te worden geverifieerd dat zijn twee honden overdag bij hem in de zaak zijn en ’s avonds en ’s nachts bij zijn moeder. Tijdens het buurtonderzoek heeft een omwonende ongevraagd te kennen gegeven dat de honden normaliter ’s avonds wel in het zalencomplex aanwezig waren. Daarnaast dient nog gesproken te worden met de tante van [eiser] , mevrouw [naam tante] , die eveneens betrokken was bij het reilen en zeilen van het zalencomplex.
Paniekzender
3.3.7.
Nu [eiser] heeft verklaard de paniekzender nooit te gebruiken, valt niet goed in te zien waarom het alarmsysteem daarmee was uitgerust. Onbegrijpelijk is dat [eiser] de paniekzender na de gestelde overval van 21 april 2015 niet in gebruik heeft genomen.
(Moment van) overmeesteren
3.3.8.
Nationale Nederlanden heeft haar medisch adviseur de vraag voorgelegd of het mogelijk is om op de door [eiser] gestelde wijze van overmeesteren ‘enkel’ bewusteloos te raken alsmede of dit lang duurt en hoe groot het risico is dat het slachtoffer helemaal niet meer bijkomt. De daders hadden [eiser] immers nog ‘nodig’ om de code van de kluis te kunnen bemachtigen. Daarnaast is de medisch adviseur de vraag voorgelegd of als gevolg van een dergelijke handelswijze ‘enkel’ striemen in de nek kunnen ontstaan.
Verslepen (bewusteloze) [eiser]
3.3.9.
Ongeloofwaardig is dat de daders de bewusteloze [eiser] , die 135-140 kilogram weegt, vanaf de plek waar zijn motor stond geparkeerd naar de theaterzaal hebben weten te verplaatsen, te meer nu een van de daders maar één arm kon gebruiken omdat zijn andere arm in een mitella zou hebben gezeten.
Overgieten met benzine
3.3.10.
Opmerkelijk is in de visie van Imhoff dat uitsluitend in een cirkel van ongeveer 15 centimeter vanaf de paal waar [eiser] aan stelt te zijn vastgebonden sporen van benzine zijn gevonden en niet, zoals in een dergelijk geval te verwachten is, in een grotere omtrek. Imhoff stelt dat minimaal vijf liter brandstof moet zijn gebruikt om de brand in het zalencomplex te initiëren. [eiser] heeft echter verklaard dat hij, behoudens de fles waarmee hij is overgoten, niets heeft gezien. Recentelijk is een monster uit de tank van de motor van [eiser] genomen om na te gaan of de brand met uit zijn tank afkomstige benzine is aangestoken. De uitslag van dit onderzoek is nog niet bekend.
Meerdere codes (ongevraagd) afgegeven
3.3.11.
Niet goed valt in te zien waarom [eiser] naar eigen zeggen naar aanleiding van de vraag van één van de daders naar de code van de kluis, de cijfercodes van zowel de kluis in de kelder als die van de bij de daders onbekende kluis in zijn woning, alsmede, blijkens zijn verklaring van 1 juni 2015 die van de deur tussen het theater en zijn woning heeft afgegeven. Van dit laatste heeft [eiser] niet eerder melding gemaakt. De route naar de kluis in de woning vanaf de plek waar [eiser] werd vastgebonden, is bovendien relatief lang voor iemand die snel en ongezien weg wil komen.
Bevrijden van tiewraps
3.3.12.
Ongeloofwaardig is dat [eiser] zich door achter (een deel van een) scharnier aan de paal te haken en hard te trekken van de tiewraps heeft weten te bevrijden. Het is een feit van algemene bekendheid dat tiewraps doorgaans niet zonder hulpmiddelen zijn los te krijgen. Het gefotografeerde letsel aan de polsen van [eiser] dient nog te worden voorgelegd aan de medisch adviseur om te kunnen vaststellen of dit letsel een logisch gevolg is van het vastgebonden zijn met tiewraps.
Naar buiten vluchten
3.3.13.
[eiser] stelt het pand aan de achterzijde te hebben verlaten, zijnde vanuit de richting waarin ook een van de daders was gelopen. Daarmee liep hij een groot risico deze dader opnieuw tegen het lijf te lopen. Toen de brandweer arriveerde stond de linker van de twee voordeuren open. Nu [eiser] stelt het zalencomplex aan de achterzijde te hebben verlaten en deze voordeur ten tijde van het inschakelen van het alarm om 22.37 uur dicht heeft gezeten, moet deze deur door (één van) de daders zijn geopend. Het is opmerkelijk dat de daders via deze deur zijn vertrokken, nu deze deur uitkomt op een winkelstraat met horecagelegenheden, waar tijdens Koningsnacht veel publiek aanwezig zal zijn geweest en de kans op ontdekking dus groot was.
Brandalarm
3.3.14.
Onduidelijk is waarom de rookmelder in de foyer (zone 8) geen signaal heeft afgegeven, terwijl de brand aanvankelijk het felst aan de linkerzijde van de eerste verdieping woedde. Thans wordt door de leverancier van het alarmsysteem getracht het geheugen van het alarmsysteem uit te lezen.
Motief
3.3.15.
Van een motief van derden tot het plegen van de gestelde misdrijven is niet gebleken. [eiser] heeft desgevraagd te kennen gegeven dat hij voor de brand geen financiële problemen had. Tijdens het buurtonderzoek heeft een omwonende ongevraagd verklaard dat [eiser] gokschulden zou hebben. Hoewel [eiser] dit heeft ontkend, zou hierin een motief voor brandstichting kunnen liggen. Een andere omwonende heeft tijdens het buurtonderzoek verklaard dat de onderneming van [eiser] geen succes was. Uit de jaarstukken van 2012 blijkt van een negatief eigen vermogen van € 400.000,-- en van een langlopende schuld (hypothecaire schuld en lening moeder) van ongeveer € 450.000,--, hetgeen duidt op een zeer slechts solvabiliteit. Het grote negatieve eigen vermogen is, gelet op de verstrekte maandomzetten tot en met 2014, naar alle waarschijnlijkheid ook thans nog aanwezig. Het automatisch incasseren van de verzekeringspremies is een aantal keer niet gelukt vanwege onvoldoende saldo.
Onderzoek politie
3.3.16.
Het politieonderzoek is thans nog niet afgerond en de politie houdt alle opties open.
3.4.
Met Nationale Nederlanden is de voorzieningenrechter van oordeel dat het door [eiser] gestelde feitencomplex de nodige vragen en twijfels oproept, onder meer omtrent de betrokkenheid van [eiser] bij de brand. Deze vragen en twijfels zijn (ook) in het kader van deze kortgedingprocedure, in onvoldoende mate door [eiser] beantwoord c.q. weggenomen. Nationale Nederlanden heeft aldus met hetgeen zij ten verwere heeft betoogd voldoende aannemelijk gemaakt dat de door [eiser] ingediende schadeclaim op diverse onderdelen nog (nader) dient te worden onderzocht. Voor dergelijk nader onderzoek is in het beperkte kader van deze procedure geen plaats. Nu bovendien niet is gebleken dat het politieonderzoek reeds is afgerond en de brand nog geen twee maanden geleden heeft plaatsgevonden, dient aldus naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter op dit moment het belang van [eiser] bij een spoedige afwikkeling van zijn schadeclaim te wijken voor het onderzoeksbelang van Nationale Nederlanden. Voor het reeds in dit kort geding toewijzen van een voorschot op de verzekeringspenningen is, nu thans nog onvoldoende aannemelijk is dat Nationale Nederlanden in een eventuele bodemprocedure tot vergoeding van de schade zal zijn gehouden, dan ook geen ruimte. De daartoe strekkende vordering zal worden afgewezen.
3.5.
[eiser] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding.

4.De beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het gevorderde af;
- veroordeelt [eiser] in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van Nationale Nederlanden begroot op € 4.680,--, waarvan € 816,-- aan salaris advocaat, € 3.864,-- aan griffierecht.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.P. van Ham en in het openbaar uitgesproken op 22 juni 2015.
mw