ECLI:NL:RBDHA:2015:8865
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van een verzoek om opvang en leefgeld door een niet rechtmatig verblijvende vreemdeling
In deze zaak heeft eiser, een Ghanese vreemdeling, op 10 maart 2014 een verzoek ingediend bij verweerder, de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, om hulp in de vorm van opvang en leefgeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Vreemdelingenwet 2000 geen grondslag biedt voor de gevraagde opvang, maar dat er onder bepaalde omstandigheden verplichtingen voor de Staat kunnen voortvloeien uit het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De rechtbank heeft geoordeeld dat eiser voldoende procesbelang heeft bij de beoordeling van zijn beroep, ondanks het feit dat hij een Wmo-uitkering ontvangt van de gemeente Amsterdam.
De rechtbank heeft vervolgens de inhoudelijke toetsing van het bestreden besluit uitgevoerd. Eiser had de mogelijkheid om gebruik te maken van opvang door het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (Coa), maar heeft dit niet gedaan. De rechtbank concludeert dat verweerder terecht heeft geoordeeld dat eiser ten tijde van het indienen van het bezwaar onvoldoende procesbelang had, en heeft het bezwaar op goede gronden niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft ook overwogen dat eiser niet heeft aangetoond dat het bedrag van zijn Wmo-uitkering van € 450,- onvoldoende is om van te leven.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. M.C. Verra, in aanwezigheid van griffier mr. A.L. de Gier, en is openbaar uitgesproken op 11 juni 2015. Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.