ECLI:NL:RBDHA:2015:8590

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 juli 2015
Publicatiedatum
22 juli 2015
Zaaknummer
AWB - 14 _ 11276
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening kindgebonden budget onder toepassing van het woonlandbeginsel in relatie tot het Algemeen Verdrag inzake sociale zekerheid met Marokko

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 22 juli 2015 uitspraak gedaan in een geschil over de herziening van het kindgebonden budget van eiser, die twee kinderen heeft die in 2014 in Marokko woonden. Eiser ontving in 2014 kindgebonden budget, maar het aan hem toegekende voorschot werd herzien op basis van het woonlandbeginsel, zoals vastgelegd in artikel 2, elfde lid, van de Wet op het kindgebonden budget (Wkb). De rechtbank oordeelt dat het kindgebonden budget, net als de kinderbijslag, valt onder de reikwijdte van artikel 5 van het Algemeen Verdrag inzake sociale zekerheid tussen Nederland en Marokko (NMV). Dit artikel verbiedt het verminderen van bepaalde uitkeringen en bijslagen op basis van het feit dat de rechthebbende of het kind in een ander land woont. De rechtbank concludeert dat de toepassing van het woonlandbeginsel in dit geval in strijd is met het NMV en dat verweerder het woonlandbeginsel buiten toepassing had moeten laten, gelet op artikel 94, tweede lid, van de Grondwet.

De rechtbank verklaart het beroep van eiser gegrond, vernietigt de beslissing op bezwaar en draagt verweerder op een nieuwe beslissing te nemen, met inachtneming van de uitspraak. Tevens wordt verweerder opgedragen het betaalde griffierecht van € 45 aan eiser te vergoeden. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen kunnen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 14/11276

uitspraak van de meervoudige kamer van 22 juli 2015 in de zaak tussen

[eiser] wonende te [plaats] , eiser

en

[P] , verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 22 juli 2014 is het aan eiser toegekende voorschot kindgebonden budget voor het jaar 2014 herzien naar € 744.
Verweerder heeft bij beslissing op bezwaar de voorschotbeschikking gehandhaafd.
Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting voor de enkelvoudige kamer heeft plaatsgevonden op
14 april 2015. Eiser is in persoon verschenen. Namens verweerder is verschenen
[naam] .
Ter zitting heeft de rechtbank het onderzoek gesloten. Na de zitting heeft de rechtbank het onderzoek heropend en de zaak verwezen naar de meervoudige kamer. Met toestemming van partijen is een zitting voor de meervoudige kamer achterwege gebleven. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Feiten
1. Eiser heeft 2 kinderen: [kind 1] (geboren [datum 1] ) en [kind 2]
(geboren [datum 2] ). Zij waren in 2014 woonachtig in [land] .
2. Bij besluit van 27 december 2013 is het voorschot kindgebonden budget voor het
jaar 2014 vastgesteld op een bedrag van € 1.248.
3. Laatstelijk bij besluit van 22 juli 2014 is het voorschot kindgebonden budget - onder
toepassing van het woonlandbeginsel - herzien naar € 744. Eiser heeft tegen deze voorschotbeschikking bezwaar gemaakt.
4. Bij beslissing op bezwaar van 3 november 2014 heeft verweerder het bezwaar van
eiser ongegrond verklaard.
5. Vervolgens heeft verweerder op respectievelijk 30 december 2014, 6 februari 2015
en 27 februari 2015 herziene voorschotbeschikkingen kindgebonden budget voor het jaar 2014 vastgesteld. Verweerder heeft aangekondigd dat laatstgenoemde voorschotbeschikking zal worden herzien, omdat de woonlandfactor abusievelijk slechts is toegepast voor één kind, terwijl beide kinderen woonachtig zijn in [land] .
Geschil
6. In geschil is of verweerder terecht de woonlandfactor heeft toegepast bij de
berekening van de voorschotbeschikking kindgebonden budget voor het jaar 2014.
7. Eiser stelt dat verweerder het bij voorschot toegekende kindgebonden budget ten
onrechte heeft verminderd door daarop de woonlandfactor toe te passen, omdat dit strijdig is met het Algemeen Verdrag inzake sociale zekerheid tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk [land] (NMV).
8. Verweerder stelt dat de woonlandfactor terecht is toegepast.
Beoordeling van het geschil
9. De rechtbank stelt vast dat het beroep van eiser op grond van artikel 6:19, eerste lid
van de Algemene wet bestuursrecht tevens betrekking heeft op de onder 5 genoemde herziene voorschotbeschikkingen.
10. Op grond van artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wet op het kindgebonden budget
(Wkb, tekst 2014), wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen verstaan onder kindgebonden budget: een financiële bijdrage van het Rijk in de kosten voor kinderen.
11. Op grond van artikel 2, tweede lid, onder b van de Wkb, bedraagt het kindgebonden
budget voor een berekeningsjaar indien de ouder aanspraak heeft voor twee kinderen: € 1.553. Dit bedrag wordt op grond van het vierde lid verhoogd met € 231 ingeval een kind 12 jaar of ouder is, maar jonger dan 16 jaar.
12. In artikel 2, elfde lid, van de Wkb is geregeld hoe het kindgebonden budget wordt
berekend ingeval de kinderen in het buitenland wonen. Indien de kinderen, zoals in de onderhavige situatie, in [land] wonen, bedraagt het kindgebonden budget een bij ministeriële regeling vastgesteld percentage (woonlandfactor) van het onder 11 berekende bedrag. Het percentage wordt zo bepaald dat het een weergave is van de verhouding tussen het kostenniveau van het land dat als woonland in aanmerking wordt genomen en dat van Nederland. Het percentage bedraagt maximaal 100.
13. Uit de bijlage als bedoeld in artikel 1 van de Regeling woonlandbeginsel in de
sociale zekerheid 2012 volgt dat de woonlandfactor ten aanzien van [land] is vastgesteld op 60%.
14. Het NMV is op grond van artikel 1, onderdeel a van dit verdrag van toepassing op:
de ziekteverzekering (uitkeringen en verstrekkingen bij ziekte en moederschap), de arbeidsongeschiktheidsverzekering, de ouderdomsverzekering, de nabestaandenverzekering, de werkloosheidsverzekering, de kinderbijslagen, de bijstand en de overige uitkeringen ten laste van de publieke middelen.
15. Op grond van artikel 5, eerste lid, van het NMV kunnen de uitkeringen bij
arbeidsongeschiktheid, bij ouderdom of aan nabestaanden, de uitkeringen bij overlijden en de kinderbijslagen verkregen op grond van de wettelijke regelingen van een van de verdragsluitende partijen, op generlei wijze worden verminderd, gewijzigd, geschorst, ingetrokken of verbeurd verklaard op grond van het feit dat de rechthebbende of het kind woont op het grondgebied van een andere verdragsluitende partij dan die op het grondgebied waarvan het orgaan dat de uitkering verschuldigd is, zich bevindt.
16. Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft geoordeeld in
haar uitspraak van 27 mei 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:1660) valt het kindgebonden budget, net als de kinderbijslag, onder de reikwijdte van artikel 5 van het NMV. Daarmee is artikel 5, eerste lid, van het NMV, dat het verminderen van bepaalde uitkeringen en bijslagen verbiedt, ook van toepassing op het kindgebonden budget. De toepassing van het woonlandbeginsel bij het vaststellen van het kindgebonden budget is hiermee in strijd. Verweerder had artikel 2, elfde lid, van de Wkb, gelet op artikel 94, tweede lid, van de Grondwet, daarom buiten toepassing moeten laten.
17. Gelet op wat hiervoor is overwogen concludeert de rechtbank dat verweerder bij de
berekening van de voorschotbeschikking kindgebonden budget voor het jaar 2014 ten onrechte de woonlandfactor heeft toegepast. Het beroep dient gegrond te worden verklaard.
Proceskosten
18. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding, omdat gesteld noch
gebleken is dat eiser kosten heeft gemaakt die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de beslissing op bezwaar;
  • draagt verweerder op een nieuwe beslissing te nemen, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 45 aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.E. Postema, voorzitter, mr. E. Kouwenhoven en
mr. E.E. Schotte, leden, in aanwezigheid van mr. M.G.J. Konings, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 juli 2015.
griffier voorzitter

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019,
2500 EA Den Haag. (Nadere informatie www.raadvanstate.nl)