ECLI:NL:RBDHA:2015:8473

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 juni 2015
Publicatiedatum
21 juli 2015
Zaaknummer
AWB 15/10975
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in vreemdelingenbewaring

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 9 juni 2015 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van vreemdelingenbewaring. Verzoeker, een Rwandese man geboren in 1991, had tegen een besluit van 28 mei 2015 beroep ingesteld, waarbij hem de toegang tot Nederland was geweigerd en hem de verplichting was opgelegd zich op een door de grensbewaking aangewezen plaats op te houden. Verzoeker verzocht de voorzieningenrechter om het bestreden besluit te schorsen en hem in vrijheid te stellen, omdat hij meende dat de behandeling van zijn beroep tegen de bewaringsmaatregel niet kon worden afgewacht.

De voorzieningenrechter overwoog dat de behandeling van zaken in het kader van vreemdelingenbewaring met de grootst mogelijke spoed plaatsvindt, zoals voorgeschreven in de Vreemdelingenwet. Er was geen grond voor de conclusie dat verzoeker niet effectief rechtsbescherming zou krijgen. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd als kennelijk ongegrond afgewezen, omdat de voorzieningenrechter geen aanleiding zag om vooruit te lopen op de inhoudelijke beoordeling van de bewaringsmaatregel. De voorzieningenrechter benadrukte dat indien er sprake zou zijn van onverwijlde spoed, er effectieve rechtsmiddelen beschikbaar zijn, maar dat dit in dit geval niet aan de orde was.

De uitspraak werd gedaan door mr. A.C. Loman, in aanwezigheid van griffier mr. M. van Looij. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 15/10975
V-nr: [V-nummer]

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[verzoeker],
geboren op [geboortedag] 1991, van Rwandese nationaliteit, verzoeker
(gemachtigde: mr. J.J. Wedemeijer),
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 28 mei 2015 (het bestreden besluit) is verzoeker de toegang tot Nederland geweigerd en is hem de verplichting opgelegd zich op te houden in een door de ambtenaar belast met grensbewaking aangewezen plaats of ruimte.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit bij brief van 4 juni 2015 beroep ingesteld (zaaknummers: AWB 15/10973 & AWB 15/10974). Hij heeft verder de voorzieningenrechter bij brief van 4 juni 2015 verzocht om bij wijze van voorlopige voorziening het bestreden besluit te schorsen en verweerder te gebieden hem in vrijheid te stellen.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gaat de voorzieningenrechter na of onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, het treffen van een voorlopige voorziening vereist. Bij de daarvoor vereiste belangenafweging gaat het om een afweging van enerzijds het belang van de verzoeker dat een onverwijlde voorziening wordt getroffen en anderzijds het door de onmiddellijke uitvoering van het besluit te dienen belang. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in het bodemgeding niet.
2. Op grond van artikel 8:84 in verband met artikel 8:83, derde lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter zonder behandeling ter zitting uitspraak doen, onder meer indien het verzoek kennelijk ongegrond is. De voorzieningenrechter ziet aanleiding van deze bevoegdheid gebruik te maken.
3. Het onderhavige verzoek om een voorlopige voorziening is connex aan het bewaringsberoep. Dit beroep staat gepland voor mondelinge behandeling op 16 juni 2015. Verzoeker voert aan dat verweerder ten onrechte niet heeft gemotiveerd waarom niet kon worden volstaan met een lichter middel dan het opleggen van de bewaringsmaatregel. Hij wijst daarbij op een recente uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 28 mei 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:1785). Om deze reden vraagt verzoeker de voorzieningenrechter bij wijze van uitzondering om een voorlopige voorziening waarbij vooruit gelopen wordt op de bodemprocedure. Verzoeker wenst dat de bewaringsmaatregel wordt geschorst en dat verweerder wordt bevolen hem in vrijheid te stellen.
4. De voorzieningenrechter begrijpt het verzoek zo dat verzoeker stelt dat de behandeling van het beroep tegen de bewaringsmaatregel op 16 juni 2015 niet kan worden afgewacht. Voor zover het verzoek moet worden opgevat als een verzoek om versnelde behandeling als bedoeld in artikel 8:52 van de Awb, wijst de voorzieningenrechter dat af onder verwijzing naar artikel 6 van de Procesregeling Bestuursrecht 2010.
5. Voorts overweegt de voorzieningenrechter dat de wijze van plannen van zaken in het kader van vreemdelingenbewaring reeds op grond van artikel 94, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 met de grootst mogelijke spoed gebeurt, te weten zo snel mogelijk en in ieder geval binnen twee weken nadat verzoeker beroep heeft ingesteld tegen de bewaringsmaatregel. Er bestaat daarom geen grond voor het oordeel dat op deze wijze geen effectieve rechtsbescherming in het kader van vreemdelingenbewaring wordt geboden.
6. Bovendien ziet de voorzieningenrechter in hetgeen verzoeker heeft aangevoerd geen aanleiding door middel van het treffen van een voorlopige voorziening vooruit te lopen op de inhoudelijke beoordeling van de bewaringsmaatregel door de rechtbank op 16 juni 2015. Indien sprake zou zijn van onverwijlde spoed, bijvoorbeeld omdat verzoekers uitzetting op zeer korte termijn zou plaatsvinden, dan staat daartegen een effectief rechtsmiddel open en kan een verzoek om een voorlopige voorziening worden gedaan hangende de procedure tegen de feitelijke uitzetting. Daarvan is in dit geval geen sprake.
7. Gelet op het voorgaande kan met het onderhavige verzoek niet worden bewerkstelligd dat de voorzieningenrechter een voorlopig oordeel geeft omtrent de rechtmatigheid van de opgelegde maatregel van bewaring. De voorzieningenrechter zal het verzoek dan ook als kennelijk ongegrond afwijzen. Voor een proceskostenveroordeling of bepaling dat het griffierecht wordt vergoed bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. Loman, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M. van Looij, griffier, en bekendgemaakt aan partijen door verzending op de hieronder genoemde datum.
de griffier
de voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Coll: AdG

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.