Overwegingen
1. Eiser, geboren op [geboortedatum], eiseres, geboren op [geboortedatum] en eiser 2, geboren op [geboortedatum], bezitten de Noord-Koreaanse nationaliteit. Het betreft een echtpaar en hun zoon. Eisers hebben op 6 januari 2014 een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend.
2. Bij afzonderlijke besluiten van 14 januari 2014 zijn de aanvragen afgewezen. Verweerder heeft zich bij die besluiten op het standpunt gesteld dat de asielrelazen geloofwaardig zijn en Zuid-Korea als beschermingsalternatief tegengeworpen. De tegen die besluiten ingestelde beroepen zijn bij uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 6 februari 2014 gegrond verklaard. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) heeft bij uitspraak van 1 augustus 2014 (201401396/1/V2) het door verweerder ingestelde hoger beroep ongegrond verklaard en het door eisers ingestelde incidenteel hoger beroep gegrond verklaard. Overwogen is verder dat de aangevallen uitspraak, met verbetering van de gronden waarop deze rust, moet worden bevestigd.
3. Bij de bestreden besluiten zijn de asielaanvragen wederom afgewezen. Verweerder stelt zich op het standpunt dat Zuid-Korea als beschermingsalternatief kan worden tegengeworpen. Eisers voldoen aan de voorwaarden om van rechtswege bij de geboorte de Zuid-Koreaanse nationaliteit te verkrijgen. Uit de brief van de Minister van Buitenlandse Zaken van 30 september 2014, kenmerk CAT-8/14 (hierna: de brief van 30 september 2014) blijkt dat het te verrichten veiligheidsonderzoek nooit kan leiden tot verlies van de van rechtswege bij geboorte verkregen Zuid-Koreaanse nationaliteit. Verder is de kans op ontdekking van vestiging van eisers in Zuid-Korea, hoewel er spionnen in Zuid-Korea zijn, gering. Uit de brief van het Ministerie van Buitenlandse Zaken van 6 november 2013, kenmerk DCM/MA-2013/257 (hierna: de brief van 6 november 2013), blijkt immers dat het van de status en het niveau van de overloper afhangt of diens familieleden negatieve gevolgen ondervinden. In dit geval is er, gelet daarop, geen reden voor vrees op ontdekking.
4. Op wat eisers daartegen hebben aangevoerd wordt - voor zover van belang - hierna ingegaan.
De rechtbank overweegt als volgt.
5. Eisers hebben aangevoerd dat ten tijde van de bestreden besluiten moet vaststaan dat eisers de Zuid-Koreaanse nationaliteit bezitten. Voordat een veiligheidsonderzoek is verricht, staat echter niet vast dat eisers de Zuid-Koreaanse nationaliteit bezitten.
6. De rechtbank overweegt als volgt. Ingevolge artikel 3.35, eerste lid, aanhef en onder e, van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 (VV) vindt de beoordeling of een vreemdeling op grond van artikel 29 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel plaats op individuele basis en wordt onder meer rekening gehouden met de vraag of in redelijkheid kan worden verwacht dat de vreemdeling zich onder de bescherming kan stellen van een ander land waar hij zich op zijn staatsburgerschap kan beroepen.
7. Uit de uitspraak van de ABRvS van 18 juli 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:2815 volgt dat een beschermingsalternatief als onder 6 bedoeld slechts kan worden tegengeworpen indien men de nationaliteit van dat land daadwerkelijk heeft. Niet voldoende is dat iemand die nationaliteit zou kunnen krijgen. In dit geval is niet in geschil dat eisers vanaf de geboorte van rechtswege de Zuid-Koreaanse nationaliteit bezitten. Uit de brief van 30 september 2014, waarnaar verweerder in de besluitvorming verwijst, blijkt dat het veiligheidsonderzoek in geen geval tot gevolg kan hebben dat de vreemdeling de van rechtswege bij geboorte verkregen Zuid-Koreaanse nationaliteit verliest. Dit is door eisers onvoldoende gemotiveerd betwist. 8. Eisers hebben voorts aangevoerd dat het hen bevreemdt dat in de brief van
30 september 2014 stellig wordt vermeld dat iemand die verdacht wordt van spionage de Zuid-Koreaanse nationaliteit niet verliest, terwijl in de brief van 6 november 2013 nog werd vermeld dat niet bekend is hoe de Zuid-Koreaanse autoriteiten omgaan met een verdenking van spionage, omdat die informatie zeer geheim is.
9. Uit de door verweerder overgelegde brief van 3 juni 2015 van het Ministerie van Buitenlandse zaken (kenmerk MINBUZA-2015.286405) blijkt dat als (enige) bron voor de brief van 30 september 2014 (en die van 5 januari 2015, kenmerk MINBUZA-2015.1596) is geraadpleegd de Director of International Communications Database Center for North Korean Human Rights (NKDB). Vermeld is dat deze bron is geraadpleegd vanwege diens gezag, kennis en ervaring, omdat deze bron een autoriteit is op het gebied van de mensenrechten in Noord-Korea en op de hoogte is van Zuid-Koreaanse wet- en regelgeving op het gebied van opvang van Noord-Koreaanse vluchtelingen in Zuid-Korea. Gelet op het voorgaande en op de niet onderbouwde stelling van eisers dat het standpunt dat de NKDB een expert is niet wordt onderbouwd, ziet de rechtbank geen aanleiding aan de deskundigheid van deze bron en de juistheid van de inhoud van de brief van 30 september 2014 te twijfelen. Voormelde grond faalt.
10. Eisers hebben voorts aangevoerd dat redelijkerwijs niet van hen kan worden verwacht dat zij zich in Zuid-Korea vestigen, gelet op het gevaar dat dit kan opleveren voor hun in Noord-Korea achtergebleven familieleden.
11. De rechtbank overweegt daaromtrent als volgt. In de brief van 6 november 2013 is voor zover van belang vermeld dat de in Noord-Korea achtergebleven familieleden van overlopers negatieve gevolgen kunnen ondervinden, variërend van de dood tot het verliezen van werk en dat dit vooral afhangt van de status en het niveau van de overloper. Een hooggeplaatste of waardevolle overloper brengt zijn familie ernstiger in gevaar dan een gewone burger.
12. Zoals volgt uit jurisprudentie van de ABRvS (onder meer de uitspraken van 4 juni 2015 met nummers 201402886/1/V2, 201310842/1/V2 en 201401048/1/V2) dient verweerder bij het beantwoorden van de vraag of in redelijkheid van een Noord-Koreaanse vreemdeling kan worden verwacht dat hij zich onder de bescherming van de Zuid-Koreaanse autoriteiten stelt, alle door de vreemdeling aangevoerde feiten en omstandigheden te betrekken, waaronder de mogelijke gevolgen die vestiging van de vreemdeling in Zuid-Korea kan hebben voor zijn in Noord-Korea achtergebleven familieleden. Verder is in die uitspraken overwogen dat uit de in die zaken overgelegde stukken blijkt dat in Zuid-Korea Noord-Koreaanse spionnen actief zijn, maar dat daaruit, mede gelet op het aantal inwoners van Zuid-Korea, niet kan worden opgemaakt dat het gaat om aantallen die op zichzelf duiden op een reëel risico op ontdekking van iedere uit Noord-Korea afkomstige vreemdeling die zich in Zuid-Korea vestigt. Beoordeeld moet worden of individuele omstandigheden zijn gesteld op grond waarvan het risico op ontdekking in het geval van eisers reëel is.
13. Eiser heeft onder meer verklaard dat hij tien jaar in het leger heeft gediend, dat hij daarna is gearresteerd door de geheime dienst in Noord-Korea en is beschuldigd van het doorverkopen aan Zuid-Korea van informatie over legereenheden, raketsilo’s en chemische wapens. Eiseres heeft verklaard dat zij naar China is vertrokken en vervolgens door China aan Noord-Korea is overgedragen, waarna ze gedetineerd is. Tijdens detentie is ze ernstig mishandeld en beschuldigd van het verkopen van informatie over haar werk bij een kuuroord, waar onder meer de partijtop en hoge functionarissen kwamen. Ze werd door Noord-Korea extra zwaar aangepakt in verband met dat werk. Na vrijlating van eiseres werden eisers als verraders beschouwd. Ze werden scherp in de gaten gehouden. Eiseres heeft een verklaring getekend dat ze niet opnieuw zou vluchten.
14. Deze verklaringen zijn geloofwaardig geacht. Gelet daarop valt niet uit te sluiten dat de Noord-Koreaanse autoriteiten de werkzaamheden van eisers en hun kennis over bepaalde zaken in Noord-Korea relevant vinden. Zonder nadere motivering kan niet worden uitgesloten dat eisers als waardevolle overlopers moeten worden beschouwd. Gelet daarop en de onder 11 bedoelde brief, dient verweerder nader te motiveren waarom eisers geen reëel en voorzienbaar risico op ontdekking lopen indien zij zich in Zuid-Korea zullen vestigen.
15. De beroepen zijn gegrond. De rechtbank zal de bestreden besluiten vernietigen wegens strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht. Verweerder dient opnieuw op de aanvragen te beslissen, met inachtneming van het voorgaande.
16. Verweerder wordt op na te melden wijze in de proceskosten veroordeeld.