ECLI:NL:RBDHA:2015:8314

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 juli 2015
Publicatiedatum
17 juli 2015
Zaaknummer
AWB - 14 _ 10808
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen inzake schadevergoeding en terugvordering Ziektewet-uitkering

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 juli 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. R.G. van der Laan, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, vertegenwoordigd door mr. K.M. Schuijt. Eiser had een verzoek ingediend om schadevergoeding wegens het onterecht niet nemen van een terugvorderingsbesluit door verweerder, wat volgens eiser heeft geleid tot een financieel nadeel van € 2.570,74. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser enkel het wachten op het terugvorderingsbesluit als oorzaak van de schade aanvoert, en niet het besluit zelf. Dit leidde de rechtbank tot de conclusie dat het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard had moeten worden. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en zelf in de zaak voorzien door het bezwaar alsnog niet-ontvankelijk te verklaren. Tevens is verweerder opgedragen het betaalde griffierecht aan eiser te vergoeden en zijn de proceskosten vastgesteld op € 980. De uitspraak is openbaar gedaan en kan binnen zes weken worden aangevochten bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 14/10808

uitspraak van de meervoudige kamer van 9 juli 2015 in de zaak tussen

[eiser], te [plaats], eiser (gemachtigde: mr. R.G. van der Laan),

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder (gemachtigde: mr. K.M. Schuijt).

Procesverloop

Per brief van 5 juli 2013 (het verzoek) heeft eiser aan verweerder gevraagd om vergoeding van schade.
Bij brief van 27 januari 2014 (de primaire beslissing) heeft verweerder het verzoek afgewezen.
Op 27 februari 2014 heeft eiser bezwaar tegen de primaire beslissing gemaakt.
Bij besluit van 17 oktober 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard en de primaire beslissing in stand gelaten.
Op 25 november 2014 heeft eiser beroep tegen het besluit ingesteld.
Op 17 april 2015 heeft verweerder een verweerschrift ingediend
Het beroep is behandeld ter zitting van 4 juni 2015.
Eiser en zijn gemachtigde waren daarbij aanwezig.
Verweerder liet zich vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Bij besluit van 20 juli 2012 heeft verweerder aan eiser krachtens de Ziektewet (ZW) een uitkering toegekend per 29 mei 2012. Tegen dit besluit zijn geen rechtsmiddelen aangewend.
In zijn beschikking van 13 november 2012 heeft de kantonrechter de arbeidsovereenkomst tussen eiser en zijn voormalige werkgever per 1 januari 2013 ontbonden. Een kopie van die beschikking is op 15 november 2012 verzonden aan de toenmalige gemachtigde van eiser.
Eiser heeft verweerder eerst op 14 december 2012 ingelicht over de ontbinding van de zojuist bedoelde arbeidsovereenkomst per 1 januari 2013, ondanks de in artikel 49 van de ZW bepaalde verplichting om een dergelijke wijziging eigener beweging onverwijld mee te delen aan verweerder.
Bij besluit van 28 januari 2013 heeft verweerder bepaald dat eiser niet per 29 mei 2012 maar pas per 1 januari 2013 aanspraak op een ZW-uitkering maakt en het besluit van 20 juli 2012 om die reden herzien. Bij afzonderlijk besluit van 28 januari 2013 heeft verweerder een bedrag van € 12.750,32 van eiser teruggevorderd. Bij besluit op bezwaar van 14 maart 2013 heeft verweerder de besluiten van 28 januari 2013 in stand gelaten. Tegen het besluit van 14 maart 2013 zijn geen rechtsmiddelen aangewend.
Vervolgens heeft eiser het teruggevorderde bedrag van € 12.750,32 aan verweerder betaald.
2. Eiser stelt dat hij de onverschuldigd verstrekte ZW-uitkering in 2012 had willen terugbetalen maar dat dit volgens een medewerker van verweerder waarmee hij contact heeft opgenomen onmogelijk was zonder terugvorderingsbesluit. Verweerder heeft volgens eiser onredelijk lang heeft gewacht met het nemen van een terugvorderingsbesluit. Daardoor heeft hij niet kunnen terugbetalen in 2012 maar pas in 2013 waardoor de terugvordering is gebruteerd. Daarmee is eiser een fiscaal voordeel van € 2.570,74 misgelopen.
Eiser beschouwt het wachten door verweerder met het nemen van een terugvorderingsbesluit als onrechtmatig handelen van verweerder waardoor hij nadeel heeft. Ter zitting heeft eiser uitdrukkelijk bevestigd dat hij geen ander onrechtmatig handelen ten grondslag legt aan zijn verzoek.
3. Blijkens de gedingstukken en de daarop ter zitting gegeven toelichting is verweerder uitgegaan van de veronderstelling dat eiser de besluiten van 28 januari 2013 beschouwt als onrechtmatige handelingen die tot de gestelde schade hebben geleid. Op basis van die veronderstelling heeft verweerder de primaire beslissing en het bestreden besluit genomen.
4. Het thans aan de rechtbank voorgelegde geschil moet worden beslecht op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zoals deze wet op 30 juni 2013 gold. Dit vloeit voort uit het overgangsrecht dat is neergelegd in artikel IV van de Wet nadeelcompensatie en schadevergoeding bij onrechtmatige schade (wet van 31 januari 2013,
Staatsblad2013, nummer 50).
5. De rechtbank beoordeelt ambtshalve of het bezwaar ontvankelijk is. Dienaangaande overweegt zij het volgende.
6. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (hierna: CRvB) kan een beslissing over de vergoeding van gestelde schade slechts worden aangemerkt als een appellabel zelfstandig schadebesluit, indien de door de belanghebbende als oorzaak van de gestelde schade aangeduide handeling vatbaar is voor beroep bij een bestuursrechter. In zoverre verwijst de rechtbank naar de uitspraak van de CRvB van 18 februari 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:437), waarin de zojuist bedoelde vaste jurisprudentie nog eens is bevestigd.
7. Uit de gedingstukken en de behandeling ter zitting concludeert de rechtbank dat eiser slechts het wachten met het nemen van het terugvorderingsbesluit van 28 januari 2013 aanvoert als oorzaak van de gestelde schade en niet, anders dan verweerder blijkbaar veronderstelt, tevens het besluit zelf. Het wachten met het nemen van een ambtshalve besluit is echter niet vatbaar voor bezwaar en dus evenmin voor beroep.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder de primaire beslissing ten onrechte op grondslag van het bezwaar heeft heroverwogen.
8. De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren, het bestreden besluit vernietigen en zelf in de zaak voorzien door het bezwaar alsnog niet-ontvankelijk te verklaren.
9. Nu de rechtbank het beroep gegrond zal verklaren, draagt zij verweerder op het betaalde griffierecht aan eiser te vergoeden.
De rechtbank zal verweerder voordelen tot vergoeding van de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op een bedrag van € 980 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 490 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • verklaart het bezwaar tegen de primaire beslissing niet-ontvankelijk;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 45 aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder tot vergoeding van de door eiser gemaakte proceskosten, tot een bedrag van € 980.
Deze uitspraak is gedaan door mr.dr. L.M. Koenraad, voorzitter, en mr.drs. H.M. Braam, en mr. A.L. Frenkel, leden, in aanwezigheid van mr. F. Willems-Gerritse, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 juli 2015.
griffier rechter

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.