Overwegingen
1. Eiseres heeft gesteld te zijn geboren op [geboortedatum] en de Iraakse nationaliteit te bezitten. Op 9 mei 2008 heeft eiseres een aanvraag ingediend tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Bij besluit van 23 december 2009 is de aanvraag afgewezen. Het hiertegen ingediende beroep is door deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, bij uitspraak van 22 februari 2011 ongegrond verklaard. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) heeft het hiertegen ingestelde hoger beroep bij uitspraak van 14 oktober 2011 ongegrond verklaard.
Op 13 februari 2013 heeft eiseres een nieuwe aanvraag ingediend tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Bij besluit van 21 februari 2013 is de aanvraag afgewezen. Het ingediende beroep is door deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, bij uitspraak van 15 maart 2013 ongegrond verklaard. De Afdeling heeft bij uitspraak van 20 februari 2014 - onder verwijzing naar haar uitspraak van 18 december 2013 in de zaak nr. 201109928/1/V2 (www.raadvanstate.nl), waarin de in het hogerberoepschrift van eiseres opgeworpen rechtsvraag is beantwoord - het hoger beroep gegrond verklaard en de aangevallen uitspraak vernietigd, het inleidende beroep alsnog gegrond verklaard en het besluit van 21 februari 2013 vernietigd.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de aanvraag, met toepassing van het eerste lid van artikel 31 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), gelezen in samenhang met artikel 31, tweede lid, aanhef, onder d en f, van deze wet, opnieuw afgewezen. Eiseres komt niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, van de Vw 2000.
3. Verweerder acht het geloofwaardig dat eiseres jodin is en haar joodse geloof in haar land van herkomst in openheid wenst te belijden en uit te dragen. Verweerder volgt eiseres echter niet haar stelling dat zij in Irak haar geloof niet in vrijheid kan belijden. In dit verband heeft verweerder gewezen op het algemeen ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken over Irak van december 2013, waaruit blijkt dat religieuze minderheden in het algemeen in Noord-Irak hun geloof in openbaarheid kunnen uiten zonder gevaar te lopen. Voor de buitenwereld geldt zij bovendien als muslima. Er is geen aanleiding om tot vluchtelingschap te concluderen, aldus verweerder.
4.
Eiseres heeft in beroep betwist dat zij haar joodse geloof in Irak in vrijheid kan belijden en stelt dat zij vanwege haar joodse identiteit en religie gevaar loopt. Zij wijst erop dat een joodse gemeenschap in (Noord)-Irak ontbreekt, omdat de joden niet voor hun identiteit en geloof durven uit te komen. Verder is zij vanwege het feit dat haar vader moslim is op grond van de Iraakse wetgeving gedwongen geregistreerd als moslima. Door het joodse geloof in Irak openlijk te belijden geldt zij voortaan als afvallige moslima. Daarop staat de doodstraf. Eiseres wijst verder op het oprukken van IS(IS) in Irak, ook op Koerdisch grondgebied. In dit verband heeft zij overgelegd het rapport ‘UNHCR Position on returns to Iraq’ van de UNHCR (The UN Refugee Agency) van oktober 2014. Voorts heeft ze een brief van verweerder van 7 augustus 2014 overgelegd, waarin verweerder aangeeft zich in het licht van de recente ontwikkelingen in Irak te beraden over de (veiligheids)situatie in Irak. Ook uit deze brief blijkt volgens eiseres dat de informatie in het algemeen ambtsbericht over Irak van 20 december 2013 inmiddels achterhaald is. Voorts stelt eiseres dat zij als alleenstaande vrouw tot een kwetsbare minderheidsgroepering behoort. Dit geldt naar haar mening niet alleen voor Centraal- en Zuid-Irak, maar ook voor de Koerdische Autonome Regio (KAR).
De rechtbank overweegt het volgende.
5. De rechtbank stelt vast dat eiseres in het kader van haar opvolgende asielaanvraag voor het eerst heeft aangevoerd, onder overlegging van diverse stukken, dat zij behoort tot de Joodse bevolkingsgroep in Irak en dat zij het joodse geloof openlijk wil belijden. De rechtbank neemt in aanmerking dat de Afdeling in haar uitspraak van 20 februari 2014 kennelijk deze feiten en omstandigheden als nova heeft aangemerkt en het destijds bestreden besluit van 21 februari 2013 heeft vernietigd. De rechtbank volgt dit oordeel en komt daarom toe aan toetsing van het thans bestreden besluit.
6. Met betrekking tot de door eiseres aangevoerde grond dat zij als alleenstaande vrouw in Irak tot een kwetsbare minderheidsgroepering behoort, stelt de rechtbank voorop dat het besluit van 23 december 2009, waarin is geoordeeld dat de door eiseres overgelegde identiteitskaart gelet op de uitkomst van het onderzoek van de Koninklijke Marechaussee vals is bevonden, in rechte vast staat. Naar het oordeel van de rechtbank betekent dit dat, nu eiseres geen documenten heeft overgelegd die haar identiteit aantonen, haar gestelde, burgerlijke status als jonge, alleenstaande vrouw niet aannemelijk gemaakt is. Dat haar moeder en haar in begin 2012 vanuit Nederland naar Irak teruggekeerde broer in Irak zijn verdwenen heeft eiseres weliswaar gesteld, maar niet nader onderbouwd. Eiseres heeft dientengevolge niet aangetoond tot een kwetsbare minderheidsgroepering te behoren op grond waarvan zij als vluchteling in de zin van het Vluchtelingenverdrag zou kunnen worden aangemerkt. Deze grief dient derhalve te falen.
7. De rechtbank overweegt voorts, onder verwijzing naar het arrest van het Hof van Justitie (hierna: het Hof) van 5 september 2012 in de zaken C-71/11 en C-99/11, Bondsrepubliek Duitsland tegen Y en Z (ECLI:NL:XX:2012:BX7395), dat van een vreemdeling niet mag worden verlangd dat hij zich, om vervolging te voorkomen, terughoudend zal opstellen bij de uitoefening van zijn geloofsovertuiging in het land van herkomst. In haar uitspraak van 30 november 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BY5578) heeft de Afdeling in gelijke zin geoordeeld. 8. Eiseres heeft uitgebreid verklaard over de inhoud van haar geloof en de regels en rituelen die in acht worden genomen. Zij heeft verklaard dat haar moeder jodin is en zij vanaf haar geboorte is opgegroeid met het joodse geloof. Haar vader was geen praktiserende moslim. Zij heeft het joodse geloof voorheen alleen met haar moeder en broer thuis kunnen belijden uit angst voor ontdekking. Er werd gebeden en de joodse feestdagen en eetgewoontes werden gerespecteerd. Zij mocht ook aan niemand vertellen dat zij Joods is. Contact hebben met andere joden was onmogelijk uit vrees voor ernstige repressie. Daarbij komt dat er geen synagogen, ook geen ondergrondse, zijn in Irak. Zij verblijft sinds februari 2008 in Nederland. Het heeft lang geduurd voor ze de bewijzen hadden verzameld via naar Zweden gevluchte neven dat eiseres en haar broer een Joodse moeder hebben. Nadat haar joodse afkomst overeenkomstig de joodse wetgeving is vastgesteld, is eiseres in december 2012 lid geworden van de Liberaal Joodse Gemeente [naam synagoge] in [plaats]. Zij bezoekt de synagoge wekelijks.
9. De rechtbank overweegt dat eveneens in rechte vast staat dat op grond van de taalanalyse is geconcludeerd dat eiseres eenduidig niet herleidbaar is tot de spraakgemeenschap van Kirkuk in Centraal-Irak en dat zij op grond van haar Koerdische spraak
mogelijkte herleiden is tot de regio Suleymaniya in Noord-Irak. De rechtbank concludeert dat eiseres derhalve niet
eenduidigte herleiden is tot de Noord-Iraakse regio en dat twijfel bestaat over haar herkomst.
10. Het Algemeen Ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken over Irak van december 2013, paragraaf 4.4.11.3 vermeldt over religieuze minderheden:
“
Religieuze minderheidsgroepen zijn kwetsbaar, omdat ze klein in aantal zijn en geen tribaal netwerk hebben om op terug te vallen. Daardoor lopen minderheidsgroepen een groter risico om slachtoffer te worden van discriminatie, criminaliteit en geweld. Vrouwen en minderjarigen behorende tot een (religieuze) minderheidsgroep zouden extra kwetsbaar zijn. In Centraal- en Zuid-Irak kunnen individuen die tot een religieuze minderheid behoren in het algemeen niet rekenen op bescherming van de autoriteiten als zij zich vanwege hun minderheidsstatus bedreigd voelen, hoewel zij daar volgens de wet wel recht op hebben. Dit heeft voornamelijk te maken met onmacht van de zijde van de Iraakse veiligheidstroepen en niet zozeer met een gebrek aan bereidwilligheid.” … “ In de verslagperiode vonden er in Centraal- en Zuid-Irak geregeld intimidaties, bedreigingen en geweldsincidenten plaats, waarbij religieuze minderheden als slachtoffer betrokken waren, zoals ontvoeringen en (moord)aanslagen.”… “In de KAR kunnen leden van religieuze minderheidsgroepen in het algemeen hun geloof in de openbaarheid uiten zonder gevaar te lopen. In Centraal- en Zuid-Irak lopen religieuze minderheidsgroepen doorgaans een groter risico indien zij openlijk hun geloof uiten, maar dit verschilt sterk per gebied, stad/dorp of wijk.”Over de situatie van joden in Irak vermeldt voornoemd ambtsbericht, paragraaf 4.4.11.3:
“Voor zover bekend bevinden zich minder dan tien joden in Bagdad. Volgens onbevestigde berichten zouden er enkele joodse families in andere delen van het land leven. Over hun situatie is weinig bekend, omdat de meeste joden hun identiteit zouden verhullen of een zo anoniem mogelijk bestaan zouden leiden.”
11. Naar het oordeel van de rechtbank mag, gelet op voornoemd arrest van het Hof, van eiseres niet worden verlangd dat zij zich, om vervolging te voorkomen, terughoudend zal opstellen bij de uitoefening van haar geloofsovertuiging in het land van herkomst, noch mag van haar verwacht worden dat eiseres een laag profiel aanhoudt bij het belijden van haar geloofsovertuiging. Dat eiseres in Irak tot haar vertrek geen persoonlijke problemen heeft ondervonden vanwege haar geloof, betekent niet dat zij in de toekomst niet alsnog vervolging heeft te duchten in verband met de door haar gewenste openlijke uitoefening van haar geloof in haar land van herkomst, dan wel in verband daarmee een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het Europees Verdrag voor de rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden. Uit het ambtsbericht blijkt dat weinig bekend is over de situatie van joden in Irak. Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder gehouden nader onderzoek te verrichten op dit punt alvorens tot de conclusie te kunnen komen dat van vervolging van joden in Irak in de zin van het Vluchtelingenverdrag geen sprake is. Gelet op de twijfel omtrent de herkomst van eiseres kan niet zonder meer gesteld worden dat zij afkomstig is uit de regio Sulaimaniya in Noord-Irak/KAR. Daaruit vloeit voort dat evenmin vast staat dat zij bij terugkeer naar haar land van herkomst vrij voor haar geloofsovertuiging zou kunnen uitkomen zonder gevaar te lopen.
12. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit het voorgaande dat verweerder niet deugdelijk heeft gemotiveerd waarom eiseres vanwege haar geloofsovertuiging niet in aanmerking komt voor asielrechtelijke bescherming. Het bestreden besluit is in zoverre in strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht. Dit betekent dat het beroep gegrond wordt verklaard en het bestreden besluit wordt vernietigd. Verweerder zal een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
13. De rechtbank ziet in dit geval aanleiding verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte kosten. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 980 (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 490 en een wegingsfactor 1).