ECLI:NL:RBDHA:2015:7879

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 juni 2015
Publicatiedatum
9 juli 2015
Zaaknummer
AWB 14/18518
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in relatie tot Italië voor gezinnen met minderjarige kinderen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 juni 2015 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eisers, een Eritrees gezin, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd hadden aangevraagd. De Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) had deze aanvraag afgewezen op 7 augustus 2014, met het argument dat Italië verantwoordelijk was voor de behandeling van de asielaanvraag. De rechtbank overweegt dat de eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat er nieuw gebleken feiten zijn die de eerdere afwijzing zouden kunnen ondermijnen, behalve voor gezinnen met jonge kinderen. De rechtbank stelt vast dat de overgelegde informatie over de opvang van gezinnen in Italië van andere aard is dan eerder bekend en dat er geen garanties zijn dat deze gezinnen op een passende wijze zullen worden opgevangen na overdracht aan Italië. Dit leidt tot de conclusie dat er een risico bestaat op schending van artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De rechtbank verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van de IND, maar laat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand, omdat de IND inmiddels garanties heeft verkregen van de Italiaanse autoriteiten voor de opvang van de eisers. De rechtbank oordeelt dat de IND zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat er bij overdracht geen schending van artikel 3 EVRM dreigt, maar dat de situatie inmiddels is verbeterd door de verkregen garanties.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Vreemdelingenkamer
zaaknummer: AWB 14/18518

Uitspraak van de meervoudige kamer van 26 juni 2015

in de zaak tussen

[eiseres 1],

geboren op [geboortedatum],
v-nummer [nummer],
eiseres 1,
mede namens haar minderjarige kinderen,
[eiser],
v-nummer [nummer],
geboren op [geboortedatum],
eiser,
[eiseres 2],
v-nummer [nummer],
geboren op [geboortedatum],
eiseres 2,
gezamenlijk te noemen eisers,
allen van Eritrese nationaliteit,
(gemachtigde: mr. drs. M.J. Verwers),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,

Immigratie- en Naturalisatiedienst,
verweerder.

Het procesverloop

Bij besluit van 7 augustus 2014 heeft verweerder de aanvraag van eisers van
24 juni 2014 tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen.
Op 7 augustus 2014 hebben eisers beroep ingesteld tegen dit besluit.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd.
De openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden ter zitting van 29 april 2015. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. R. Jonkman.

De beoordeling

1. Uit de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling), vloeit voort dat, indien na een eerder afwijzend besluit een besluit van gelijke strekking wordt genomen, door het instellen van beroep tegen het laatste besluit niet kan worden bereikt dat de bestuursrechter dat besluit toetst, als ware het een eerste afwijzing. Slechts indien en voor zover in de bestuurlijke fase nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn aangevoerd, dan wel uit het aldus aangevoerde kan worden afgeleid dat zich een relevante wijziging van het recht heeft voorgedaan, kunnen dat besluit, de motivering ervan en de wijze waarop het tot stand is gekomen door de bestuursrechter worden getoetst.
Onder nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden moeten worden begrepen feiten of omstandigheden die na het eerdere besluit zijn voorgevallen of die niet vóór dat besluit konden en derhalve behoorden te worden aangevoerd, alsmede bewijsstukken van reeds eerder aangevoerde feiten of omstandigheden, die niet vóór het nemen van het eerdere besluit konden en derhalve behoorden te worden overgelegd. Is hieraan voldaan, dan is niettemin geen sprake van feiten of veranderde omstandigheden die een hernieuwde rechterlijke beoordeling rechtvaardigen, indien op voorhand uitgesloten is dat hetgeen alsnog is aangevoerd of overgelegd aan het eerdere besluit kan afdoen.
2. Eiseres 1 heeft op 3 maart 2009 een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Deze aanvraag is bij besluit van 23 juli 2009 afgewezen, omdat Italië verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de asielaanvraag. Dit besluit is met de uitspraak van 19 oktober 2009 van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Zwolle (zaak nr. AWB 09/27196) in rechte onaantastbaar geworden.
Eiseres 1 heeft op 25 mei 2010 opnieuw een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Laatstelijk bij besluit van 28 maart 2011 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen, omdat Italië nog immer verantwoordelijk wordt geacht voor de behandeling van het asielverzoek. Bij tussenuitspraak van
28 juni 2011 (zaak nr. AWB 11/10604) heeft deze rechtbank, nevenzittingsplaats Zutphen verweerder in de gelegenheid gesteld om een aan het besluit van 28 maart 2011 klevend gebrek te herstellen. Bij uitspraak van 13 september 2011 (eveneens zaak nr. AWB 11/10604) heeft de rechtbank het door eiseres tegen het besluit van 28 maart 2011 ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat verweerder een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Bij uitspraak van 18 januari 2013 heeft de Afdeling deze uitspraken vernietigd, het beroep alsnog gegrond verklaard, het besluit van 28 maart 2011 vernietigd en bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven (zaak nr. 201110896/1).
3. Het besluit van 7 augustus 2014 is, voor zover het eiseres 1 betreft, van gelijke strekking als de besluiten van 23 juli 2009 en 28 maart 2011. Het besluit van
28 maart 2011 ziet mede op eiser, het oudste kind, zodat het besluit van 7 augustus 2014 ook ten aanzien van hem van gelijke strekking is als dat eerdere besluit. Hieruit volgt dat in zoverre het hiervóór onder 1 bedoelde beoordelingskader van toepassing is. De besluiten van 23 juli 2009 en 28 maart 2011 hadden geen betrekking op eiseres 2 (het op
8 november 2012 geboren kind van eiseres). Omdat het besluit van 7 augustus 2014 wat eiseres 2 betreft aldus niet van gelijke strekking is als de eerdere besluiten is op het voor dit kind tegen dit besluit ingestelde beroep voormeld beoordelingskader niet van toepassing.
4. Eisers hebben aan hun aanvraag van 24 juni 2014 ten grondslag gelegd dat ten aanzien van Italië niet langer van het interstatelijke vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Italië kent volgens eisers structurele tekortkomingen met betrekking tot de opvang en medische zorg van asielzoekers en de toegang tot de asielprocedure. Eisers hebben daartoe in de bestuurlijke fase een brief van VluchtelingenWerk Nederland van 20 juni 2014 overgelegd, met de volgende bijlagen:
1. het artikel ‘Migrant arrivals rose 823% Jan-April’ van ANSAmed van 14 mei 2014;
2. het bericht ‘Italy warns EU on asylum as shipwreck survivors land’ van 14 mei 2014 van Yahoo News;
3. het bericht ‘Interior Ministry: 21,000 asylum requests already in 2014 in Italy’ van CIR van 9 juni 2014;
4. het nieuwsbericht van RT News ‘Italy leaves hundreds of refugees stranded without food’ van 11 juni 2014;
5. een interview met Daniela Di Capua, directeur van de Servizio Centrale van het SPRAR-systeem van maart 2014 (weblog Asilo in Europa);
6. een voorlopig rapport van het Parliamentary Assembly van het Council of Europe van oktober 2013;
7. het rapport ‘More than 20.000 migrants and refugees rescued at sea by Italy in the last
months’ van AIDA van 17 april 2014;
8. Asylum in Europe, National report Italy, april 2014;
9. het Country Report on Human Rights Practices 2013 over Italië van US Department of State van 27 februari 2014;
10. de nieuwsbrief van Borderline Sicilia van februari/maart 2014;
11. een e-mail van Save the Children van 12 mei 2014.
In beroep hebben eisers nog gewezen op de volgende stukken:
12. een mededeling van de UNHCR van 8 juli 2014;
13. een resolutie van de Raad van Europa van 24 juni 2014;
14. een mededeling van de UNHCR van 11 april 2014;
15. een persmededeling van de VN van 11 juni 2014;
16. een oordeel van de Belgische Raad Vreemdelingenbetwisting van 12 juli 2014;
17. een rapport van ASGI van 20 maart 2015.
Voorts hebben eisers, onder verwijzing naar het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: het EHRM) van 4 november 2014 in de zaak Tarakhel tegen Zwitserland, nr. 29217/12 (www.echr.coe.int; hierna: het arrest Tarakhel), en een aantal ontwikkelingen die aan dit arrest zijn voorafgegaan, betoogd dat hun overdracht aan Italië strijdig zal zijn met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM) en dat verweerder geen
opvanggaranties, zoals aan de orde in dat arrest, van de Italiaanse autoriteiten heeft verkregen.
Tenslotte hebben eisers verklaard dat zij eerder na hun overdracht aan Italië, na zes dagen onderdak te hebben gehad, op straat zijn gezet. Aan eiseres 2, die problemen met haar been, en oorontsteking en astmatische klachten heeft, zijn toen in Italië geen medische voorzieningen ter beschikking gesteld.
Ten aanzien van eiseres 1 en eiser
5. Voor zover eiseres 1 en eiser hebben betoogd dat uit de overgelegde informatie blijkt dat in relatie tot Italië in het algemeen ten aanzien van alle vreemdelingen die aan Italië worden overgedragen niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan, overweegt de rechtbank dat de Afdeling bij uitspraak van
17 april 2015 in zaak nr. 201410601/1 heeft overwogen dat de in die zaak overgelegde algemene stukken geen concrete aanknopingspunten bevatten voor het oordeel dat de situatie in Italië zodanig is dat overdracht aan dat land zonder meer leidt tot een met artikel 3 van het EVRM strijdige situatie. Dit volgt ook uit het arrest Tarakhel, waarin het Hof heeft overwogen dat de structuur van en de algehele omstandigheden in het Italiaanse opvangsysteem op zichzelf niet in de weg staan aan alle overdrachten van asielzoekers aan Italië, alsmede de beslissingen van het EHRM van 13 januari 2015 in de zaak A.M.E. tegen Nederland, nr. 51428/10, en van 3 februari 2015 in de zaak M.O.S.H. tegen Nederland, nr. 63469/09 (www.echr.coe.int). In de onderhavige zaak hebben eisers zich weliswaar op stukken beroepen die dateren van na het eerdere afwijzende besluit van
28 maart 2011, maar deze documenten zijn deels betrokken in voormelde uitspraken, zodat op voorhand kan worden gezegd dat, gelet op hetgeen in die uitspraken is overwogen, deze geen afbreuk doen aan dat besluit en de overwegingen waarop dat rust. Uit de overige overgelegde documenten komt geen wezenlijk ander beeld naar voren dan volgt uit de documenten die in voormelde uitspraken aan de orde waren. In zoverre is dan ook geen sprake van een nieuw gebleken feit of veranderde omstandigheid als hiervoor onder 1 bedoeld.
6. Wel volgt uit de overgelegde documenten dat de capaciteit van de opvangvoorzieningen in Italië, mede door het toegenomen aantal asielzoekers in Italië, soms onvoldoende is, alsmede dat gezinnen soms gescheiden van elkaar of in opvangvoorzieningen die ongeschikt zijn voor kinderen worden opgevangen. Gelet op deze informatie, die van andere aard is dan de ten tijde van het besluit van
28 maart 2011 bekende informatie, is niet zonder meer gegarandeerd dat eiseres 1 en haar twee jonge kinderen na overdracht aan Italië op een passende wijze zullen worden opgevangen. Aldus is niet op voorhand uitgesloten dat deze documenten kunnen afdoen aan het eerdere besluit van 28 maart 2011, zodat in zoverre sprake is van nieuw gebleken feiten en veranderde omstandigheden en toegekomen wordt aan toetsing van dat besluit.
7. Zoals volgt uit het arrest Tarakhel kan overdracht van een gezin met minderjarige kinderen aan Italië tot een met artikel 3 van het EVRM strijdige situatie leiden, indien verweerder voorafgaand aan de overdracht geen garanties heeft verkregen van de Italiaanse autoriteiten dat de gezinsleden samen, en in voor hen geschikte voorzieningen, zullen worden opgevangen. Nu verweerder dergelijke garanties van de Italiaanse autoriteiten voor de opvang van eiseres 1 en haar minderjarige kinderen ten tijde van het besluit niet had verkregen, heeft verweerder zich ten onrechte op het standpunt gesteld dat bij overdracht geen schending van artikel 3 van het EVRM dreigt. Derhalve is het beroep, voor zover het ziet op eiseres 1 en eiser, gegrond en dient het ten aanzien van hen genomen besluit van 7 augustus 2014 te worden vernietigd.
8. De rechtbank zal onderzoeken of aanleiding bestaat met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand te laten.
Bij brief van 22 januari 2015 heeft verweerder desgevraagd een verklaring van de Italiaanse autoriteiten overgelegd, waarin de Italiaanse autoriteiten garanderen dat eisers
na hun overdracht aan Italië zullen worden opgevangen. In de verklaring verzoeken de Italiaanse autoriteiten verweerder voorts om hen minstens vijftien dagen van tevoren op de hoogte te brengen van de feitelijke overdracht van eisers, zodat zij kunnen communiceren in welke specifieke accommodatie eisers zullen worden opgevangen. Verweerder heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat hiermee voldoende uitvoering is gegeven aan hetgeen in het arrest Tarakhel is overwogen.
Ervan uitgaande dat verweerder de Italiaanse autoriteiten minstens vijftien dagen van tevoren op de hoogte zal brengen van de feitelijke overdracht van eiseres 1 en haar kinderen, dat de Italiaanse autoriteiten vervolgens zullen communiceren in welke specifieke accommodatie eisers zullen worden opgevangen en dat verweerder niet tot feitelijke overdracht zal overgaan zolang die informatie niet is verkregen, ziet de rechtbank thans geen grond voor het oordeel dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat overdracht van eiseres 1 en eiser niet zal leiden tot een met artikel 3 van het EVRM strijdige situatie. Dat in de huidige procedure al meer specifieke garanties over een opvangplek moeten worden verkregen van de Italiaanse autoriteiten volgt de rechtbank dan ook niet. De verwijzing van eisers naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle van 16 april 2015 (ECLI:NL:RBDHA:2015:4326) treft dan ook geen doel. De rechtbank ziet in het voorgaande aanleiding de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand te laten.
Ten aanzien van eiseres 2
9. Zoals onder rechtsoverweging 3 is overwogen, geldt wat betreft eiseres 2 dat op het voor haar ingestelde beroep het onder rechtsoverweging 2 vermelde beoordelingskader niet van toepassing is.
10. Gelet op hetgeen onder rechtsoverweging 5 is overwogen bestaat geen grond voor het oordeel dat in relatie tot Italië in het algemeen ten aanzien van alle vreemdelingen die aan Italië worden overgedragen niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Gezien hetgeen onder rechtsoverweging 7 is overwogen is het voor eiseres 2 ingestelde beroep eveneens gegrond en dient het besluit van 7 augustus 2014 ook voor zover dat op haar betrekking heeft te worden vernietigd. In aanmerking genomen hetgeen onder rechtsoverweging 8 is overwogen bestaat aanleiding de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit van 7 augustus 2014 in stand te laten.
Ten aanzien van eisers
11. Nu het beroep, gelet op hetgeen onder rechtsoverwegingen 7 en 10 is overwogen, gegrond wordt verklaard, bestaat aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eisers gemaakte kosten. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 980 (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 490 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het besluit van 7 augustus 2014;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van € 980.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.J. Post, voorzitter, mr. Tj. Gerbranda en mr. G.W.B. Heijmans, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R. Barzilay, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 juni 2015.
griffier
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen de uitspraak in beroep kunnen partijen binnen vier weken na de verzending van een afschrift hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage. Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb is niet van toepassing. Een afschrift van de uitspraak dient overgelegd te worden. Meer informatie treft u aan op de website van de Raad van State (www.raadvanstate.nl).