Indien tegen een besluit beroep bij de rechtbank is ingesteld, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak, ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Ingevolge artikel 8:86, eerste lid, Awb heeft de voorzieningenrechter na behandeling ter zitting van het verzoek om een voorlopige voorziening de bevoegdheid om onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak, indien hij van oordeel is dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. Er bestaat in dit geval aanleiding om van deze bevoegdheid gebruik te maken.
Ingevolge artikel 30, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, als bedoeld in artikel 28 van deze wet, afgewezen, indien een ander land, partij bij het Vluchtelingenverdrag ingevolge een verdrag of een dit land en Nederland bindend besluit van een volkenrechtelijke organisatie verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval is van toepassing Verordening (EU) Nr. 604/2013 van het Europees Parlement en van de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land of een staatloze bij een van de lidstaten wordt ingediend (de Verordening).
Verweerder heeft de aanvraag van verzoeker afgewezen op de volgende gronden. Verzoeker is in het bezit van diverse visa. Het betreft, onder meer, een Italiaans visum, geldig van 24 april 2014 tot 23 april 2015. Ingevolge artikel 12, vierde lid, Verordening is Italië verantwoordelijk voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming. Op 21 februari 2015 heeft verweerder de Italiaanse autoriteiten verzocht om verzoeker over te nemen. Italië heeft niet tijdig gereageerd op het overnameverzoek. Op grond van artikel 22, zevende lid, van de Verordening staat dit gelijk met aanvaarding van het overnameverzoek.
5. De rechtbank overweegt dat ter zitting is gebleken dat tussen partijen niet in geschil is dat, gelet op de geldigheidsduur van het visum, Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag op grond van het bepaalde in artikel 12, eerste lid, van de Verordening.
6. Verzoeker voert aan dat er zich in Italië ernstige problemen voordoen met betrekking tot de opvang van asielzoekers. Hij verwijst naar de overwegingen van het arrest Tarakhel tegen Zwitserland van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 4 november 2014 (application no. 29217/12) (www.echr.coe.int). Uit het rapport van Schweizerische Flüchtlingshilfe over Italië van oktober 2013 blijkt dat de Italiaanse asielprocedure systematische gebreken vertoont op grond waarvan gezegd kan worden dat Italië haar internationale verplichtingen schendt. Deze bevindingen worden bevestigd door het rapport Veelgestelde Vragen Italië van Vluchtelingenwerk Nederland over Dublin-terugkeerders van februari 2015, pagina 4 en 5. Op grond van deze rapportages zijn er gronden om ten opzichte van Italië niet langer uit te gaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Daarbij behoort verzoeker tot de groep van kwetsbare personen in de zin van het arrest Tarakhel en had verweerder garanties dienen te vragen aan Italië met betrekking tot de leefomstandigheden en medische voorzieningen. Op 17 juni 2015 heeft verzoeker aanvullende stukken overgelegd die betrekking hebben op medische onderzoeken naar hepatitis C en tuberculose. Ter zitting heeft verzoeker verklaard dat hij in september een controleafspraak heeft in verband met zijn tuberculose en dat hij in ieder geval tot deze afspraak medicatie voor deze bij hem vastgestelde ziekte moet innemen. Hij heeft verklaard daarnaast nog andere gezondheidsklachten te hebben. Deze kunnen echter pas behandeld worden als de tuberculose volledig is genezen.
6.2De voorzieningenrechter is met verweerder van oordeel dat niet gebleken is dat de situatie in Italië zodanig is dat thans niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan, gelet op rechtsoverweging 114 in het arrest Tarakhel, alsmede de beslissingen van het EHRM van 13 januari 2015 in de zaak A.M.E. tegen Nederland (application no. 51428/10), en de zaak van 26 februari 2015 in de zaak M.O.S.H. tegen Nederland (application no. 63469/09), waaruit volgt dat de situatie in Italië niet zodanig is dat overdracht aan dat land zonder meer leidt tot een met artikel 3 van het EVRM strijdige situatie. De verwijzing in de zienswijze naar het rapport ‘Forced Migration Policy Briefing 10’ van Refugee Studies Centre werpt geen ander licht op de zaak, want de geciteerde informatie ziet op de situatie van bootvluchtelingen die in Italië zijn aankomen in Lampedusa en op Sicilië en niet op Dublinclaimanten, zoals verzoeker.
6.3Met betrekking tot de medische situatie van verzoeker oordeelt de voorzieningen-rechter als volgt. Uit het arrest Tarakhel blijkt, anders dan gesteld door verweerder, niet dat het vragen van individuele garanties om een dreigende schending van artikel 3 EVRM te voorkomen, enkel van toepassing kan zijn op gezinnen met (jonge) kinderen. Uit rechtsoverweging 118 van genoemd arrest volgt dat asielzoekers als zodanig worden aangemerkt als een kwetsbare groep die speciale bescherming (“special protection”) nodig heeft. In rechtsoverweging 119 geeft het EHRM aan dat het vereiste van speciale bescherming
in het bijzonder(dus niet: uitsluitend) van belang is wanneer het gaat om jonge kinderen, al dan niet tezamen met hun ouders. Hieruit blijkt niet dat meerderjarige asielzoekers die speciale bescherming nodig hebben vanwege medische klachten bij voorbaat uitgesloten zijn van de toepassing van het arrest. De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoeker thans onder medische behandeling staat omdat bij hem tuberculose is vastgesteld, hetgeen door verweerder niet is betwist. Gelet hierop kan verzoeker worden aangemerkt als een asielzoeker die in het bijzonder speciale bescherming nodig heeft in het licht van artikel 3 EVRM. Desalniettemin is de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerder kan worden gevolgd in het standpunt dat het in dit geval niet noodzakelijk is om individuele garanties te vragen aan de Italiaanse autoriteiten. Ter zitting heeft verweerder immers desgevraagd toegezegd dat de Italiaanse autoriteiten vóór de feitelijke overdracht van verzoeker alsnog op de hoogte zullen worden gesteld van de gezondheidstoestand van verzoeker. Daarbij zal verweerder de beschikbare medische informatie over verzoeker overleggen en is ter zitting ook toegezegd dat, indien de Italiaanse autoriteiten naar aanleiding van de te verschaffen informatie - met name de omstandigheid dat verzoeker aan tuberculose lijdt en daarvoor medicatie behoeft tot in ieder geval september - te kennen geven dat zij op dat moment niet kunnen voldoen aan de benodigde voorzieningen, de overdracht geen doorgang zal vinden. Verzoeker heeft niet met stukken onderbouwd dat hij zonder het verkrijgen van aanvullende garanties geen adequate zorg- en opvangvoor-zieningen zal krijgen. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder met bovengenoemde toezeggingen voldoende heeft gewaarborgd dat overdracht niet zal plaatsvinden als er een met artikel 3 EVRM strijdige situatie zal ontstaan omdat blijkt dat de voor verzoeker benodigde voorzieningen niet beschikbaar zijn in Italië. Gelet hierop treft het beroep op het arrest Tarakhel in dit geval geen doel. De beroepsgrond faalt.
7. De voorzieningenrechter concludeert dat het beroep ongegrond is.
8. Nu in de hoofdzaak wordt beslist, wijst de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening af.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.