ECLI:NL:RBDHA:2015:7837

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 juni 2015
Publicatiedatum
8 juli 2015
Zaaknummer
AWB 14/24398, 14/24400
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing aanvraag document rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan na beëindiging relatie en huiselijk geweld

In deze zaak gaat het om een beroep tegen een besluit op bezwaar van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, waarbij de aanvragen van eiseres 1 en haar minderjarige kind tot afgifte van een document dat rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan aantoont, zijn afgewezen. Eiseres 1, van Ghanese nationaliteit, heeft een relatie gehad met een Spaanse referent, maar deze relatie is inmiddels beëindigd. Eiseres stelt dat haar rechtmatig verblijf niet is geëindigd door de verbreking van de relatie, omdat zij slachtoffer is van huiselijk geweld. De rechtbank oordeelt dat, ondanks de beëindiging van de relatie, eiseres procesbelang heeft, omdat zij zich beroept op artikel 8.15, vierde lid, aanhef en onder d, van het Vreemdelingenbesluit, dat stelt dat het rechtmatig verblijf niet eindigt indien er klemmende redenen van humanitaire aard zijn, zoals huiselijk geweld. De rechtbank concludeert dat eiseres geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden heeft aangevoerd die de eerdere afwijzing van haar aanvraag kunnen onderbouwen. Daarom verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 14/24398 (beroep)
AWB 14/24400 (verzoek om voorlopige voorziening)
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken en de voorzieningenrechter van 30 juni 2015 in de zaak tussen

[eiseres 1],

geboren op [geboortedatum 1],
eiseres 1, verzoekster 1,
hierna te noemen: eiseres 1,
en haar minderjarige kind,
[eiseres 2],geboren op [geboortedatum 2],
eiseres 2, verzoekster 2,
hierna te noemen: eiseres 2,
beiden van Ghanese nationaliteit,
tezamen te noemen eisers,
(gemachtigde: mr. F. Kiliç, advocaat te Amsterdam),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,

(gemachtigde: mr. Ch. R. Vink, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst).

Procesverloop

Bij afzonderlijke besluiten van 6 augustus 2014 (de primaire besluiten) heeft verweerder de aanvragen van eisers, als partner van [naam 1] van Spaanse nationaliteit (referent), respectievelijk als kind van eiseres 1, tot afgifte van een document als bedoeld in artikel 9, eerste lid, Vreemdelingenwet 2000 (Vw), waaruit het rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan blijkt, afgewezen.
Eisers hebben bezwaar gemaakt tegen de primaire besluiten. Tevens hebben zij de voorzieningenrechter van deze rechtbank verzocht bij wijze van voorlopige voorziening verweerder te verbieden hen uit te zetten tot vier weken nadat verweerder op het bezwaar heeft beslist. Bij uitspraak van 15 oktober 2014 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank en zittingsplaats het verzoek afgewezen (AWB 14/18754 en AWB 14/20354).
Bij besluit van 23 oktober 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Eisers hebben de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Zij verzoeken verweerder te verbieden hen uit te zetten tot vier weken nadat de rechtbank op het beroep heeft beslist.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 april 2015. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Ter zitting is komen vast te staan dat de relatie tussen eiseres 1 en referent inmiddels is beëindigd. Nu eiseres 1 met haar aanvraag verblijf beoogde bij referent, en het beoogde verblijfsrecht van eiseres 2 afhankelijk is van dat van eiseres 1, ziet de rechtbank zich ambtshalve gesteld voor de vraag of eisers een rechtens te honoreren belang hebben bij de beoordeling van hun beroep.
1.1 Eisers voeren aan dat zij ondanks de verbreking van de relatie belang houden bij de beoordeling van het beroep, omdat volgens eisers op grond van artikel 8.15, vierde lid, aanhef en onder d, Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) het rechtmatig verblijf van eiseres 1 niet eindigt, omdat zij slachtoffer is van huiselijk geweld. Zij verwijzen daartoe naar een proces-verbaal van aangifte van 29 december 2014, waaruit blijkt dat eiseres 1 aangifte heeft gedaan tegen referent wegens mishandeling.
1.2
Verweerder stelt zich op het standpunt dat eisers geen belang hebben bij de beoordeling van het beroep. Eiseres 1 heeft op 27 januari 2015 een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier onder de beperking ‘niet-tijdelijke humanitaire gronden’, omdat zij slachtoffer is geworden van huiselijk geweld. Volgens verweerder moet het er daarom voor worden gehouden dat zij geen prijs meer stelt op een document waaruit blijkt dat zij rechtmatig verblijf heeft als familielid van een gemeenschapsonderdaan.
1.3
In artikel 3, tweede lid, aanhef en onder b, van richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden (hierna: richtlijn 2004/38) is bepaald dat, onverminderd een persoonlijk recht van vrij verkeer of verblijf van de betrokkenen, het gastland overeenkomstig zijn nationaal recht binnenkomst en verblijf vergemakkelijkt van de partner met wie de burger van de Unie een deugdelijk bewezen duurzame relatie heeft.
Ingevolge artikel 8.7, eerste lid, Vb is paragraaf 2 Vb van toepassing op vreemdelingen die de nationaliteit bezitten van een staat die partij is bij - voor zover hier van belang - het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en die zich naar Nederland begeven of in Nederland verblijven.
Ingevolge artikel 8.7, vierde lid, Vb is paragraaf 2 Vb eveneens van toepassing op de ongehuwde partner die een vreemdeling als bedoeld in het eerste lid naar Nederland begeleidt of zich bij hem in Nederland voegt en die een deugdelijk bewezen duurzame relatie met die vreemdeling heeft, en op de rechtstreekse bloedverwant in de neergaande lijn van een zodanige partner, voor zover die bloedverwant jonger is dan 18 jaar en die partner vergezelt of zich bij die partner in Nederland voegt.
De vreemdeling, bedoeld in artikel 8.7 vierde lid, Vb die niet de nationaliteit bezit van een staat als bedoeld in het eerste lid van dat artikel, heeft op grond van artikel 8.13, eerste lid, Vb langer dan drie maanden na inreis rechtmatig verblijf in Nederland, voor zover hij in Nederland verblijft bij een vreemdeling als bedoeld in artikel 8.12, eerste lid, onder a, b, of c, Vb.
Ingevolge artikel 8.15, vierde lid, aanhef en onder d, Vb eindigt, onverminderd het vijfde lid, het rechtmatig verblijf (van de vreemdeling, bedoeld in artikel 8.7, tweede, derde of vierde lid, Vb, zie lid 1 van artikel 8.15 Vb) niet door ontbinding of nietigverklaring van het huwelijk of de beëindiging van het geregistreerde partnerschap, indien klemmende redenen van humanitaire aard tot aanvaarding van voortgezet verblijf nopen, bijvoorbeeld wanneer een familielid tijdens het huwelijk of het geregistreerd partnerschap het slachtoffer is geweest van huiselijk geweld.
1.4
Er is geen grond voor de conclusie, zoals door verweerder bepleit, dat eiseres 1 kennelijk geen prijs meer stelt op afgifte van een document als bedoeld in artikel 9, eerste lid, Vw waaruit een verblijfsrecht als gemeenschapsonderdaan blijkt, om de enkele reden dat zij nadien een aanvraag heeft ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier. Niet blijkt immers dat eisers, hoewel zij bevestigen dat de relatie tussen eiseres 1 en referent is beëindigd, afstand hebben gedaan van hun aanspraak op rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan. Integendeel, zij beroepen zich in dit verband op een recht op voortgezet verblijf op grond van artikel 8.15, vierde lid, aanhef en onder d, Vb. Nu voorts niet is gebleken dat verweerder reeds inwilligend heeft beslist op de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier, brengt die ingediende aanvraag niet mee dat eisers reeds op grond daarvan geen belang meer hebben bij een beoordeling van het onderhavige beroep.
1.5
De rechtbank is voorts van oordeel dat, nu eiseres 1 zich erop beroept dat haar (gestelde) rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan op grond van artikel 8.15, vierde lid, aanhef en onder d, Vb niet is geëindigd door verbreking van haar relatie met referent, die beëindiging van de relatie in dit geval niet betekent dat eisers geen rechtens te honoreren belang meer hebben bij de beoordeling van hun beroep, gericht tegen de weigering van verweerder tot afgifte van een document waaruit het rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan blijkt.
Hoewel uit de bewoordingen van artikel 8.15, vierde lid, aanhef en onder d, Vb lijkt te volgen dat deze bepaling uitsluitend betrekking heeft op de situatie van ontbinding of nietigverklaring van een huwelijk of de beëindiging van een geregistreerd partnerschap en huiselijk geweld tijdens een huwelijk of een geregistreerd partnerschap, is de rechtbank van oordeel dat uit artikel 8.7, vierde lid, Vb volgt dat artikel 8.15, vierde lid, aanhef en onder d, Vb, dat onderdeel is van paragraaf 2 Vb, eveneens van toepassing is op de situatie van (beëindiging van) een deugdelijk bewezen duurzame relatie, waarin sprake is geweest van huiselijk geweld. Op grond van artikel 8.7, vierde lid, Vb is paragraaf 2 Vb immers eveneens van toepassing op de ongehuwde partner van een burger van de Unie indien sprake is van een deugdelijk bewezen duurzame relatie. Daarnaast is het rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8.15, vierde lid, Vb in het eerste lid van artikel 8.15 Vb gedefinieerd als het rechtmatig verblijf van de vreemdeling als bedoeld in artikel 8.7, tweede, derde, of vierde lid, Vb. De letterlijke bewoordingen van artikel 8.15, vierde lid, aanhef en onder d, Vb zijn daarom niet doorslaggevend.
Deze lezing van artikel 8.15, vierde lid, Vb is voorts in lijn met artikel 3, tweede lid, aanhef en onder b, van richtlijn 2004/38, nu de Nederlandse wetgever daaraan uitvoering heeft gegeven door in artikel 8.7, vierde lid, Vb de in hoofdstuk 2 Vb geïmplementeerde bepalingen van richtlijn 2004/38 ook van toepassing te verklaren op voornoemde ongehuwde partner en zijn minderjarige kind.
Gelet op het voorgaande kan eiseres 1, nu haar relatie met haar partner is geëindigd en zij stelt dat tijdens die relatie sprake is geweest van huiselijk geweld, zich beroepen op artikel 8.15, vierde lid, aanhef en onder d, Vb. Om een geslaagd beroep op artikel 8.15, vierde lid, aanhef en onder d, Vb te kunnen doen, is onder meer van belang dat wordt vastgesteld dat sprake is geweest van een deugdelijk bewezen duurzame relatie. Eisers hebben daarom een rechtens te honoreren belang bij hun beroep tegen het bestreden besluit, waarin verweerder zich op het standpunt heeft gesteld dat geen sprake is van een deugdelijk bewezen duurzame relatie tussen eiseres 1 en referent. Eisers zijn daarom ontvankelijk in hun beroep.
2. Eiseres 1 heeft eerder, op 12 augustus 2010, een aanvraag ingediend tot afgifte van een document als bedoeld in artikel 9, eerste lid, Vw waaruit het rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan blijkt, op grond van haar relatie met referent. Deze aanvraag heeft verweerder bij besluit van 20 april 2011 ingewilligd.
Bij besluit van 13 februari 2013 heeft verweerder het verblijfsrecht van eiseres 1 beëindigd omdat verweerder heeft vastgesteld dat nimmer sprake is geweest van een duurzame relatie tussen eiseres 1 en referent. Uit de processen-verbaal van de vreemdelingenpolitie van 9 mei 2011, 1 oktober 2012 en 17 december 2012 is gebleken dat nimmer sprake is geweest van samenwoning van eiseres 1 en referent en dat geen sprake is van een bewezen duurzame relatie.
Bij besluit van 25 oktober 2013 heeft verweerder het hiertegen door eiseres 1 ingediende bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 2 januari 2014 (AWB 13/27927) is het beroep van eiseres 1 niet-ontvankelijk verklaard.
2.1
Eiseres 2 heeft ook eerder, op 1 augustus 2012, een aanvraag ingediend tot afgifte van een document als bedoeld in artikel 9, eerste lid, Vw waaruit het rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan blijkt, als kind van een partner van een burger van de Unie. Deze aanvraag heeft verweerder bij besluit van 22 februari 2013 afgewezen. Eiseres 2 heeft tegen dat besluit geen rechtsmiddelen aangewend.
3. Verweerder heeft de aanvragen van eisers afgewezen met toepassing van artikel 4:6 Algemene wet bestuursrecht (Awb) onder verwijzing naar de eerdere besluiten van 13 februari 2013, respectievelijk 22 februari 2013 en zich op het standpunt gesteld dat eisers geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden naar voren hebben gebracht.
4. De rechtbank stelt vast dat het bestreden besluit materieel van gelijke strekking is als het besluit van 13 februari 2013 ten aanzien van eiseres 1, dat verweerder bij besluit van 25 oktober 2013 heeft gehandhaafd, en het besluit van 22 februari 2013 ten aanzien van eiseres 2, omdat deze besluiten alle strekken tot het aan eisers onthouden van een document waaruit rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan blijkt op grond van de relatie van eiseres 1 met referent.
4.1
Uit het ne bis in idem beginsel vloeit voort dat, indien na een eerder afwijzend besluit een materieel vergelijkbaar besluit wordt genomen, op voorhand moet worden aangenomen dat laatstgenoemd besluit door de bestuursrechter niet mag worden getoetst als ware het een eerste afwijzing. Slechts indien door de vreemdeling in de bestuurlijke fase nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn aangevoerd, kunnen dat besluit, de motivering ervan en de wijze waarop het tot stand is gekomen door de bestuursrechter worden getoetst. Dat geldt ook indien uit hetgeen de vreemdeling heeft aangevoerd kan worden afgeleid dat zich een voor hem relevante wijziging van het recht voordoet.
4.2
De rechtbank beoordeelt ambtshalve of aan de aanvraag nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden ten grondslag zijn gelegd. Daaronder moeten worden begrepen feiten en omstandigheden die zijn voorgevallen na het nemen van het eerdere besluit of die niet voor het nemen van dat besluit konden worden aangevoerd en bewijsstukken van reeds eerder aangevoerde feiten of omstandigheden die niet voor het nemen van het eerdere besluit konden worden overgelegd. Dergelijke nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden rechtvaardigen echter geen nieuwe rechterlijke beoordeling, indien op voorhand is uitgesloten dat hetgeen alsnog is aangevoerd of overgelegd kan afdoen aan het eerdere besluit.
4.3
Zoals voortvloeit uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder meer de uitspraak van 8 juni 2011 (ECLI:NL:RVS:2011:BQ7861), onder verwijzing naar de arresten van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 13 januari 2004, nr. C 453/00 (Kühne & Heitz N.V), 16 maart 2006, nr. C 234/04, (Kapferer), 19 september 2006, nrs. C-392/04 en C-422/04 (i-21 Germany GmbH), en 12 februari 2008, nr. C 2/06 (Willy Kempter KG) (www.curia.europa.eu), geldt voormeld beoordelingskader evenzeer indien beroep wordt ingesteld tegen een besluit dat verband houdt met een verblijfsrecht waarvan het bestaan niet afhankelijk is van enig genomen besluit, doch rechtstreeks voortvloeit uit het Unierecht.
4.4.
Ter onderbouwing van onderhavige aanvragen hebben eisers de volgende stukken overgelegd:
- een uittreksel uit de Basisregistratie Personen van 17 januari 2014 van verzoekster 1 en referent;
- een kopie paspoort van verzoekster 1 en referent;
- een kopie verblijfsdocument van verzoekster 1 en referent;
- een relatieverklaring van 20 januari 2014;
- een ingevulde vragenlijst;
- een ongedateerde verklaring van referent;
- twee getuigenverklaringen van 20 januari 2014;
- een salarisspecificatie van verzoekster 1 en referent;
- een werkgeversverklaring van referent;
- een kopie van de geboortekaart van verzoekster 2 van het [naam ziekenhuis] van [geboortedatum 2];
- een kopie van de huurovereenkomst voor de huur van woonruimte aan de [adres] van 1 december 2013 tot 1 december 2014, en
- een arbeidsovereenkomst van referent en een omzetting van de arbeidsovereenkomst van bepaalde naar onbepaalde tijd
4.4.1
In eerdergenoemde uitspraak van de voorzieningenrechter van deze rechtbank en zittingsplaats van 15 oktober 2014 heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat bovengenoemde documenten niet zijn aan te merken als nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden, omdat de ingebrachte verklaringen overgelegd hadden kunnen worden voor de eerdere besluiten en omdat op voorhand is uitgesloten dat de overgelegde documenten kunnen afdoen aan de eerdere besluiten, nu deze documenten niets zeggen over ofwel de relatie tussen eiseres 1 en referent, ofwel het voeren van een gemeenschappelijk huishouden. Eisers hebben in beroep geen argumenten naar voren gebracht die tot een ander oordeel leiden, zodat de rechtbank het oordeel van de voorzieningenrechter overneemt. De rechtbank verwijst naar het hetgeen is overwogen in voornoemde uitspraak van 15 oktober 2014, rechtsoverweging 8.1.
4.5.
In beroep hebben eisers de volgende stukken overgelegd:
- een verklaring van referent d.d. 20 januari 2014;
- facturen van peuteropvang [naam 2] d.d. 24 juni 2014 en 25 augustus 2014;
- een plaatsingsovereenkomst van peuteropvang [naam 2] voor [eiseres 2] (eiseres 2);
- een verklaring van de [naam 3] Bank d.d. 9 oktober 2014 dat eiseres 1 en referent een en/of-rekening hebben en een aantal afschriften van de en/of-rekening over de periode 6 januari 2014 t/m 31 januari 2014.
4.5.1
De rechtbank is van oordeel dat deze stukken evenmin kunnen worden aangemerkt als nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden ten opzichte van de eerdere besluiten. De verklaring van referent over zijn relatie met eiseres 1 had reeds voor de eerdere besluiten opgesteld en overgelegd kunnen worden, nu hij daarin zijn visie geeft op hetgeen de vreemdelingenpolitie heeft geconstateerd, neergelegd in de processen-verbaal van 9 mei 2011, 1 oktober 2012 en 17 december 2012, die ten grondslag liggen aan de eerdere besluiten. Daarnaast zegt de verklaring niets over de relatie tussen eiseres 1 en referent na de eerdere besluiten.
Dat de twee overgelegde facturen van de peuteropvang ten behoeve van eiseres 2 zijn gericht aan referent en de overeenkomst voor de peuteropvang is gesteld op naam van referent, zegt op zichzelf niets over de (duurzaamheid van de) relatie tussen eiseres 1 en referent, meer in het bijzonder niet over het voeren van een gemeenschappelijk huishouden op hetzelfde adres. Daarom is op voorhand uitgesloten dat deze facturen en de plaatsingsovereenkomst kunnen afdoen aan de eerdere besluiten.
Dat eiseres 1 en referent een gezamenlijke bankrekening hebben, hadden zij reeds voor de eerdere besluiten naar voren kunnen brengen, nu uit de verklaring van de [naam 3] Bank blijkt dat zij deze bankrekening hebben sinds 4 november 2010. Uit de overgelegde bankafschriften, nog daargelaten dat deze betrekking hebben op slechts een beperkte periode, blijkt daarnaast niet door wie de daarop vermelde betalingen zijn gedaan, zodat uit de bankafschriften niet kan worden afgeleid dat eiseres 1 en referent beiden betalingen hebben gedaan ten behoeve van een gemeenschappelijk huishouden. Op voorhand is daarom uitgesloten dat de bankafschriften kunnen afdoen aan de eerdere besluiten.
4.6.
In beroep hebben eisers voorts naar voren gebracht dat de relatie van eiseres 1 met referent inmiddels is beëindigd en dat zij slachtoffer is van huiselijk geweld. Zij verwijzen daartoe naar een proces-verbaal van aangifte van 29 december 2014 waaruit blijkt dat eiseres 1 aangifte heeft gedaan tegen referent wegens mishandeling. Volgens eiseres maakt zij daarom op grond van artikel 8.15, vierde lid, aanhef en onder d, Vb aanspraak op voortzetting van haar rechtmatig verblijf.
4.6.1
Hetgeen eisers naar voren hebben gebracht brengt evenmin mee dat sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden die een nieuwe rechterlijke beoordeling rechtvaardigen, omdat op voorhand is uitgesloten dat de stelling van eiseres 1 dat haar relatie met referent is beëindigd en dat zij slachtoffer is van huiselijk geweld kan afdoen aan de eerdere besluiten. In de eerdere besluiten is immers vastgesteld dat eiseres 1 geen rechtmatig verblijf ontleent aan haar gestelde relatie met referent, en in onderhavige procedure is, zoals volgt uit hetgeen in het voorgaande is overwogen, niet gebleken van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden ten aanzien van die eerdere vaststelling, zodat eiseres 1 reeds daarom geen aanspraak kan maken op voortzetting van rechtmatig verblijf, als bedoeld in artikel 8.15, vierde lid, Vb.
5. Nu geen sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden, komt de rechtbank niet toe aan een beoordeling van het bestreden besluit en de daartegen aangevoerde beroepsgronden.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Verzoek om een voorlopige voorziening
8. Indien tegen een besluit beroep bij de rechtbank is ingesteld, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak, ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Awb op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
9. Nu in de hoofdzaak wordt beslist, is aan het verzoek het belang komen te ontvallen, zodat dit reeds daarom niet voor toewijzing in aanmerking komt. De voorzieningenrechter zal het verzoek om een voorlopige voorziening afwijzen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. van der Kluit, rechter, tevens voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. S.S.O.L. Chung A Hing, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 juni 2015.
griffier rechter
afschrift verzonden aan partijen op:
Coll:

Rechtsmiddel