ECLI:NL:RBDHA:2015:7826

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 juli 2015
Publicatiedatum
7 juli 2015
Zaaknummer
AWB - 14 _ 7723
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluit procedure geneeskundig onderzoek blijvende dienstongeschiktheid en pensioenkeuring militairen

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 7 juli 2015 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser, een voormalig beroepsmilitair, en de minister van Defensie. De eiser had beroep ingesteld tegen een besluit van de minister, waarin zijn invaliditeitspensioen werd vastgesteld op basis van een mate van invaliditeit van 21,2%, na eerder een percentage van 40% te hebben gehad. De rechtbank heeft de achtergrond van de zaak uiteengezet, waarbij de eiser in 1997 in militaire dienst trad en in 2002 wegens psychische klachten uit dienst werd ontslagen. Na verschillende beoordelingen en besluiten over zijn invaliditeitspensioen, heeft de minister in 2011 een verlaging van het percentage naar 20% voorgesteld, wat later werd aangepast naar 22% na een herbeoordeling. De rechtbank heeft de argumenten van de eiser, die stelde dat de verlaging van zijn invaliditeitspercentage onredelijk was en onvoldoende gemotiveerd, tegen de achtergrond van de geldende wet- en regelgeving beoordeeld. De rechtbank concludeerde dat de minister op goede gronden had gehandeld door het PTSS Protocol toe te passen bij de herbeoordeling van de invaliditeit. De rechtbank oordeelde dat er geen strijd was met het rechtszekerheidsbeginsel en dat de herbeoordeling zorgvuldig was uitgevoerd. Uiteindelijk werd het beroep van de eiser ongegrond verklaard, en de rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 14/7723

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 juli 2015 in de zaak tussen

[eiser] te [plaats], eiser

(gemachtigde: mr. W.B. Knook),
en

de minister van Defensie, verweerder

(gemachtigde: mr. W.R.C. Adang).

Procesverloop

Bij besluit van 29 juli 2011 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser meegedeeld dat eisers militair invaliditeitspensioen met ingang van 1 oktober 2011 wordt berekend naar een mate van invaliditeit van 20%. Daarnaast is eiser een bijzondere invaliditeitsverhoging toegekend van 5%.
Bij besluit van 7 juli 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser gegrond verklaard en bepaald dat het eiser toekomende pensioen te rekenen van 1 september 2012 wordt berekend naar een mate van invaliditeit van 22%. De mate van invaliditeit is weliswaar vastgesteld op 21,2%, maar wordt om uitvoeringstechnische redenen voor de berekening van het invaliditeitspensioen afgerond naar 22%.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 maart 2015.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde

Overwegingen

1. Aan het bestreden besluit ligt de volgende voorgeschiedenis ten grondslag.
1.1
Eiser is op 14 april 1997 als beroeps militair voor bepaalde tijd in militaire dienst gekomen met 2 maart 2003 als einddatum van zijn contract. In februari 2001 kreeg eiser psychische klachten en is vervolgens wegens ziekte uitgevallen. Op 2 maart 2002 is eiser ontslagen uit de militaire dienst. Eiser heeft nadien op 5 september 2002 een militair geneeskundig onderzoek ondergaan. Bij dat onderzoek is vastgesteld dat eiser lijdt aan een psychische aandoening en dat ten aanzien van deze aandoening geen verband met de uitoefening van de militaire dienst wordt aanvaard. Eiser is met ingang van 5 september 2002 blijvend ongeschikt geacht voor de militaire dienst.
1.2.
Bij brief van 18 september 2006 heeft eiser verweerder verzocht om een militair invaliditeitspensioen. Naar aanleiding van dit verzoek is hij onderworpen aan een Sociaal Medisch Onderzoek (SMO), waarvan op 29 januari 2008 rapport is uitgebracht. In dit rapport is vastgesteld dat eiser lijdt aan een psychische aandoening met een verergerend dienstverband.
1.3.
Bij besluit van 25 februari 2008, vervangen door het besluit van 27 maart 2008 dat daarna weer is vervangen door het besluit van 1 april 2008, heeft verweerder aan eiser met ingang van 19 september 2005 een militair invaliditeitspensioen toegekend berekend naar een mate van invaliditeit van 10%. Daarbij heeft verweerder eiser meegedeeld dat het invaliditeitspensioen niet tot uitbetaling komt in verband met de reeds eerder aan eiser toegekende WGA-uitkering en het arbeidsongeschiktheidspensioen. Tegen dat besluit heeft eiser bezwaar gemaakt.
1.4.
Bij besluit van 1 juli 2009 heeft verweerder het bezwaar gegrond verklaard in die zin dat het militair invaliditeitspensioen met ingang van 19 september 2005 wordt berekend naar een mate van invaliditeit van 40%.
1.5.
Op 8 september 2010 is een herbeoordelingsrapportage verzekeringsgeneeskundig onderzoek invaliditeitspensioen uitgebracht, naar aanleiding van een onderzoek dat heeft plaatsgevonden op 22 maart 2010. In dit rapport wordt geconcludeerd tot een invaliditeitspercentage van 21,2. Tevens wordt vastgesteld dat sprake is van een medische eindtoestand. Bij het primaire besluit heeft verweerder eiser meegedeeld dat eisers militair invaliditeitspensioen met ingang van 1 oktober 2011 wordt berekend naar een mate van invaliditeit van 20% en dat aan hem een bijzondere invaliditeitsverhoging wordt toegekend van 5%. Bij het bestreden besluit is het invaliditeitspercentage vastgesteld op 21,2. Om uitvoeringstechnische redenen is het percentage afgerond op 22.
2.1.
Eiser kan zich er niet mee verenigen dat de mate van invaliditeit is verlaagd van 40% naar 21,2% op basis van toepassing van het PTSS Protocol. Nu er slechts sprake is van enige verbetering in zijn gezondheidssituatie is een verlaging van het invaliditeitspercentage van 40 naar 21,2 naar zijn mening disproportioneel. Eiser stelt onder verwijzing naar de uitspraak van de rechtbank van 21 december 2011 (ECLI:NL:RBSGR:2011:28968) dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom sprake is van een vermindering van de mate van invaliditeit. Dat het percentage dat voorheen werd gehanteerd als ruim gewaardeerd diende te worden beschouwd en dat dientengevolge enige verbetering een evidente verlaging tot gevolg kan hebben, kan volgens eiser niet als een voldoende en zorgvuldige motivering dienen.
2.2.
Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd. In zijn verweerschrift heeft verweerder naar voren gebracht dat, anders dan eiser stelt, de reden van de verlaging is gelegen in het op goed gemotiveerde wijze vaststellen van de beperkingen van eiser conform de scorelijst van het PTSS Protocol. De opmerking van de verzekeringsarts dat de verlaging van het invaliditeitspercentage deels is te verklaren vanuit de verbetering in de gezondheidssituatie van eiser is louter bedoeld ter adstructie.
3. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
3.1.
In artikel 13, eerste lid, van het Besluit procedure geneeskundig onderzoek blijvende dienstongeschiktheid en pensioenkeuring militairen (Stb. 1997, 67, Besluit) is bepaald dat bij de vaststelling van de mate van invaliditeit met dienstverband wordt uitgegaan van de War Pensions Committee-schaal (WPC-schaal). Ingevolge het tweede lid kan de minister in bepaalde gevallen afwijken van de WPC-schaal dan wel aanwijzingen geven ter nadere invulling van de toepassing ervan.
3.2.
Op 1 juli 2008 is in werking getreden de ministeriële regeling van 27 juni 2008 (Stcrt. 2009, 11661, hierna: de Regeling). Bij besluit van 10 februari 2012 (Stcrt. 2012, 3183) is de Regeling met terugwerkende kracht tot 1 juli 2008 gewijzigd.
3.3.
Op grond van artikel 1 van de Regeling worden, voor zover hier van belang, bij de vaststelling van de mate van invaliditeit met dienstverband ter nadere invulling van de WPC-schaal de volgende protocollen gehanteerd:
a. het protocol voor de beoordeling van arbeidsongeschiktheid, dienstverband en invaliditeit bij militairen (WIA/IP Protocol), bij de Regeling gevoegd als bijlage 1;
b. het protocol voor de beoordeling van arbeidsongeschiktheid, dienstverband en invaliditeit bij militairen met een posttraumatische stressstoornis (PTSS Protocol), bij de Regeling gevoegd als bijlage 2.
3.4.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Regeling geschiedt de vaststelling van de mate van invaliditeit bij verzoeken ingediend voor de inwerkingtreding van deze regeling aan de hand van de WPC-schaal.
3.5.
Ingevolge het tweede lid van dat artikel blijft, indien de toepassing van de in artikel 1 genoemde protocollen bij een herkeuring na de datum van inwerkingtreding van deze regeling leidt tot een lager invaliditeitspercentage het oorspronkelijk vastgestelde invaliditeitspercentage van kracht.
3.6.
Ingevolge het derde lid van dat artikel blijkt het gestelde in het tweede lid buiten toepassing indien het een herkeuring betreft van een voorlopig vastgesteld invaliditeitspercentage.
3.7.
Ingevolge het vierde lid blijft het gestelde in het derde lid buiten toepassing indien sprake is van een eerste keuring en een of meerdere herkeuringen voor 1 juli 2008 en na die datum nog sprake is van een voorlopig vastgesteld invaliditeitspercentage en het invaliditeitspercentage binnen een relatieve bandbreedte van 20 procent stabiel is. In die situatie wordt op het moment van herkeuring na 1 juli 2008 het voorlopig vastgesteld invaliditeitspercentage omgezet in een definitief invaliditeitspercentage.
3.8.
De rechtbank stelt voorop dat het invaliditeitspercentage van 40 destijds is vastgesteld op basis van de WPC-schaal en de Kuilmancriteria, terwijl het onderhavige percentage is gebaseerd op het PTSS-Protocol. Eiser stelt zich op het standpunt dat nu bij eiser nauwelijks sprake is van een wijziging in de medische situatie, het verschil in percentage volledig is toe te schrijven aan het feit dat het PTSS-Protocol is toegepast. Eiser acht dit onredelijk en in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel.
3.9.
De rechtbank overweegt dat in eisers geval nog geen sprake was van een medische eindtoestand. Daaraan is inherent dat er herbeoordelingen plaatsvinden. De rechtbank is van oordeel dat het in de rede ligt om bij de herbeoordeling te toetsen aan de op dat moment geldende beoordelingscriteria. Er mag immers vanuit gegaan worden dat die de op dat moment geldende heersende medische inzichten bevatten. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) van 13 november 2014 (ECLI:NL:CRVB:2014:3830). Uit die uitspraak blijkt dat de WPC-schaal op het punt van PTSS een duidelijke lacune vertoonde, die de regelgever met het PTSS Protocol heeft willen opvullen, en dat het PTSS Protocol is ontwikkeld door een groep medische deskundigen onder externe begeleiding van een hoogleraar-psychiater en een hoogleraar sociale verzekeringsgeneeskunde. Voorts is de gebruikte methodiek getoetst door de Gezondheidsraad en positief beoordeeld door de Raad voor civiel-militaire Zorg en Onderzoek. De Raad heeft geconcludeerd dat daarmee voldoende waarborgen aanwezig waren dat het nieuwe stelsel van invaliditeitsbeoordeling in overeenstemming is met de geldende stand van de wetenschap. De rechtbank is gezien het voorgaande van oordeel dat verweerder op goede gronden heeft getoetst aan het PTSS-Protocol, nu dat immers geacht kan worden de ten tijde van de herbeoordeling geldende stand van de wetenschap op het gebied van PTSS te bevatten. Ten aanzien van het feit dat het invaliditeitspercentage van eiser onder het PTSS Protocol lager is uitgevallen is de rechtbank van oordeel dat dit niet aan toepassing van het PTSS Protocol in de weg staat. Zoals reeds is overwogen bevat dit PTSS Protocol immers de heersende stand van de wetenschap inzake PTSS. Naar de huidige stand van de wetenschap dienen de beperkingen van eiser kennelijk met een lager percentage gewaardeerd te worden dan voorheen. Voorts heeft de Raad in bovenvermelde uitspraak overwogen dat van een gegarandeerd niveau van het invaliditeitspercentage geen sprake is. Overigens lijkt er volgens de verzekeringsarts enige verbetering te zijn opgetreden in de gezondheidssituatie van eiser.
Gelet op het voorgaande is er naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van strijd met het rechtszekerheids- en vertrouwensbeginsel.
3.10.
De rechtbank is van oordeel de herbeoordelingsrapportage van 8 september 2010, waarbij de mate van invaliditeit aan de hand van de psychische beperkingenlijst behorend bij het PTSS Protocol is vastgesteld en een eindtoestand is aangenomen, voldoende zorgvuldig tot stand is gekomen. De verzekeringsarts heeft goed gemotiveerd hoe hij tot deze mate van invaliditeit is gekomen. Verweerder mocht dan ook van deze rapportage uitgaan en de mate van invaliditeit overeenkomstig dat rapport vaststellen op 21,2%.
3.11.
Eisers beroep op de uitspraak van de rechtbank van 21 december 2011 (ECLI:NL:RBSGR:2011:28968) faalt. De rechtbank heeft in die uitspraak overwogen dat in het algemeen eerst aanleiding bestaat tot een gewijzigde vaststelling van de mate van invaliditeit indien zich een wijziging in de medische situatie heeft voorgedaan. In die zaak oordeelde de rechtbank dat de vermindering van eisers mate van invaliditeit niet voldoende was gemotiveerd, terwijl eisers medische omstandigheden niet waren gewijzigd. Van een dergelijke situatie is hier geen sprake. In dit geval heeft de verzekeringsarts Van der Kreek in de herbeoordelingsrapportage een verklaring gegeven voor de vermindering van de mate van eisers invaliditeit en ook de medisch adviseur/verzekeringsarts Koperberg heeft in zijn commentaar van 4 juni 2014 aangegeven hoe de verlaging van het invaliditeitspercentage is te verklaren. Naar de huidige stand van de wetenschap dienen de beperkingen van eiser kennelijk met een lager percentage gewaardeerd te worden dan voorheen. Zoals de rechtbank reeds onder 3.10. heeft overwogen, is de wijze waarop de mate van invaliditeit is vastgesteld voldoende zorgvuldig gebeurd.
4. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Meijer, rechter, in aanwezigheid van Y.E. de Loos, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 juli 2015.
griffier rechter

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.