ECLI:NL:RBDHA:2015:7631

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 juli 2015
Publicatiedatum
6 juli 2015
Zaaknummer
C-09-485407-HA ZA 15-370
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • P.G.J. de Heij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident in octrooizaken met betrekking tot de geldigheid en inbreuk van octrooi EP 1 888 849 B1

In deze zaak, die diende voor de Rechtbank Den Haag, is een incident aanhangig gemaakt in het kader van een octrooiprocedure tussen de besloten vennootschap BAGGERMAATSCHAPPIJ BOSKALIS B.V. (hierna: Boskalis) en DREDGING INTERNATIONAL N.V. (hierna: DI). Boskalis heeft in de hoofdzaak vorderingen ingesteld tegen DI, waarbij zij primair vernietiging van het Nederlands deel van octrooi EP 1 888 849 B1 vordert. Subsidiair vordert Boskalis een verklaring voor recht dat het octrooi aan haar toekomt, alsook overdracht van het octrooi en een verbod op inbreuk. Boskalis stelt dat het octrooi nietig is omdat de geoctrooieerde materie niet nieuw en niet inventief zou zijn en dat DI zonder toestemming gebruik heeft gemaakt van haar baggerschip ‘de URSA’.

In het incident vordert DI dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart voor de niet-Nederlandse delen van het octrooi en dat de behandeling van de hoofdzaak wordt aangehouden totdat er een eindbeslissing is genomen op de overige vorderingen van Boskalis. DI stelt dat de Nederlandse rechter niet bevoegd is om de vorderingen van Boskalis te beoordelen voor wat betreft de niet-Nederlandse delen van het octrooi en dat een gelijktijdige behandeling van de vorderingen tot vernietiging en inbreuk haar verweer zou ondermijnen. Boskalis heeft in haar conclusie van antwoord aangegeven dat haar vorderingen uitsluitend betrekking hebben op het Nederlandse deel van het octrooi.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de vorderingen van Boskalis zich beperken tot Nederland, waardoor de vordering van DI om zich onbevoegd te verklaren niet aan de orde is. De rechtbank heeft de hoofdzaak uit de regeling van de versnelde bodemprocedure in octrooizaken verwijderd en de behandeling van de hoofdzaak voor wat betreft de inbreukvordering aangehouden totdat op de vorderingen van Boskalis is beslist. De beslissing over de kosten van het incident is aangehouden tot de beslissing in de hoofdzaak. Dit vonnis is gewezen door mr. P.G.J. de Heij en openbaar uitgesproken op 8 juli 2015.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
Zittingsplaats Den Haag
zaaknummer / rolnummer: C/09/485407 / HA ZA 15-370
Vonnis in incident van 8 juli 2015
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BAGGERMAATSCHAPPIJ BOSKALIS B.V.,
gevestigd te Papendrecht,
eiseres in de hoofdzaak, verweerster in het incident,
advocaat mr. D. Knottenbelt te Rotterdam,
tegen
de vennootschap naar Belgisch recht
DREDGING INTERNATIONAL N.V.,
gevestigd te Zwijndrecht, België,
gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in het incident,
advocaat mr. C. Shannon te Eindhoven.
Partijen zullen hierna Boskalis en DI genoemd worden.
Voor Boskalis wordt de procedure behandeld door mr. P.L. Reeskamp en mr. S.D. Brommersma, advocaten te Amsterdam, en voor DI door haar procesadvocaat en mr. W.J.G. Maas en mr. C. Garnitsch, advocaten te Eindhoven.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de beschikking van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 8 januari 2015 waarbij het Boskalis is toegestaan DI te dagvaarden in de versnelde procedure in octrooizaken;
  • de dagvaarding van 15 januari 2015 met producties 1 tot en met 60;
  • de incidentele conclusie van DI van 3 juni 2015 met een productie;
  • de conclusie van antwoord in het incident van 17 juni 2015 met een productie.
1.2.
Vervolgens is vonnis bepaald in het incident.

2.De vorderingen in de hoofdzaak

2.1.
In de hoofdzaak vordert Boskalis, zakelijk weergegeven:
primair: i) vernietiging van het Nederlands deel van octrooi EP 1 888 849 B1 (hierna: het octrooi) en
subsidiair: ii) een verklaring voor recht dat aan Boskalis de aanspraak op het octrooi toekomt, met uitzondering van de conclusies 3 en 5 en de overige conclusies voor zover die afhankelijk zijn van de conclusies 3 en 5,
iii) overdracht van het octrooi voor zover Boskalis daarop aanspraak heeft en
iv) een verbod op inbreuk op het octrooi voor zover Boskalis daarop aanspraak heeft;
met veroordeling van DI in de volgens 1019h Rv [1] te begroten proceskosten en in de nakosten.
2.2.
Boskalis stelt dat het octrooi nietig is omdat de geoctrooieerde materie niet nieuw en niet inventief zou zijn en omdat het octrooi niet nawerkbaar is. Zij stelt voorts dat de geoctrooieerde materie door de octrooihouder, DI, zonder haar toestemming is ontleend aan haar baggerschip ‘de URSA’, dat Boskalis, naar zij aanvoert, reeds in bezit had op de prioriteitsdatum van het octrooi.

3.De vorderingen in het incident

3.1.
DI vordert incidenteel dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
1. zich onbevoegd zal verklaren van de vorderingen van Boskalis sub ii) en iii) kennis te nemen voor wat betreft de niet-Nederlandse delen van het octrooi;
2. de behandeling van de hoofdzaak voor wat betreft het onder iv) gevorderde aan zal houden totdat de rechtbank op de overige vorderingen van Boskalis een eindbeslissing heeft gegeven;
3. met veroordeling van Boskalis in de kosten van het incident, voor zover dit ziet op de exceptie van onbevoegdheid te begroten volgens het liquidatietarief en voor zover het ziet op de vordering tot aanhouding, te begroten conform 1019h Rv, alles inclusief nakosten.
3.2.
DI stelt dat de bevoegdheid van de Nederlandse rechter om de vorderingen van Boskalis sub ii) en iii) voor wat betreft de niet-Nederlandse delen van het octrooi te beoordelen niet kan worden gebaseerd op artikel 7 lid 2 EEX II-Vo [2] en dat Boskalis, indien zij alle niet-Nederlandse delen van het octrooi wil opeisen in één procedure, deze vorderingen bij de Belgische rechter aanhangig moet maken. DI stelt voorts dat zij in haar verweer tegen de inbreukvordering ernstig wordt bemoeilijkt wanneer deze vordering tegelijk met de vorderingen tot vernietiging, opeising en overdracht zou worden behandeld. In die situatie zou een door haar tegen de gestelde inbreuk aangevoerd nietigheidsverweer haar verweer tegen de primaire vordering van Boskalis tot vernietiging van het octrooi ondermijnen. Dit kan naar zij meent niet van haar worden gevergd. Ter ondersteuning van haar standpunt verwijst DI naar het arrest van het Gerechtshof Den Haag van 22 april 2014 (ECLI:NL:GHDHA:2014:1358, inzake Ferring / Reprise).
3.3.
Boskalis heeft in haar conclusie van antwoord in het incident opgemerkt dat haar opeisingsvorderingen uitsluitend zien op het Nederlandse deel van het octrooi zoals, naar zij meent, DI uit de dagvaarding had moeten begrijpen. Zij refereert zich aan het oordeel van de rechtbank voor wat betreft de door DI gevorderde aanhouding van de behandeling van de inbreukvordering. Boskalis wijst op haar belang bij voortvarende voortzetting van de procedure na de beoordeling van de geldigheid, opeising en overdracht van het octrooi.

4.De beoordeling

4.1.
Nu de vorderingen van Boskalis (naar de rechtbank aanneemt ook de inbreukvordering) zich beperken tot Nederland, is het incidenteel onder 1 gevorderde niet aan de orde. Die vordering dient te worden afgewezen.
4.2.
Het incidenteel onder 2 gevorderde is, gelet op het door DI geschetste belang bij een latere behandeling en nu Boskalis zich daar niet tegen verzet, toewijsbaar. Een latere behandeling van de inbreukvordering verdraagt zich echter niet met regeling van de versnelde bodemprocedure in octrooizaken die uitgaat van concentratie van al het verweer in de conclusie van antwoord (vergelijk de regeling onder 7) en daarop volgende mondelinge toelichting bij het op voorhand bepaalde pleidooi. De procedure wordt daarom uit de regeling verwijderd. De reeds vastgestelde datum voor de conclusie van antwoord en het pleidooi en de voor het pleidooi vastgestelde voorschriften blijven echter gehandhaafd.
4.3.
Omtrent de kosten van dit incident kan pas worden beslist wanneer duidelijk is welke partij in de hoofdzaak als in het ongelijk gesteld moet worden aangemerkt. Deze beslissing zal derhalve worden aangehouden.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
verwijdert de hoofdzaak uit de regeling van de versnelde bodemprocedure in octrooizaken;
5.2.
houdt de behandeling van de hoofdzaak voor wat betreft het onder iv) gevorderde aan totdat op de vorderingen van Boskalis onder i), ii) en iii) door de rechtbank is beslist;
5.3.
verklaart voor zover nodig het bovenstaande uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst het incidenteel meer of anders gevorderde af;
5.5.
houdt de beslissing over de kosten van het incident aan tot de beslissing in de hoofdzaak.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.G.J. de Heij en in het openbaar uitgesproken op 8 juli 2015.

Voetnoten

1.Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering
2.Verordening (EU) 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken