In deze zaak, die diende voor de Rechtbank Den Haag, is een incident aanhangig gemaakt in het kader van een octrooiprocedure tussen de besloten vennootschap BAGGERMAATSCHAPPIJ BOSKALIS B.V. (hierna: Boskalis) en DREDGING INTERNATIONAL N.V. (hierna: DI). Boskalis heeft in de hoofdzaak vorderingen ingesteld tegen DI, waarbij zij primair vernietiging van het Nederlands deel van octrooi EP 1 888 849 B1 vordert. Subsidiair vordert Boskalis een verklaring voor recht dat het octrooi aan haar toekomt, alsook overdracht van het octrooi en een verbod op inbreuk. Boskalis stelt dat het octrooi nietig is omdat de geoctrooieerde materie niet nieuw en niet inventief zou zijn en dat DI zonder toestemming gebruik heeft gemaakt van haar baggerschip ‘de URSA’.
In het incident vordert DI dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart voor de niet-Nederlandse delen van het octrooi en dat de behandeling van de hoofdzaak wordt aangehouden totdat er een eindbeslissing is genomen op de overige vorderingen van Boskalis. DI stelt dat de Nederlandse rechter niet bevoegd is om de vorderingen van Boskalis te beoordelen voor wat betreft de niet-Nederlandse delen van het octrooi en dat een gelijktijdige behandeling van de vorderingen tot vernietiging en inbreuk haar verweer zou ondermijnen. Boskalis heeft in haar conclusie van antwoord aangegeven dat haar vorderingen uitsluitend betrekking hebben op het Nederlandse deel van het octrooi.
De rechtbank heeft geoordeeld dat de vorderingen van Boskalis zich beperken tot Nederland, waardoor de vordering van DI om zich onbevoegd te verklaren niet aan de orde is. De rechtbank heeft de hoofdzaak uit de regeling van de versnelde bodemprocedure in octrooizaken verwijderd en de behandeling van de hoofdzaak voor wat betreft de inbreukvordering aangehouden totdat op de vorderingen van Boskalis is beslist. De beslissing over de kosten van het incident is aangehouden tot de beslissing in de hoofdzaak. Dit vonnis is gewezen door mr. P.G.J. de Heij en openbaar uitgesproken op 8 juli 2015.