Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
Arrest d.d. 22 april 2014
FERRING B.V.,
REPRISE BIOPHARMACEUTICS, LLC,
ALLERGAN, INC,
ALLERGAN USA, INC,
ALLERGAN SALES, LLC,
SERENITY PHARMACEUTICALS LLC,
Het verloop van het geding
- de ‘incidentele memorie tot splitsing’ (hierna: IMS) van Ferring;
- een ‘memorie van antwoord in het incident tot splitsing tevens houdende (voorwaardelijke) vermeerdering van eis in de hoofdzaak’ (hierna: MvAS) van [verweerders];
- de ‘incidentele memorie houdende bezwaar tegen (voorwaardelijke) eiswijziging in de hoofdzaak’ (hierna: IMB) van Ferring;
- een ‘memorie van antwoord in het incident houdende bezwaar tegen (voorwaardelijke) eiswijziging in de hoofdzaak’ (hierna: MvAE) van [verweerders].
Pleitnota in
Appel). Met het oog op de pleidooien hebben partijen nog stukken naar het hof en de wederpartij gestuurd, te weten:
De beoordeling
Minrin Meltop de markt. [verweerders] hebben gevorderd:
ne bis in idem’-verweer gevoerd, inhoudende dat de incidentele vorderingen van Ferring zien op dezelfde materie en steunen op dezelfde gronden als waarover het hof in het eerdere door Ferring opgeworpen incident heeft geoordeeld (MvAS onder 22-24). Volgens [verweerders] is het een procesrechtelijk uitgangspunt dat de rechter niet twee maal over dezelfde materie in dezelfde zaak mag oordelen. De door [verweerders] bedoelde eerdere incidentele vordering van Ferring betrof een – in het kader van een toen door haar opgeworpen rolincident ‘bezwaar wijziging eis’ ingestelde – vordering tot niet-ontvankelijkverklaring van [verweerders] in hun inbreukvorderingen op de grond dat zij geen octrooihouder zijn. Deze door het hof in het Tussenarrest afgewezen incidentele vordering had niet dezelfde strekking als de thans voorliggende incidentele ‘splitsings’-vorderingen, waarmee immers niet de niet-ontvankelijkverklaring van [verweerders] in hun inbreukvordering, maar slechts de latere behandeling daarvan wordt beoogd. Reeds hierop strandt het ‘
ne bis in idem’-verweer van [verweerders], wat daar verder ook van zij.
in finevan de IMB). Ferring heeft ook in dit ‘bezwaar vermeerdering eis’-incident veroordeling van [verweerders] in de kosten ‘ex artikel 1019h Rv’ gevorderd.
Yukos/Promneftstroy’, LJN: BP0015). In het onderhavige geval heeft de bodemrechter (in het Vonnis, zie rov. 1) de opeisings- en inbreukvorderingen van [verweerders] afgewezen, terwijl [verweerders] in dit incident niet hebben gesteld dat er sprake is van bijzondere omstandigheden die met zich brengen dat de afstemmingsregel geen toepassing behoort te vinden. De provisionele vordering van [verweerders] kan reeds hierom niet voor toewijzing in aanmerking komen. Dit betekent dat, zoals Ferring c.s. hebben opgemerkt, [verweerders] bij die vordering geen rechtens te respecteren belang hebben. De daarop betrekking hebbende eiswijziging leidt dus tot een vertraging/complicering van het geding zonder dat daarmee enig belang wordt gediend. Daarmee is die eisvermeerdering in strijd met de eisen van een goede procesorde. Het door Ferring op de voet van artikel 130 lid 1 Rv tegen die vermeerdering van eis gemaakte bezwaar is dan ook gegrond.
ne bis in idem’-verweer van [verweerders] ligt besloten, haar splitsingsincident – in subsidiaire vorm – tegelijkertijd met het in rov. 6 omschreven eerdere niet-ontvankelijksheidsincident kunnen instellen, zulks in overeenstemming met het in artikel 208 lid 3 Rv neergelegde uitgangspunt. Er is daarom aanleiding om Ferring in de kosten van het splitsingsincident te veroordelen, zie Parlementaire Geschiedenis Herziening Rv, p. 381. In het ‘bezwaar vermeerdering van eis’-incident is er daarentegen aanleiding om [verweerders] als de in het ongelijk gestelde partijen, in de kosten te veroordelen. In aanmerking ook nemend dat het splitsingsincident en het ‘bezwaar vermeerdering van eis’-incident nauw met elkaar samenhangen – [verweerders] hebben hun eis voorwaardelijk vermeerderd naar aanleiding van het door Ferring opgeworpen splitsingincident en het incident ‘bezwaar vermeerdering eis’ is derhalve een rechtstreeks gevolg van dat incident – acht het hof het gerechtvaardigd om het een tegen het ander weg te strepen en in deze beide incidenten, gezamenlijk beschouwd, de kosten te compenseren, in dier voege dat ieder de eigen kosten draagt. Dit strookt met de totaaluitkomst van beide incidenten, dat iedere partij gedeeltelijk in het ongelijk is gesteld, Ferring omdat haar primaire vordering tot splitsing in enge zin niet is toegewezen – in het bijzonder is niet toegewezen het onderdeel daarvan dat pas wordt geoordeeld over de inbreukvorderingen nadat de beslissing over de opeisingsvordering in kracht van gewijsde is gegaan – en [verweerders] omdat zij zich zonder succes hebben verweerd tegen Ferrings subsidiaire splitsingsvordering en ‘artikel 130 lid 1 Rv’-bezwaar.