ECLI:NL:RBDHA:2015:7587

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 juni 2015
Publicatiedatum
3 juli 2015
Zaaknummer
C-09-471133 - FA RK 14-6004
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gezagsuitoefening en zorgregeling in een complexe ouderschapskwestie met betrokkenheid van jeugdzorg

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 juni 2015 uitspraak gedaan in een complexe kwestie rondom gezagsuitoefening en zorgregeling tussen ouders van minderjarigen. De moeder had op 5 augustus 2014 een verzoek ingediend, dat onder andere betrekking had op de wijziging van de zorgregeling en het gezag over de kinderen. De ouders, die een geregistreerd partnerschap hadden, waren verwikkeld in een langdurige juridische strijd die schadelijk bleek voor de ontwikkeling van de kinderen. De rechtbank heeft kennisgenomen van diverse stukken, waaronder verzoekschriften en een verweerschrift van de vader, en heeft de zaak op 31 maart 2015 behandeld.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de ouders sinds 2012 in een hevige strijd verwikkeld zijn, wat heeft geleid tot verschillende beschikkingen en ondertoezichtstellingen van de kinderen. De gecertificeerde instelling, Stichting Jeugdbescherming West Zuid-Holland, heeft een schriftelijke aanwijzing gegeven aan de moeder om deel te nemen aan het traject "Kinderen uit de knel". De rechtbank heeft geoordeeld dat het van groot belang is dat de ouders en kinderen dit traject doorlopen om de onderlinge verstandhouding en communicatie te verbeteren.

De rechtbank heeft de verzoeken van de moeder om het gezag en de zorgregeling te wijzigen afgewezen en de behandeling van de overige verzoeken aangehouden. De rechtbank heeft benadrukt dat het welzijn van de kinderen voorop staat en dat er geen aanleiding is om tussentijds beslissingen te nemen over het gezag en de zorgregeling. De zaak zal opnieuw worden behandeld op een later moment, waarbij partijen zich uiterlijk twee weken voor de zitting moeten uitlaten over de stand van zaken in het traject.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Meervoudige Kamer
Rekestnummer: FA RK 14-6004
Zaaknummer: C/09/471133
Datum beschikking: 25 juni 2015

Gezagsuitoefening

Beschikking op het op 5 augustus 2014 ingekomen verzoek van:

[de moeder],

de moeder,
wonende te [woonplaats],
advocaat: mr. J.M. Vervoorn te Nieuwkoop.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[de vader],

de vader,
wonende te [woonplaats],
advocaat: --, voorheen mr. D.K.P.K. El Fadili te Oegstgeest.
Als informant wordt aangemerkt:
Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland,
hierna: de gecertificeerde instelling.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift;
  • twee aanvullende verzoekschriften;
  • het verweerschrift;
  • het faxbericht met bijlagen d.d. 27 maart 2015 van de zijde van de moeder.
Op 31 maart 2015 is de zaak ter terechtzitting van deze rechtbank behandeld (gevoegd met de zaak met kenmerk C/09/485620 / JE RK 15-587). Hierbij zijn verschenen:
  • de moeder en haar advocaat;
  • de vader en zijn advocaat;
  • mevrouw [naam] en mevrouw [naam] namens de gecertificeerde instelling.

Verzoek en verweer

De moeder heeft de rechtbank thans verzocht:
primair
het gezag over na te noemen minderjarigen bij uitsluiting van de vader aan de moeder toe te wijzen;
de zorgregeling c.q. omgangsregeling te wijzigen in die zin dat de vader omgang met de minderjarigen zal hebben onder begeleiding van het omgangshuis, althans een zorgregeling c.q. omgangsregeling vast te stellen als de rechtbank juist acht;
subsidiair
3. te bepalen dat de vader deskundige hulp zal ondergaan voor de door de moeder aan de orde gestelde problematiek;

primair en subsidiair

4. de vader te verbieden om op enigerlei wijze (waaronder schriftelijk, mondeling, telefonisch, per sms of e-mail) contact op te nemen met de moeder of de minderjarigen, uitgezonderd de periode waarin de vader in de gelegenheid dient te worden gesteld om de door de rechtbank vastgestelde omgangsregeling uit te voeren;
5. de vader te gebieden zich te onthouden de moeder gedragingen ten laste te leggen die haar eer of goede naam als verzorgende ouder aanranden, met het kennelijke doel daaraan ruchtbaarheid te geven, zolang de vader niet te goeder trouw heeft kunnen aannemen dat de door hem ten laste gelegde gedragingen waar zijn;
6. de vader te bevelen tot medewerking aan de uitvoering van deze maatregelen, onder verbeurte van een dwangsom van € 1.000 voor iedere keer, dag of gedeelte daarvan dat de vader de bedoelde verboden en geboden overtreedt, tot een maximum van € 50.000, althans een door de rechtbank te bepalen bedrag;
7. de schriftelijke aanwijzing van Jeugdbescherming West d.d. 11 maart 2015 geheel of gedeeltelijk vervallen te verklaren en te bepalen dat het verzoek van de moeder schorsende kracht toekomt;
8. voor zover aanvullend onderzoek tot een beslissing van de zaak kan leiden en de belangen van de kinderen zich daartegen niet verzetten: het NIFP te verzoeken om psychologisch-diagnostisch onderzoek te laten doen naar de competenties van de vader en de interactie tussen de minderjarigen en de vader,
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De vader heeft verweer gevoerd tegen de verzoeken van de moeder. Tevens heeft hij zelfstandig verzocht:
  • te bepalen dat de minderjarigen hun hoofdverblijfplaats bij hem zullen hebben;
  • een zorgregeling met de moeder te bepalen als de rechtbank juist acht,
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

Feiten

  • Partijen zijn een geregistreerd partnerschap aangegaan op [datum] te [plaats].
  • Uit dit geregistreerd partnerschap zijn geboren de minderjarigen:
 [de minderjarige 1], op [geboortedatum] te [geboorteplaats];
 [de minderjarige 2], op [geboortedatum] te [geboorteplaats];
 [de minderjarige 3], op [geboortedatum] te [geboorteplaats].
  • Partijen oefenen gezamenlijk het gezag over de minderjarigen uit.
  • Bij beschikking van deze rechtbank d.d. 18 juni 2013 is de ontbinding van het geregistreerd partnerschap uitgesproken en is – voor zover van belang – iedere verdere beslissing ten aanzien van de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen en de zorgregeling aangehouden in afwachting van de resultaten van de mediation.
  • Deze beschikking is op 14 oktober 2013 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
  • Bij beschikking van deze rechtbank d.d. 11 april 2014 is – voor zover van belang –:
 bepaald dat de minderjarigen hun hoofdverblijfplaats zullen hebben bij de moeder;
 een in de beschikking uitgewerkte zorgregeling bepaald, kort gezegd erop neer komende dat de minderjarigen bij de vader zullen zijn in de (in 2014) even weken van vrijdag na school tot maandag naar school, vanaf het moment dat [de minderjarige 3] naar school gaat en zolang de minderjarigen de zelfde schooltijden hebben, alsmede in een gedeelte van de schoolvakanties, waaronder in de zomervakantie 2015 in de eerste, tweede en vijfde week;
 bepaald dat de huidige partner van de vader voor het reguliere tweewekelijkse contact op vrijdagochtend de spullen van de minderjarigen voor hun verblijf bij de vader op school zal ophalen en dat zij deze spullen op maandagochtend voor schooltijd weer aan de moeder zal overhandigen, alsook dat bij de overige contactmomenten de huidige partner van de vader en één van de ouders van de moeder zorg zullen dragen voor het halen en brengen van de minderjarigen.
  • Bij beschikking van de kinderrechter van deze rechtbank d.d. 31 juli 2014 zijn de minderjarigen van 31 juli 2014 tot 31 oktober 2014 voorlopig onder toezicht gesteld van de Stichting Bureau Jeugdzorg Zuid-Holland (thans: Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland).
  • Bij verstekvonnis in kort geding van de voorzieningenrechter van deze rechtbank d.d. 1 augustus 2014 is – voor zover van belang –:
 de moeder veroordeeld tot nakoming van de vastgestelde zorgregeling, zoals bepaald bij beschikking van 11 april 2014;
 de moeder veroordeeld mee te werken aan het traject bij kinderpsycholoog mevrouw [naam] van [naam];
 de moeder verboden met de minderjarigen te verhuizen buiten [plaats] en bepaald dat, indien de moeder toch verhuist naar een locatie buiten [plaats], de minderjarigen voorlopig bij de vader zullen verblijven.
  • Bij beschikking van de kinderrechter van deze rechtbank d.d. 20 oktober 2014 zijn de minderjarigen van 20 oktober 2014 tot 31 juli 2015 onder toezicht gesteld van de Stichting Bureau Jeugdzorg Zuid-Holland (thans: Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland).
  • Bij verzetvonnis in kort geding van de voorzieningenrechter van deze rechtbank d.d. 30 september 2014 is – voor zover van belang –:
 het tussen partijen gewezen verstekvonnis van 1 augustus 2014 bekrachtigd;
 in aanvulling op de bij beschikking van 11 april 2014 vastgestelde zorgregeling bepaald dat de periode waarin de minderjarigen in de komende vakanties en gedurende de komende feestdagen bij de vader zullen zijn loopt van:
o in de herfstvakantie 2014: vanaf vrijdag 17 oktober 2014 na schooltijd tot zondag 26 oktober 2014 om 18.00 uur;
o op 1e Kerstdag 2014 vanaf 10.00 uur tot 2e Kerstdag om 10.00 uur;
o in de kerstvakantie van maandag 29 december 2014 om 10.00 uur tot zondag 4 januari 2015 om 18.00 uur;
 bepaald dat de moeder gehouden is om eenmaal per twee maanden de vader schriftelijk op de hoofdlijnen te informeren over het welzijn van de minderjarigen, waaronder de medische zaken, school en sociale zaken, zoals de hobby’s van de minderjarigen en sport;
 bepaald dat de moeder de vader voorts zal raadplegen – zo nodig door tussenkomst van derden – over te nemen beslissingen omtrent gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van de minderjarigen;
 de vader toestemming verleend, die de toestemming van de moeder vervangt, tot aanvraag van paspoorten ten behoeve van de minderjarigen.
  • De moeder is op 10 juli 2014 in hoger beroep gekomen van de beschikking van de rechtbank d.d. 11 april 2014. De mondelinge behandeling ter terechtzitting van het gerechtshof Den Haag heeft plaatsgevonden op 30 januari 2015.
  • Op 11 maart 2015 heeft Jeugdbescherming West een schriftelijke aanwijzing gegeven betreffende de verzorging en opvoeding van de minderjarigen, inhoudende dat de moeder zichzelf dient aan te melden voor deelname aan het traject “Kinderen uit de knel” van Cardea.
  • Bij beschikking d.d. 3 juni 2015 van het Gerechtshof Den Haag is de beschikking d.d. 11 april 2014 van deze rechtbank bekrachtigd ten aanzien van de hoofdverblijfplaats en zorgregeling en is de behandeling voor het overige aangehouden in afwachting van het deskundigenbericht.

Beoordeling

Vervallen verklaren schriftelijke aanwijzing
Bij afzonderlijke beschikking van heden (kenmerk C/09/485620 / JE RK 15-587) is het verzoek van de moeder om de schriftelijke aanwijzing van de gecertificeerde instelling d.d. 11 maart 2015 geheel of gedeeltelijk vervallen te verklaren, afgewezen.
Gezag, hoofdverblijfplaats kinderen en zorgregeling
Gebleken is dat de ouders sinds 2012 zijn verwikkeld in een hevige juridische strijd over de kinderen en de financiële afwikkeling van het geregistreerd partnerschap. In deze onderlinge strijd lijken de ouders elkaar geen duimbreed te willen toegeven en de situatie lijkt – ondanks diverse interventies van hulpverleners – alleen maar te verslechteren. Het is de rechtbank voldoende gebleken dat deze situatie zeer schadelijk is voor de ontwikkeling van de kinderen.
De gecertificeerde instelling heeft een schriftelijke aanwijzing gegeven inhoudende dat de moeder zich dient aan te melden voor deelname aan het traject “Kinderen uit de knel” bij Cardea. De moeder heeft verzocht om deze schriftelijke aanwijzing geheel of gedeeltelijk vervallen te verklaren en schorsende werking toe te kennen aan haar verzoek. Deze verzoeken zijn bij afzonderlijke beschikking van heden, nummer C/09/485620, afgewezen. Dat betekent dat dit traject thans kan worden opgestart. De rechtbank acht het met het oog op het welzijn van de kinderen van groot belang dat de ouders (en de kinderen) dit hulpverleningstraject in het kader van de ondertoezichtstelling doorlopen. Gedurende dit traject kunnen ouders in het belang van de kinderen werken aan de verbetering van hun onderlinge verstandhouding en communicatie.
Op dit moment acht de rechtbank het niet in het belang van de kinderen om vooruitlopend op de uitkomsten van dit traject reeds een beslissing te nemen over het gezag over de kinderen, hun hoofdverblijfplaats en de zorgregeling. Ook ziet de rechtbank onvoldoende aanleiding om de zorgregeling waaraan thans uitvoering wordt gegeven, tussentijds te wijzigen in een andere begeleide of onbegeleide regeling. De rechtbank zal derhalve iedere beslissing omtrent het gezag, de hoofdverblijfplaats van de kinderen en de zorgregeling aanhouden tot na te melden proformadatum.
Ook de behandeling van het subsidiaire verzoek van de moeder tot bepaling dat de vader deskundige hulp zal ondergaan voor de door de moeder aan de orde gestelde problematiek, en de behandeling van het verzoek van de moeder om het NIFP te verzoeken psychologisch-diagnostisch onderzoek te verrichten naar de competenties van de vader en de interactie tussen de kinderen en de vader, zal worden aangehouden. Daarbij gaat de rechtbank ervan uit dat, indien bij de vader sprake is van de door de moeder aangehaalde problematiek en deze zich in het genoemde traject zal manifesteren, daarop door de betrokken hulpverleners adequaat zal worden gereageerd.
De verzoeken van de moeder onder 4, 5 en 6
De moeder heeft verzocht:
  • de vader te verbieden om op enigerlei wijze contact op te nemen met de moeder of de minderjarigen, uitgezonderd de periode waarin de vader in de gelegenheid dient te worden gesteld om de door de rechtbank vastgestelde zorgregeling uit te voeren;
  • de vader te gebieden zich te onthouden de moeder gedragingen ten laste te leggen die haar eer of goede naam als verzorgende ouder aanranden, met het kennelijke doel daaraan ruchtbaarheid te geven, zolang de vader niet te goeder trouw heeft kunnen aannemen dat de door hem ten laste gelegde gedragingen waar zijn;
  • de vader te bevelen tot medewerking aan de uitvoering van deze maatregelen, onder verbeurte van een dwangsom van € 1.000 voor iedere keer, dag of gedeelte daarvan dat de vader de bedoelde verboden en geboden overtreedt, tot een maximum van € 50.000, althans een door de rechtbank te bepalen bedrag.
De rechtbank ziet in het door de moeder gestelde onvoldoende aanleiding deze verzoeken toe te wijzen. De moeder heeft – in het licht van de toezegging van de vader om alleen contact met de moeder op te nemen als het de kinderen betreft – onvoldoende concrete feiten gesteld waaruit volgt dat de vader zich hieraan niet zal houden. Daar komt bij dat het opleggen van de door de moeder verzochte ver- en geboden de verhoudingen tussen partijen wederom en nog verder op scherp zal stellen. Bovendien kan de moeder haar zorgen op dit punt aan de orde stellen in het hulpverleningstraject “Kinderen uit de knel”. Gelet op het voorgaande, zal de rechtbank de verzoeken van de moeder op dit punt afwijzen.

Beslissing

De rechtbank:
wijst af de verzoeken van de moeder onder 4, 5 en 6;
*
houdt de behandeling voor het overige aan tot
1 november 2015;uiterlijk twee weken vóór die datum dienen partijen zich uit te laten over de stand van zaken van dat moment in het traject “Kinderen uit de knel”; indien het traject dan (nog) loopt, kan gemotiveerd om een nadere aanhouding worden gevraagd;

houdt iedere verdere beslissing aan ten aanzien van:

  • het gezag, de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen en de zorgregeling;
  • het subsidiaire verzoek van de moeder te bepalen dat de vader deskundige hulp zal ondergaan voor de door de moeder aan de orde gestelde problematiek en
  • het verzoek van de moeder om het NIFP te verzoeken psychologisch-diagnostisch onderzoek te verrichten naar de competenties van de vader en de interactie tussen de kinderen en de vader.
Deze beschikking is gegeven door mrs. N.B. Verkleij, M. van Paridon en W.G. de Boer, kinderrechters, in tegenwoordigheid van mr. A.W. Spee als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 juni 2015.