ECLI:NL:RBDHA:2015:7401

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 juli 2015
Publicatiedatum
30 juni 2015
Zaaknummer
C-09-474087-HA ZA 14-1104
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident in de vrijwaringszaak van Vestia tegen oud-bestuurder met oproeping van meerdere banken en rechtspersonen

In deze zaak, die zich afspeelt voor de Rechtbank Den Haag, betreft het een incident in een vrijwaringszaak die door Vestia is aangespannen tegen oud-bestuurder [A]. Vestia houdt [A] aansprakelijk voor schade die is ontstaan door de opbouw van een derivatenportefeuille tijdens zijn dienstverband. In het kader van deze procedure heeft [B], die gedaagde is in de hoofdzaak maar eiser in het incident, verzocht om verschillende rechtspersonen in vrijwaring op te roepen. Deze rechtspersonen omvatten onder andere ABN AMRO Bank N.V., Barclays Bank PLC, en BNP Paribas S.A. [B] stelt dat hij, indien hij in de vrijwaringszaak wordt veroordeeld tot schadevergoeding aan [A], een regresrecht heeft op deze rechtspersonen, die volgens hem hoofdelijk aansprakelijk zijn voor dezelfde schade. De rechtbank heeft in haar overwegingen benadrukt dat de vordering tot oproeping in vrijwaring in beginsel toewijsbaar is, mits de verzoeker voldoende gemotiveerd en concreet stelt dat hij recht en belang heeft om de nadelige gevolgen van een ongunstige afloop van de vrijwaringszaak op de derde te verhalen. De rechtbank heeft uiteindelijk de primaire vordering van [B] toegewezen, waardoor hij in staat wordt gesteld om de genoemde rechtspersonen in vrijwaring te dagvaarden. De beslissing over de proceskosten in het incident is aangehouden tot de eindbeslissing in de vrijwaringszaak.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK DEN HAAG
Team handel
zaaknummer / rolnummer: C09/474087/ HA ZA 14-1104
Vonnis in het incident van de meervoudige kamer van 1 juli 2015
in de zaak van
[A],
wonende te [woonplaats],
eiser in de hoofdzaak,
verweerder in het incident,
advocaat mr: Th.P.J. Hanssen,
tegen

1.[B],

wonende te [woonplaats],
gedaagde in de hoofdzaak,
eiser in het incident,
advocaat: mr. J.H. Lemstra te Amsterdam,

2.[C],

wonende in [woonplaats],

3. [D],

wonende in [woonplaats],

4. [E]

wonende in [woonplaats],

5. [F],

wonende te [woonplaats],

6. [G],

wonende in [woonplaats],

7. [H],

wonende in [woonplaats],

8. [I],

wonende in [woonplaats],
gedaagden in de hoofdzaak,
niet verschenen,

9.[J],

wonende te [woonplaats],
gedaagde in de hoofdzaak,
advocaat mr. J.G. Princen.
Eiser in de hoofdzaak tevens verweerder in het incident wordt hierna aangeduid als “[A]”. Gedaagde sub 1 in de hoofdzaak tevens eiser in het incident wordt aangeduid als “[B]”.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaardingen met producties van 16 september 2014;
  • de incidentele conclusie tot oproeping in vrijwaring met producties;
  • de conclusie van antwoord in het incident.
1.2
Tot slot is een datum voor het wijzen van vonnis bepaald.

2.Het geschil in het incident en de beoordeling daarvan

2.1
De hoofdzaak in dit incident is de vrijwaringszaak behorende bij de door Vestia tegen [A] aangespannen zaak met rol-/procedurenummer 441694 / HA ZA 13-464, waarin Vestia [A] onder meer aansprakelijk houdt voor de schade die Vestia stelt te hebben geleden door de opbouw van een derivatenportefeuille in de periode dat [A] – laatstelijk als treasury & control manager – in dienst was bij Vestia. In deze door Vestia aangespannen zaak is [A] toegestaan om onder meer [B] in vrijwaring op te roepen. De hoofdzaak in dit incident zal in de beoordeling verder worden aangeduid als “de vrijwaringszaak”.
2.2
[B] vordert in dit incident primair dat hem wordt toegestaan om de volgende rechtspersonen in (onder)vrijwaring op te roepen:
a. a) de naamloze vennootschap ABN AMRO Bank N.V., al dan niet in haar hoedanigheid van rechtsopvolger onder algemene of bijzondere titel van de naamloze vennootschap Fortis Bank (Nederland) N.V., statutair gevestigd in Amsterdam, kantoorhoudende in (1082 PP) Amsterdam, op het adres Gustav Mahlerlaan 10;
b) de rechtspersoon (public limited company) naar het recht van Engeland en Wales
Barclays Bank PLC, gevestigd althans kantoorhoudende in (E14 5HP) Londen, Verenigd Koninkrijk, op het adres 1 Churchill Place, tevens kantoorhoudende in (1077 XX) Amsterdam, op het adres Strawinskylaan 1453;
c) de rechtspersoon (société anonyme) naar het recht van Frankrijk BNP Paribas S.A.,
gevestigd althans kantoorhoudende in (75009) Parijs, Frankrijk, op het adres 16,
Boulevard des Italiens, tevens kantoorhoudende in (1017 CE) Amsterdam, op het
adres Herengracht 595;
d) de rechtspersoon (private unlimited company) naar het recht van Engeland en Wales Credit Suisse International, gevestigd althans kantoorhoudende in (E14 Q4J)
Londen, Verenigd Koninkrijk, op het adres 1 Cabot Square;
e) de rechtspersoon (private limited company) naar het recht van Ierland Depfa Bank
PLC, gevestigd althans kantoorhoudende in Dublin 1, Ierland, op het adres 1, Commons Street;
f) de rechtspersoon (Aktiengesellschaft) naar het recht van Duitsland Deutsche Bank
AG, gevestigd althans kantoorhoudende in (60325) Frankfurt am Main, Duitsland, op het adres Taunusanlage 12, tevens kantoorhoudende in (1101 HE) Amsterdam
Zuidoost, gemeente Amsterdam, op het adres De Entree 99-197;
g) de rechtspersoon (private limited company) naar het recht van Engeland en Wales
J.P. Morgan Securities PLC, voorheen genaamd J.P. Morgan Securities Ltd., althans J.P. Morgan Securities Limited, gevestigd althans kantoorhoudende in (E14 5JP) Londen, Verenigd Koninkrijk, op het adres 25 Bank Street, Canary Wharf;
h) de rechtspersoon (private limited company) naar het recht van Engeland en Wales Nomura International PLC, gevestigd althans kantoorhoudende in (EC4R 3AB) Londen, Verenigd Koninkrijk, op het adres 1 Angel Lane;
i. i) de coöperatie Coöperatieve Centrale Raiffeissen-Boerenleenbank B.A., onder meer
handelend onder de naam Rabobank International, statutair gevestigd in Utrecht,
kantoorhoudende in (3521 CB) Utrecht, op het adres Croeselaan 18;
j) de rechtspersoon (société anonyme) naar het recht van Frankrijk Société Générale S.A., gevestigd althans kantoorhoudende in (75009) Parijs, Frankrijk, op het adres
29, Boulevard Haussmann, tevens kantoorhoudende in (1096 HA) Amsterdam, op het adres Amstelplein 1;
k) de naamloze vennootschap KPMG Accountants N.V., statutair gevestigd in Amstelveen, kantoorhoudende in (1186 DS) Amstelveen, op het adres Laan van Langerhuize 1;
l) de publiekrechtelijke rechtspersoon de Staat der Nederlanden (het ministerie van
Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties), zetelend in Den Haag, kantoorhoudende in (2511 DC) Den Haag, op het adres Turfmarkt 147;
m) de publiekrechtelijke rechtspersoon (zelfstandig bestuursorgaan) Centraal Fonds
voor de Volkshuisvesting, gevestigd althans kantoorhoudende in (3743 KN) Baarn, op het adres Oude Utrechtseweg 19;
n) de stichting Stichting Waarborgfonds Sociale Woningbouw, statutair gevestigd in
Huizen, kantoorhoudende in (1213 PK) Hilversum, op het adres Marathon 6.
2.3
[B] stelt – kort gezegd – dat hij, als hij in de vrijwaringszaak veroordeeld wordt tot betaling van schadevergoeding aan [A], een regresrecht heeft op de onder 2.2 genoemde rechtspersonen, die in dat geval naast [A] en [B] hoofdelijk zijn verbonden voor dezelfde schade als bedoeld in artikel 6:102 BW omdat zij wanprestatie hebben gepleegd en/of onrechtmatig hebben gehandeld jegens Vestia en/of ongerechtvaardigd zijn verrijkt ten koste van Vestia en/of [B] en/of door Vestia onverschuldigd zijn betaald. Daarnaast stelt hij dat de door hem genoemde rechtspersonen in een aantal opzichten onrechtmatig jegens hem hebben gehandeld.
2.4
[A] refereert zich in het incident aan het oordeel van de rechtbank.
2.5
De rechtbank overweegt als volgt.
2.6
[B] betwist allereerst dat de vrijwaringsvordering van [A] toewijsbaar is en benadrukt dat hij het incident alleen heeft geëntameerd voor het geval de rechtbank te zijner tijd tot een ander oordeel komt.
2.7
De rechtbank stelt voorop dat zij in dit incident geen inhoudelijk oordeel velt over de toewijsbaarheid van de vrijwaringsvordering van [A]. Zij gaat er bij de beoordeling in het incident veronderstellenderwijs vanuit dat [B] zal worden veroordeeld in de vrijwaringszaak. Of dat daadwerkelijk gaat gebeuren, zal te zijner tijd blijken bij de inhoudelijke beoordeling van de vordering in de vrijwaringszaak en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen.
2.8
Bij de beoordeling stelt de rechtbank verder voorop dat een vordering tot oproeping van een derde in (onder)vrijwaring in beginsel toewijsbaar is, indien de verzoeker voldoende gemotiveerd en concreet stelt krachtens zijn rechtsverhouding tot die derde recht en belang te hebben de nadelige gevolgen van een voor hem ongunstige afloop van – in dit geval – de vrijwaringszaak geheel of gedeeltelijk op die derde te verhalen.
2.9
Het bestaan van de door [B] gestelde rechtsverhouding behoeft in dit incident niet vast te staan of aannemelijk te zijn of te worden gemaakt. De vraag of deze rechtsverhouding vaststaat en daadwerkelijk grond vormt voor regres, dient in de (onder)vrijwaringsprocedure te worden beantwoord.
2.1
Ook kan de rechtsverhouding tussen [B] en de waarborgen van een andere aard zijn dan de rechtsverhouding waarop de vordering van [A] in de vrijwaringszaak is gebaseerd. Ook is het niet nodig dat een rechtstreeks verband bestaat tussen de vordering in de (onder)vrijwaringszaak en de vordering in de vrijwaringszaak of dat [B] er belang bij heeft dat de waarborgen hem bijstaan in de hoofdzaak.
2.11
De beslissing over een in beginsel toewijsbare incidenteel gevorderde oproeping in vrijwaring wordt mede bepaald door overwegingen van doelmatigheid: is gezamenlijke behandeling van de hoofdzaak en de vrijwaringszaak gewenst uit oogpunt van proceseconomie of om tegenstrijdige uitspraken te voorkomen, of zou de hoofdzaak daardoor onredelijk en nodeloos worden vertraagd. De rechter dient daartoe de tegengestelde belangen van incidenteel eiser en incidenteel verweerder af te wegen (vgl. Hoge Raad 10 april 1992, ECLI:NL:HR:1992:ZC0567).
2.12
In dit verband is van belang dat de vrijwaringszaak en de ondervrijwaringszaak aparte procedures zijn, die ieder hun eigen loop kunnen hebben. In de praktijk gaan beide zaken vaak gelijk op en is het ook doelmatig dat dit gebeurt. Dat hoeft echter niet zo te gaan. Wel wordt, als beide zaken tegelijk in staat van wijzen geraken, daarin gelijktijdig beslist. Als dat niet zo is, kunnen de zaken afzonderlijk worden afgedaan.
2.13
Naast het voorgaande neemt de rechtbank in aanmerking dat [B] ook gedaagde is in een andere door Vestia aangespannen zaak met zaak-/rolnummer 461443 / HA ZA 14-310, waarin Vestia [B] aansprakelijk houdt voor de schade die Vestia stelt te hebben geleden door de opbouw van een derivatenportefeuille in de periode dat [B] bestuurder van Vestia was. In deze zaak is [B] bij vonnis van 14 januari 2015 (ECLI:NL:RBDHA:2015:248) toegestaan om de onder 2.2 genoemde rechtspersonen in vrijwaring op te roepen.
2.14
Net als in het door [B] in zaak 461443 / HA ZA 14-310 opgeworpen vrijwaringsincident is de rechtbank van oordeel dat [B] voldoende heeft gesteld dat de onder 2.2 bedoelde rechtspersonen vanwege de door hem gestelde hoofdelijke aansprakelijkheid voor dezelfde schade gehouden kunnen zijn hem te vrijwaren voor een eventuele veroordeling in de vrijwaringszaak. Net als in het hiervoor genoemde vonnis, laat de rechtbank onbesproken of het door [B] gestelde onrechtmatig handelen jegens hem grond voor vrijwaring kan opleveren.
2.15
Het voorgaande leidt tot toewijzing van de primaire vordering van [B]. Aan bespreking van de subsidiaire vordering tot het toestaan van tussentijds appel tegen dit vonnis komt de rechtbank niet toe.
2.16
De beslissing over de proceskosten in het incident wordt aangehouden tot de eindbeslissing in de vrijwaringszaak.

3.De beslissing

De rechtbank
in het incident
3.1
staat [B] toe om in vrijwaring te doen dagvaarden tegen de rolzitting van de rechtbank van woensdag 28 oktober 2015:
a. a) de naamloze vennootschap ABN AMRO Bank N.V., al dan niet in haar hoedanigheid van rechtsopvolger onder algemene of bijzondere titel van de naamloze vennootschap Fortis Bank (Nederland) N.V., statutair gevestigd in Amsterdam, kantoorhoudende in (1082 PP) Amsterdam, op het adres Gustav Mahlerlaan 10;
b) de rechtspersoon (public limited company) naar het recht van Engeland en Wales
Barclays Bank PLC, gevestigd althans kantoorhoudende in (E14 5HP) Londen, Verenigd Koninkrijk, op het adres 1 Churchill Place, tevens kantoorhoudende in (1077 XX) Amsterdam, op het adres Strawinskylaan 1453;
c) de rechtspersoon (société anonyme) naar het recht van Frankrijk BNP Paribas S.A.,
gevestigd althans kantoorhoudende in (75009) Parijs, Frankrijk, op het adres 16,
Boulevard des Italiens, tevens kantoorhoudende in (1017 CE) Amsterdam, op het
adres Herengracht 595;
d) de rechtspersoon (private unlimited company) naar het recht van Engeland en Wales Credit Suisse International, gevestigd althans kantoorhoudende in (E14 Q4J)
Londen, Verenigd Koninkrijk, op het adres 1 Cabot Square;
e) de rechtspersoon (private limited company) naar het recht van Ierland Depfa Bank
PLC, gevestigd althans kantoorhoudende in Dublin 1, Ierland, op het adres 1, Commons Street;
f) de rechtspersoon (Aktiengesellschaft) naar het recht van Duitsland Deutsche Bank
AG, gevestigd althans kantoorhoudende in (60325) Frankfurt am Main, Duitsland, op het adres Taunusanlage 12, tevens kantoorhoudende in (1101 HE) Amsterdam
Zuidoost, gemeente Amsterdam, op het adres De Entree 99-197;
g) de rechtspersoon (private limited company) naar het recht van Engeland en Wales
J.P. Morgan Securities PLC, voorheen genaamd J.P. Morgan Securities Ltd., althans J.P. Morgan Securities Limited, gevestigd althans kantoorhoudende in (E14 5JP) Londen, Verenigd Koninkrijk, op het adres 25 Bank Street, Canary Wharf;
h) de rechtspersoon (private limited company) naar het recht van Engeland en Wales Nomura International PLC, gevestigd althans kantoorhoudende in (EC4R 3AB) Londen, Verenigd Koninkrijk, op het adres 1 Angel Lane;
i. i) de coöperatie Coöperatieve Centrale Raiffeissen-Boerenleenbank B.A., onder meer
handelend onder de naam Rabobank International, statutair gevestigd in Utrecht,
kantoorhoudende in (3521 CB) Utrecht, op het adres Croeselaan 18;
j) de rechtspersoon (société anonyme) naar het recht van Frankrijk Société Générale S.A., gevestigd althans kantoorhoudende in (75009) Parijs, Frankrijk, op het adres
29, Boulevard Haussmann, tevens kantoorhoudende in (1096 HA) Amsterdam, op het adres Amstelplein 1;
k) de naamloze vennootschap KPMG Accountants N.V., statutair gevestigd in Amstelveen, kantoorhoudende in (1186 DS) Amstelveen, op het adres Laan van Langerhuize 1;
l) de publiekrechtelijke rechtspersoon de Staat der Nederlanden (het ministerie van
Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties), zetelend in Den Haag, kantoorhoudende in (2511 DC) Den Haag, op het adres Turfmarkt 147;
m) de publiekrechtelijke rechtspersoon (zelfstandig bestuursorgaan) Centraal Fonds
voor de Volkshuisvesting, gevestigd althans kantoorhoudende in (3743 KN) Baarn, op het adres Oude Utrechtseweg 19;
n) de stichting Stichting Waarborgfonds Sociale Woningbouw, statutair gevestigd in
Huizen, kantoorhoudende in (1213 PK) Hilversum, op het adres Marathon 6;
3.2
houdt de beslissing over de proceskostenveroordeling aan tot de eindbeslissing in de hoofdzaak.
in de hoofdzaak
3.3
verwijst de zaak naar de rol van 30 september 2015 voor het nemen van de conclusie van antwoord.
Dit vonnis is gewezen door mrs. L. Alwin, M.C. Ritsema van Eck-van Drempt en M.J. van Cleef-Metsaars en in het openbaar uitgesproken op 1 juli 2015.