ECLI:NL:RBDHA:2015:7252

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 april 2015
Publicatiedatum
25 juni 2015
Zaaknummer
C-09-465727 - HA ZA 14-566
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • H.W. Vogels
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot afgifte van een motorjacht en de beoordeling van goede trouw bij eigendomsoverdracht

In deze bodemzaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 april 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Franse vennootschap Compagnie Generale de Location d'Equipements SA (CGL) en de besloten vennootschap Boy Ontwikkelingsmaatschappij B.V. (Boy) over de eigendom van een motorjacht. CGL vorderde de afgifte van het motorjacht, dat volgens haar eigendom was, terwijl Boy betoogde dat zij te goeder trouw het motorjacht had verworven van de onbevoegde verkoper, de heer [B]. De rechtbank oordeelde dat Boy niet te goeder trouw was, omdat zij onvoldoende onderzoek had gedaan naar de bevoegdheid van [B] om het motorjacht te verkopen. De rechtbank wees de vorderingen van CGL toe, inclusief een dwangsom voor het geval Boy niet zou voldoen aan de afgifte van het motorjacht. Boy werd ook veroordeeld in de proceskosten. De rechtbank concludeerde dat de eigendom van het motorjacht bij CGL was gebleven, omdat de overdracht aan Boy niet geldig was geweest.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/465727 / HA ZA 14-566
Vonnis van 29 april 2015
in de zaak van
de vennootschap naar Frans recht
COMPAGNIE GENERALE DE LOCATION D'EQUIPEMENTS SA,
gevestigd te Marcq-en-Baroeul, Frankrijk,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. J. de Groot te Amstelveen,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BOY ONTWIKKELINGSMAATSCHAPPIJ B.V.,
gevestigd te Leiden,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. E.C. van Lent te Leiden.
Partijen zullen hierna CGL en Boy genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de inleidende dagvaarding van 9 mei 2014, met producties 1 tot en met 7;
  • de conclusie van antwoord tevens conclusie van eis in reconventie, met producties 1 tot en met 10;
  • het tussenvonnis van 13 augustus 2014, waarbij een comparitie van partijen is gelast;
  • de conclusie van antwoord in reconventie, met productie 8;
  • de brief van mr. Van Lent van 9 januari 2015, met productie 11;
  • het proces-verbaal van comparitie van 30 januari 2015.
1.2.
Ten slotte is een datum voor vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
CGL is een Franse financieringsmaatschappij die zich onder meer richt op de financiering van schepen.
2.2.
De heer [A] is (middellijk) statutair bestuurder en enig aandeelhouder van Boy (hierna: [A]).
2.3.
Boy heeft vanaf februari 2004 een bedrijfspand aan de [adres] te [gemeente] verhuurd aan Meta Plus Nieuwkoop B.V. (hierna: Meta Plus). Enig directeur en aandeelhouder van Meta Plus was de heer [B] (hierna: [B]).
2.4.
Op 11 januari 2011 hebben [B] en CGL in Hamburg een financial lease overeenkomst (“Angebot des Leasingnehmers zum Abschluss eines Leasingvertrag”) gesloten. [B] heeft zich daarin jegens CGL verbonden tot betaling van 180 maandtermijnen voor de lease van het kunststof motorjacht van het merk Van Dutch, type 40 FT, gekleurd grijs, koopprijs € 552.773,10 (hierna: het motorjacht). In de algemene voorwaarden die op de financial lease overeenkomst van toepassing zijn, is bepaald dat het motorjacht in eigendom toebehoort aan CGL tot de koopprijs volledig is betaald.
2.5.
De oorspronkelijke naam van het motorjacht is [Y]. CGL heeft het motorjacht op 4 februari 2011 aangemeld ter registratie in het scheepsregister te Hamburg. Sinds 4 oktober 2011 is de [Y] in dat register opgenomen onder nummer [nummer 1] met vermelding van CGL als eigenares.
2.6.
Op 28 september 2012 heeft [A] het motorjacht op zijn naam bij de Rijksdienst voor het Wegverkeer (hierna: RDW) geregistreerd als snelle motorboot. Het registratiebewijs snelle motorboot heeft als kenteken [nummer 2].
2.7.
Het motorjacht is door [A] en [B] op 29 september 2012 verhaald van de achtertuin van [B] naar de werf van Van Leest Scheepsbouw B.V. te Warmond (hierna: Van Leest).
2.8.
Op 18 oktober 2012 had Meta Plus een huurschuld van € 266.820,= aan Boy. Bij notariële akte van 18 oktober 2012 hebben [B] en Boy het volgende vastgelegd:
“[…] dat [Meta Plus], [Boy] en [B] zijn overeengekomen dat [B] naast [Meta Plus] bij wijze van beperkte borgstelling in staat voor de betaling van die achterstand met rente en kosten en dat [B] het totaal bedrag van die achterstand met rente en kosten in beginsel zal voldoen uit de verkoopopbrengst van [het] aan [B] toebehorende [motorjacht] […]”
2.9.
Een op 1 november 2012 ondertekende koopovereenkomst, opgesteld door notaris [notaris] te [gemeente 2], luidt, voor zover hier van belang:
“De ondergetekende:
[…] [[B]] […] hierna genoemd: verkoper,
verklaart te hebben verkocht aan de mede-ondergetekende:
[…] [Boy] […] hierna genoemd: koper,
die verklaart van verkoper te hebben gekocht:
[het motorjacht] met rompnummer/identificatienummer [nummer 3] […] hierna ook te noemen […] het verkochte,
Verkoper verklaart hierbij dat de eerste registratie van het verkochte bij de RDW heeft plaatsgevonden op zeventien maart tweeduizend elf (17 maart 2011) maar op dit moment geen registratie bewijs te kunnen overleggen. Verkoper staat in voor zijn eigendomsrecht van het verkochte en zal al het mogelijke doen om de nodige registratiebewijzen te overleggen.
KOOPPRIJS
De totale koopprijs van het verkochte is gelijk aan de vordering die koper heeft op na te melden besloten vennootschap Meta Plus Nieuwkoop B.V. […]”.
2.10.
Boy heeft op 20 november 2012 bij het Kadaster de teboekstelling van het motorjacht aangevraagd. Met ingang van 28 november 2012 is het motorjacht op naam van Boy teboekgesteld.
2.11.
Meta Plus is eind 2013 failliet verklaard.
2.12.
[B] is in 2014 door de rechtbank bij verstek veroordeeld tot betaling aan CGL van een bedrag van ongeveer € 300.000,= ter zake achterstallige termijnen onder de financial lease overeenkomst.
2.13.
Op 25 april 2014 heeft CGL beslag laten leggen tot afgifte van het motorjacht.
2.14.
Op 6 mei 2014 heeft CGL Boy gesommeerd het motorjacht af te geven.

3.Het geschil

3.1.
CGL vordert in conventie, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, dat de rechtbank
I verklaart voor recht dat het kunststof motorjacht van het merk Van Dutch, type 40 FT, gekleurd grijs, geregistreerd onder het nummer [nummer 2] in het botenregister van de RDW, en bevattende de aanduiding “[X]”, eigendom is van CGL;
II Boy veroordeelt om onmiddellijk na betekening van het vonnis het kunststof motorjacht van het merk Van Dutch, type 40 FT, gekleurd grijs en bevattende de aanduiding [X], af te geven aan CGL, althans haar volledige medewerking te verlenen aan afgifte van voormelde boot aan CGL;
III Boy veroordeelt tot betaling van een dwangsom van € 5.000,= althans een door de rechtbank te bepalen dwangsom, voor elke dag of deel daarvan dat Boy niet voldoet aan het gevorderde onder II;
IV Boy veroordeelt in de kosten van dit geding.
3.2.
Boy voert in conventie verweer.
3.3.
Boy vordert in reconventie, uitvoerbaar bij voorraad, opheffing van het door CGL gelegde conservatoire beslag tot afgifte op de boot, te weten het kunststof motorjacht van het merk Van Dutch, type 40 FT, gekleurd grijs en geregistreerd onder het nummer [nummer 2] in het botenregister van de RDW, bevattende de aanduiding “[X]”, met veroordeling van CGL in de kosten van het geding.
3.4.
CGL voert in reconventie verweer.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
in conventie
4.1.
Sinds de comparitie van partijen betwist Boy niet langer dat het motorjacht ten tijde van de overdracht aan Boy op 1 november 2012 in eigendom toebehoorde aan CGL. Mede gelet daarop stelt de rechtbank vast dat [B] niet bevoegd was het motorjacht, dat thans de naam “[X]” heeft, te verkopen.
4.2.
CGL vordert afgifte van het motorjacht. Boy voert als verweer dat zij op rechtsgeldige wijze de eigendom van het motorjacht heeft verworven van [B], omdat zij te goeder trouw was.
Artikel 3:86 BW bepaalt dat de overdracht van een roerende zaak, niet registergoed, geldig is ondanks onbevoegdheid van de vervreemder, indien de overdracht anders dan om niet geschiedt en de verkrijger te goeder trouw is.
Tussen partijen is in geschil of Boy te goeder trouw was. De rechtbank overweegt daarover het volgende.
4.3.
Voor een geslaagd beroep op de goede trouw is niet alleen nodig dat Boy als verkrijger ten tijde van de levering van het motorjacht de onbevoegdheid van [B] niet kende, maar ook dat niet kan worden gezegd dat zij die onbevoegdheid toen niet behoorde te kennen. Met het oog op dit laatste diende Boy aldus naar de bevoegdheid van de vervreemder ([B]) het onderzoek in te stellen, dat in de gegeven omstandigheden van haar kan worden verlangd. De omstandigheden van het geval zijn bepalend voor de vraag of een koper in voldoende mate aan deze onderzoeksplicht heeft voldaan.
4.4.
Boy heeft in dit verband aangevoerd dat zij voorafgaand aan het ondertekenen van de koopovereenkomst heeft onderzocht of het motorjacht in eigendom aan [B] toebehoorde. Ten eerste heeft [B] uitdrukkelijk tegenover [A] en diens zakenpartner [C] verklaard dat hij eigenaar was van het motorjacht en dat een deel van de koopsom in contanten is betaald. Bovendien heeft [B] bankafschriften aan Boy toegezonden, waaruit blijkt dat Meta Plus een bedrag van € 297.226,= aan Van Dutch Marine (de bouwer van het motorjacht) is betaald. Meer kon van Boy in het kader van haar onderzoeksplicht niet worden verlangd, omdat het motorjacht tot het moment van verkoop aan Boy niet was geregistreerd in het Kadaster en dus geen registergoed was, aldus Boy.
4.5.
Tijdens de comparitie is gebleken dat Boy vóór 1 november 2012 in het geheel geen onderzoek heeft ingesteld naar de bevoegdheid van [B]. Namens Boy is toen verklaard dat zij het niet nodig vond onderzoek te doen naar de eigendom van het motorjacht. Vanwege het oplopen van de huurschuld van Meta Plus in 2012 heeft er eens een gesprek bij [B] thuis plaatsgevonden en toen lag het motorjacht in zijn achtertuin. Voor Boy was toen duidelijk dat [B] de eigenaar was, aldus Boy. Uiteindelijk heeft [B] vanwege die huurschuld aan Boy inzage gegeven in de administratie van Meta Plus en bankafschriften overgelegd. Tijdens de comparitie is echter gebleken dat dat pas ná 1 november 2012 is gebeurd.
4.6.
De rechtbank is van oordeel dat Boy onder de omstandigheden van dit geval (het kopen van een motorboot van pakweg twee jaar oud ter waarde van een half miljoen euro die toevallig wordt aangetroffen in de achtertuin van de bestuurder van Meta Plus) niet slechts had mogen afgaan op het woord van [B]. Van Boy had mogen worden verwacht dat zij, alvorens zij tot de koop van het motorjacht overging, van [B] inzage had gekregen in de stukken van het motorjacht die een eigenaar tot zijn beschikking pleegt te hebben. Boy had daartoe bijvoorbeeld moeten vragen naar en staan op de ontvangst van de originele aankoopnota van het motorjacht en de daarop vermelde gegevens moeten vergelijken met de gegevens op/in de boot aangebrachte kenmerken. De rechtbank acht in dit verband van belang dat een dergelijk onderzoek niet ingrijpend is en/of nauwelijks tijd kost. De rechtbank betrekt ook in de beoordeling dat Boy tegelijkertijd [B] niet vertrouwde en om die reden – zo bevestigde zij ter comparitie – het motorjacht al op 29 september 2012 uit de macht van [B] haalde (door het naar Van Leest te verhalen) en zelfs één dag eerder op naam van [A] had laten registreren bij de RDW. Dat wantrouwen van Boy jegens [B] had voor Boy ook aanleiding moeten zijn voor nader onderzoek naar de eigendomsverhoudingen. Het enkele feit dat Boy heeft nagelaten een dergelijk onderzoek te verrichten, heeft al tot gevolg dat zij niet als te goeder trouw in de zin van artikel 3:86 BW kan worden aangemerkt.
4.7.
Het beroep van Boy op artikel 3:86 BW faalt. Nu niet is komen vast te staan dat de overdracht – ondanks de onbevoegdheid van de vervreemder – geldig is geweest, is de eigendom van het motorjacht bij CGL gebleven.
4.8.
Het voorgaande leidt ertoe dat vorderingen van CGL zullen worden toegewezen. Wel zal de gevorderde dwangsom worden beperkt als volgt. Ook zal de rechtbank Boy een termijn van 48 uur gunnen voor (haar volledige medewerking aan) de afgifte van het motorjacht als volgt, omdat het motorjacht zich bij een derde (Van Leest) bevindt. Onder volledige medewerking verstaat de rechtbank ook dat eventueel aan Van Leest verschuldigde liggelden en dergelijke door Boy zijn voldaan.
4.9.
Gelet op het bovenstaande komt de rechtbank niet toe aan een bespreking van de overige stellingen en weren van partijen.
4.10.
Boy zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van CGL worden begroot op:
- dagvaarding € 77,52
- griffierecht 608,=
- salaris advocaat
768,=(2 punten × tarief € 384,=)
Totaal € 1.453,52
in reconventie
4.11.
Omdat de vordering van CGL in conventie wordt toegewezen, zal de vordering van Boy tot opheffing van het door CGL gelegde beslag tot afgifte worden afgewezen.
4.12.
Boy zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van CGL worden begroot op:
- salaris advocaat €
192,=(1 punt × factor 0,5 × tarief € 384,=)
Totaal € 192,=
De wettelijke rente over de proceskosten zal zoals door CGL verzocht worden toegewezen. Voor veroordeling van Boy in de nakosten bestaat geen grond, nu de kostenveroordeling ook voor deze nakosten een executoriale titel oplevert (vgl. HR 19 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL1116, NJ 2011/237).

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
verklaart voor recht dat het kunststof motorjacht van het merk Van Dutch, type 40 FT, gekleurd grijs, geregistreerd onder het nummer [nummer 2] in het botenregister van de RDW, en bevattende de aanduiding “[X]”, eigendom is van CGL,
5.2.
gebiedt Boy binnen 48 uur na betekening van het vonnis het kunststof motorjacht van het merk Van Dutch, type 40 FT, gekleurd grijs en bevattende de aanduiding “[X]” af te geven aan CGL, althans haar volledige medewerking te verlenen aan afgifte van voormelde boot aan CGL,
5.3.
veroordeelt Boy om aan CGL een dwangsom te betalen van € 2.500,= voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij niet aan de in 5.2 uitgesproken hoofdveroordeling voldoet, tot een maximum van € 100.000,= is bereikt,
5.4.
veroordeelt Boy in de proceskosten, aan de zijde van CGL tot op heden begroot op € 1.453,52,
5.5.
verklaart de in 5.2, 5.3 en 5.4 genoemde veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
5.7.
wijst de vorderingen af,
5.8.
veroordeelt Boy in de proceskosten, aan de zijde van CGL tot op heden begroot op € 192,=, te vermeerderen met de wettelijke met ingang van de veertiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.W. Vogels en in het openbaar uitgesproken op 29 april 2015. [1]

Voetnoten

1.type: 2226