ECLI:NL:RBDHA:2015:7153

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 juni 2015
Publicatiedatum
23 juni 2015
Zaaknummer
AWB - 14 _ 5022
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluit procedure geneeskundig onderzoek blijvende dienstongeschiktheid en pensioenkeuring militairen

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 24 juni 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, een gewezen militair, en de minister van Defensie over de toekenning van een hoger militair invaliditeitspensioen. Eiser had eerder een invaliditeitspensioen van 20% ontvangen, maar verzocht om een verhoging op basis van verslechtering van zijn gezondheidstoestand, specifiek een posttraumatische stressstoornis (PTSS) als gevolg van zijn uitzending. De rechtbank heeft het procesverloop uiteengezet, waarin eiser zijn bezwaren tegen de besluiten van de minister heeft ingediend, en de minister zijn verweerschrift heeft ingediend. De rechtbank heeft het onderzoek heropend en partijen de gelegenheid gegeven om aanvullende informatie te verstrekken.

De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak beoordeeld, waaronder de medische rapportages en de toepassing van het PTSS Protocol. Eiser voerde aan dat de beoordelingssystematiek van het PTSS Protocol niet adequaat was en dat zijn situatie niet correct was beoordeeld. De rechtbank heeft de scores van de sub-rubrieken slapen, seksuele functie en sociale activiteiten beoordeeld en geconcludeerd dat de indeling in klasse 3 voor slapen en klasse 2 voor seksuele functie gerechtvaardigd was. De rechtbank heeft uiteindelijk geoordeeld dat het bestreden besluit van de minister vernietigd moest worden en dat eiser recht had op een militair invaliditeitspensioen van 21,25% met terugwerkende kracht tot 1 februari 2012. Tevens heeft de rechtbank de minister veroordeeld in de proceskosten van eiser.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 14/5022

uitspraak van de meervoudige kamer van 24 juni 2015 in de zaak tussen

[eiser] te [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. H.J.M.G.M. van der Meijden),
en

de minister van Defensie, verweerder

(gemachtigde: mr. W.R.C. Adang).

Procesverloop

Bij besluit van 24 juni 2013 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser meegedeeld dat hij niet in aanmerking komt voor toekenning van een hoger militair invaliditeitspensioen.
Bij besluit van 23 mei 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 september 2014.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Bij beslissing van 5 november 2014 heeft de rechtbank het onderzoek heropend en eiser een bewijsopdracht gegeven.
Bij brief van 12 november 2014 heeft verweerder een reactie op de beslissing gegeven. Deze reactie is met het verzoek om daarop te reageren aan eiser voorgelegd.
Bij brief van 2 december 2014 heeft eiser zijn stellingen nader onderbouwd en heeft hij de rechtbank gewezen op de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 13 november 2014 (ECLI:BL:CRVB:2014:3830). Daarnaast heeft eiser een brief van zijn behandelaar [arts] , klinisch psycholoog-psychotherapeut bij het [X] , van 28 november 2014 overgelegd.
Bij brief van 17 december 2014 heeft verweerder in reactie daarop een reactie van verzekeringsarts [verzekeringsarts] ingediend.
De rechtbank heeft eiser in de gelegenheid gesteld een reactie te geven op de reactie van [verzekeringsarts] . Van die gelegenheid heeft eiser bij brief van 16 februari 2015 gebruik gemaakt. Eiser heeft in zijn reactie verwezen naar rechtsoverweging 4.5 van de uitspraak van de CRvB van 12 februari 2015. Bij brief van 25 februari 2015 heeft verweerder een reactie van de verzekeringsarts van dezelfde datum overgelegd.
Vervolgens heeft de rechtbank partijen verzocht haar toestemming te geven zonder nadere zitting uitspraak te doen.
Nadat partijen daartoe toestemming hebben verleend, heeft de rechtbank bepaald dat een nader onderzoek ter zitting achterwege blijft en heeft zij het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1 De rechtbank gaat bij de beoordeling van dit beroep uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1
Eiser, geboren op [geboortedatum] is in [jaar] uitgezonden naar [land] . Op
[datum] is eiser ontslag verleend uit militaire dienst. Als gevolg van de uitzending is bij eiser een posttraumatische stressstoornis (PTSS) ontstaan. Met ingang van 11 oktober 2003 is aan eiser een militair invaliditeitspensioen toegekend berekend naar een mate van invaliditeit van 15%, welk percentage na bezwaar is verhoogd tot 25. Bij besluit van
8 januari 2007 is de mate van invaliditeit verlaagd naar 20%.
1.2
Op 31 januari 2013 heeft eiser verweerder verzocht hem een hoger militair invaliditeitspensioen toe te kennen omdat zijn ziektebeeld is verslechterd. Bij besluit van
24 juni 2013 is aan eiser meegedeeld dat hij niet in aanmerking komt voor toekenning van een hoger pensioen. Daarbij is eiser tevens meegedeeld dat uit de medische rapportage blijkt dat medisch gezien een stabiele eindtoestand is bereikt en dat verweerder daarom bij de berekening van eisers militair invaliditeitspensioen, voor de toekomst, het vastgestelde percentage van 20 hanteert. Tegen dit besluit heeft eiser bezwaar gemaakt.
1.3
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
2.1.
Eiser voert aan dat het PTSS-Protocol een algemeen verbindend voorschrift is dat gelet op de inhoud alsmede de wijze van totstandkoming gekenmerkt wordt door zodanige ernstige feilen dat het om die reden niet als grondslag kan dienen voor daarop in concrete gevallen te baseren besluiten. Eiser stelt –kort samengevat – dat de beoordelingssystematiek van het PTSS Protocol niet deugt, omdat de facto eigenlijk geen 100% kan worden gescoord en de scores (dus) veel lager uitvallen dan onder de WPC-schaal/Kuilmancriteria. Voorts voert eiser aan dat zijn situatie ernstig verslechterd is, terwijl dit niet tot uitdrukking is gekomen in de door de verzekeringsarts gehanteerde waardering van de beperkingen.
2.2.
Eiser kan zich voorts niet verenigen met scores van de sub-rubrieken slapen, seksuele functie en sociale activiteiten (communicatief sociaal functioneren, sociale en recreatieve activiteiten). Ter zake van sub-rubriek slapen voert eiser aan dat hij sinds een aantal jaren melatonine gebruikt. Ondanks het gebruik van dit middel blijft het inslapen een groot probleem. Eiser moet genoegen nemen met een suboptimale dosering, die zonder doktersvoorschrift te verkrijgen is. De indicatie voor een hogere dosering is aanwezig, maar een hogere dosering zou betekenen dat eiser niet zou kunnen blijven werken en autorijden. Eiser kan niet zonder slaapmedicatie (hij beperkt zich om verslaving te voorkomen) en wordt geconfronteerd met een zeer slechte slaapduur. Voorts blijkt uit verschillende rapportages dat bij eiser sprake is van een niet fit opstaan. Er is sprake van een zodanig verlies aan energie, een zodanige vermoeidheid, dat hij deels arbeidsongeschikt is verklaard. Dit past volgens eiser bij de algemene beperkingen zoals die gelden bij een score in klasse 3. Daarbij merkt eiser op dat het niet fit opstaan en soms, niet elke dag, op ongelegen momenten in slaap vallen, zoals beschreven bij klasse 4 op eiser van toepassing is. Eiser meent daarom dat in zijn geval een score in klasse 4 aan de orde dient te zijn.
2.3.
Eiser betoogt dat voor zijn beperkingen in de seksuele functie ten onrechte geen punten zijn toegekend. In de toelichting bij sub-rubriek seksuele functie op de Beoordelingenlijst vastleggen psychische beperkingen (blz. 37 van het PTSS Protocol) staat vermeld:
”(…) Alleen scoren indien duidelijk uit eerdere verslaglegging blijkt dat voor dit probleem specifieke behandeling/hulp is gezocht bij een professioneel deskundige”. Eiser kan zich daarin in het geheel niet vinden. Op hem is een score in klasse 2 van toepassing. De seksuele disfunctie is als zodanig ook onderkend. Eiser vraagt zich af in hoeverre gesteld kan worden dat geen behandeling heeft plaatsgevonden. Eiser stelt dat het duidelijk is dat wel degelijk is gesproken over zijn seksuele disfunctie. Op geen enkele wijze mag gesteld worden dat eerst een recept van de uroloog dient voor te liggen, waarbij de wijze van (dis)functioneren van de seksuele functie vervolgens daaraan gerelateerd kan worden. Eiser heeft aangegeven dat geen sprake is van acceptatie, maar veeleer dat hij zich uit wanhoop daarbij heeft neergelegd, omdat in deze situatie - die al zo lang bestaat- niet veel verbetering meer te verwachten valt.
2.4.
Ter zake de sub-rubriek sociale activiteiten (communicatief sociaal functioneren, sociale en recreatieve activiteiten) stelt eiser dat de score in klasse 2 geen recht doet aan zijn feitelijke situatie. De situatie binnen de eigen familie en schoonfamilie is nog altijd verstoord. Buren komen niet verder dan oppervlakkig met eiser in contact. Er is sprake van veel conflictueuze situaties. Het wantrouwig ingesteld zijn van eiser brengt met zich dat hij op geen enkele wijze openstaat voor een benadering. Hoezeer eiser onvermogend is geweest om ook zijn eigen positie daarbij te relativeren, blijkt uit de verklaring van zijn behandelaar, waarin hij aangeeft hoezeer het met anderen communiceren eiser moeilijk valt en dat hij daarbij beslissingen neemt waardoor eiser zichzelf nog meer isoleert. De conflicten overheersen eisers leven. Hoewel de persoonlijkheid van eiser zich allerminst kenmerkt door een conflictueuze inslag, overheersen conflicten door zijn psychische emotionele beperkingen (vanwege PTSS) desondanks zijn huidige leven. Daarbij geldt dat het geweten van eiser wordt belast door schuldgevoel, deels door de uitzendervaringen en deels door de schade die zijn echtgenote en hun beide kinderen hebben opgelopen door de spanningen die eiser met zijn PTSS-klachten veroorzaakte binnen het gezin. Zijn echtgenote en de beide kinderen zijn ook bij de behandeling van eiser betrokken. Een score in klasse 3 is dan ook volgens eiser aan de orde.
2.5.
Eiser wijst er ten slotte op dat na het inwerking treden van het gewijzigde artikel 8, eerste lid, van het Besluit aanvullende arbeids- en invaliditeitsvoorzieningen militairen (Besluit AO/IV), aan eiser - een gewezen militair ontslagen voor 1 juli 2007 – een bijzondere invaliditeitsverhoging van 5% dient te worden toegekend. Eiser verzoekt de rechtbank te bepalen dat de mate van invaliditeit wordt vastgesteld op basis van de oude Kuilman-normen, subsidiair dat hem een militair invaliditeitspensioen wordt toegekend berekend naar een mate van invaliditeit van 20% en daarnaast dat hem met ingang van 1 juli 2007 een bijzondere invaliditeitsverhoging wordt toegekend.
3. Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
4. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In artikel 13, eerste lid, van het Besluit procedure geneeskundig onderzoek blijvende dienstongeschiktheid en pensioenkeuring militairen (Stb. 1997, 67) is bepaald dat bij de vaststelling van de mate van invaliditeit met dienstverband wordt uitgegaan van de War Pensions Committee-schaal (WPC-schaal). Ingevolge het tweede lid kan de minister in bepaalde gevallen afwijken van de WPC-schaal dan wel aanwijzingen geven ter nadere invulling van de toepassing ervan.
4.2.
Op 1 juli 2008 is in werking getreden de ministeriële regeling van 27 juni 2008
(Stcrt. 2009, 11661, Regeling). Deze is met terugwerkende kracht gewijzigd bij ministeriële regeling van 10 februari 2012 (Stcrt. 2012, 3183). Op grond van artikel 1 van de Regeling worden, voor zover hier van belang, bij de vaststelling van de mate van invaliditeit met dienstverband ter nadere invulling van de WPC-schaal de volgende protocollen gehanteerd:
a. het protocol voor de beoordeling van arbeidsongeschiktheid, dienstverband en invaliditeit bij militairen (WIA/IP Protocol), bij de Regeling gevoegd als bijlage 1;
b. het protocol voor de beoordeling van arbeidsongeschiktheid, dienstverband en invaliditeit bij militairen met een posttraumatische stressstoornis (PTSS Protocol), bij de Regeling gevoegd als bijlage 2.
4.3.
Eiser is met toepassing van het PTSS Protocol herbeoordeeld. Eerder is eiser beoordeeld aan de hand van de Kuilman-criteria en is een invaliditeitspercentage van 20 vastgesteld. Blijkens de beoordelingslijst vastleggen psychische beperkingen van het PTSS Protocol komt eiser tot een totale score van 0,88 die tot een invaliditeitspercentage van 17,50 leidt. Het invaliditeitspercentage blijft daarom 20%.
4.4.
Wat betreft de verbindendheid van het PTSS Protocol en de bedenkingen van eiser tegen de inhoud van dit protocol en de uitkomsten waar het toe leidt, verwijst de rechtbank naar de uitspraak van de CRvB van 13 november 2014 (ECLI:NL:CRVB:2014:3830). Daarin heeft de CRvB overwogen dat het PTSS Protocol over het geheel genomen geen dusdanige gebreken vertoont dat het niet of slechts onder toepassing van een correctiefactor aan een invaliditeitsbeoordeling ten grondslag mag worden gelegd. Het protocol als zodanig kan de voor een wet in materiële zin geldende terughoudende rechterlijke toetsing doorstaan.
4.5.
Dat in de WPC-schaal is bepaald dat invaliditeit wordt uitgedrukt in percentages tussen 1 en 100, wil niet zeggen dat de beoordelingssystematiek van het PTSS Protocol niet meer als nadere invulling van die schaal kan dienen. De WPC-schaal ziet in beginsel op alle vormen van invaliditeit, zowel psychische als lichamelijke. Uit de bedoelde vermelding in de WPC‑schaal volgt niet dat iedere aandoening altijd moet kunnen leiden tot 100% invaliditeit. Bovendien voorziet het PTSS Protocol wel degelijk in een schaal die loopt tot en met 100%. Dat het maximum van 100%, gegeven de systematiek van het protocol, in de praktijk vrijwel nooit zal worden bereikt, doet hieraan niet af (zie de uitspraak van de CRvB van 12 maart 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:749). Zoals in de uitspraak van
13 november 2014 is overwogen, ontbreekt een algemeen aanvaarde ("gouden") standaard voor invaliditeitsbeoordelingen en biedt de wijze van totstandkoming van het PTSS Protocol voldoende waarborg dat het daarin neergelegde stelsel in overeenstemming is met de actuele stand van de wetenschap. Dat toepassing van het PTSS Protocol zoals in het geval van eiser kan leiden tot een verlaging met enkele tientallen procenten, vloeit rechtstreeks uit dit geactualiseerde stelsel voort. Er is geen hogere wet- of regelgeving die zich daartegen verzet.
4.6.
Tussen partijen zijn diverse scores behorende bij de sub-rubrieken uit de als bijlage 1 bij het PTSS Protocol gevoegde Beoordelingenlijst vastleggen psychische beperkingen (hierna: Beoordelingenlijst) in geschil. Het betreft de sub-rubrieken slapen, seksuele functie en sociale activiteiten (communicatief sociaal functioneren, sociale en recreatieve activiteiten).
4.7.
Wat betreft de beperkingen in het slapen heeft verweerder eiser ingedeeld in klasse 2. Volgens de omschrijving in het PTSS Protocol gaat het in die klasse om gevallen waarin drie dagen of vaker per week sprake is van later inslapen en/of korter doorslapen en/of soms, echter niet elke dag nachtmerrie(s), zich uitend in doorslaapstoornissen.
4.8.
Eiser wenst te worden ingedeeld in klasse 4. Daarvoor is blijkens de omschrijving vereist dat sprake is van gebruik van slaapmedicatie en meeste nachten later inslapen en/of korter doorslapen en/of elke nacht nachtmerries zich uitend in doorslaapstoornissen. Tevens tegelijkertijd niet fit opstaan en soms, niet elke dag, op ongelegen momenten in slaap vallen.
4.9.
Niet ter discussie staat dat eiser ernstige slaapproblemen met lijdensdruk heeft. Eiser gebruikt 1 à 2 maal per week melatonine. Omdat eiser niet min of meer permanent slaapmedicatie gebruikt, acht verweerder indeling in klasse 3 niet mogelijk.
Eiser heeft ter onderbouwing van zijn stelling dat het gebruik van (zwaardere) slaapmedicatie op zich aangewezen zou zijn maar bewust door hem niet wordt gebruikt in beroep een verklaring van Hafkenscheid, zijn behandelaar, van 28 november 2014 overgelegd. Deze verklaring dient naar het oordeel van de rechtbank zo te worden geïnterpreteerd dat hij (Hafkenscheid) (zwaardere) slaapmedicatie aangewezen acht, maar het gevoel van eiser deelt dat het gebruik van zware slaapmedicatie, mede gezien de bijwerkingen, niet verenigbaar zou zijn geweest met zijn werk en zijn deelname als automobilist aan het verkeer. De omschrijving van klasse 3 kan - in samenhang met die van klasse 2 gelezen - niet zo worden uitgelegd dat klasse 3 niet van toepassing zou zijn op iemand die vanwege de bijwerkingen geen slaapmedicatie gebruikt om te kunnen blijven werken, terwijl hij eigenlijk wel slaapmedicatie zou moeten gebruiken, maar toch drie dagen of meer per week de beschreven slaapproblemen ondervindt en overdag niet fit is. Nu deze situatie zich hier voordoet, acht de rechtbank indeling in klasse 3 aangewezen.
Overigens doet het niet ter zake dat het gebruik van melatonine volgens de verzekeringsarts al met al ook tamelijk weinig effect lijkt te hebben gesorteerd. Het gaat erom dat sprake is van zodanige slaapproblemen dat het gebruik van slaapmedicatie noodzakelijk is.
Indeling in klasse 4, zoals eiser voorstaat, is niet mogelijk. Bij eiser is immers geen sprake van elke nacht nachtmerries zich uitend in doorslaapproblemen.
4.10.
Wat betreft de beperkingen in de seksuele functie heeft verweerder eiser ingedeeld in klasse 0. Daartoe heeft verweerder overwogen dat niet is voldaan aan de bepaling in het PTSS Protocol dat in deze sub-rubriek alleen wordt gescoord indien duidelijk uit eerdere verslaglegging blijkt dat voor dit probleem specifieke behandeling/hulp is gezocht bij een professioneel deskundige. In zijn brief van 17 december 2014 heeft verzekeringsarts [verzekeringsarts] aangegeven dat, gelet op de uitspraak van de CRvB van 13 november 2014 (ECLI:NL:CRVB:2014:3830) en de informatie die is verstrekt door de behandelaar van eiser, de indeling in klasse 0 niet langer aan de orde kan zijn. Daarbij heeft hij aangegeven dat hij zich kan verenigen met de door eiser op 13 januari 2014 verzochte indeling in klasse 2. Eiser stelt in zijn brief van 26 januari 2015 dat hij inderdaad heeft aangegeven dat een indeling in ten minste klasse 2 hem niet had mogen worden onthouden. Dat de verzekeringsarts daar nu mee instemt, ervaart eiser als te eenvoudig. Eiser vindt indeling in klasse 4 aangewezen. Daarbij verwijst hij naar bladzijde 5 van het MGO van
11 juni 2013, waarbij onder gezinsfunctioneren wordt gesteld:
“Ook met zijn vrouw heeft hij een redelijk goede verstandhouding. Hij kan bij stress nog wel eens korzelig reageren, zodat er dagelijks nog wel irritaties en spanningen zijn. Maar kunnen het nu bepraten. Vorig jaar is het nog eenmaal tot een escalatie gekomen. Echtgenote probeert betrokkene te ontzien als zij merkt dat hij niet goed in zijn vel zit. Heeft nu ook meer begrip voor zijn toestand sinds de communicatie is verbeterd. Betrokkenes libido is minimaal. Echtelieden hebben dit geaccepteerd. Geen gebruik van psychofarmaca. Er is in therapie wel over gesproken, maar het betreft geen specifiek aandachtspunt. En met de maatschappelijk werker is binnen relatietherapie meer over de onderlinge gedragspatronen gesproken”.
De rechtbank volgt eiser niet in zijn betoog. Voor indeling in klasse 4 is blijkens de omschrijving in het PTSS Protocol vereist dat er geen sprake is van lustbeleving, geen masturbatie, geen seksuele handelingen met een partner. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat noch de seksuologische anamnese in het MGO noch de informatie van de behandelend therapeut voldoende zijn toegesneden op de toetsingscriteria van sub-rubriek 4 (seksuele functie) om een definitief oordeel te geven. Mede gelet op de omstandigheid dat eiser in bezwaar indeling in klasse 2 voor ogen had, is de rechtbank van oordeel dat eiser voor wat betreft de beperkingen in de seksuele functie met indeling in klasse 2 niet tekortgedaan zal worden.
4.11.
Voor wat betreft de beperkingen in de sociale activiteiten heeft de rechtbank onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat verweerder met de indeling in klasse 2 een te lage score heeft gehanteerd.
4.12.
Ten aanzien van eisers beroepsgrond dat aan hem een bijzondere invaliditeitsverhoging moet worden toegekend, overweegt de rechtbank dat deze beroepsgrond buiten beschouwing dient te blijven, nu de bijzondere invaliditeitsverhoging buiten de omvang van het geschil valt. Verweerder heeft immers bij het bestreden besluit geen besluit genomen ten aanzien van een bijzondere invaliditeitsverhoging.
5. De rechtbank komt tot de conclusie dat het beroep gegrond dient te worden verklaard. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd. De rechtbank ziet aanleiding met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb zelf in de zaak te voorzien en te bepalen dat eiser met ingang van 1 februari 2012 aanspraak heeft op een militair invaliditeitspensioen berekend naar een mate van invaliditeit van 21,25%. Daarbij is de rechtbank uitgegaan van een score 3 voor sub-rubriek slapen en een score 2 voor sub-rubriek seksuele functie.
6. De rechtbank veroordeelt verweerder met toepassing van artikel 8:75 in verbinding met artikel 7:15 van de Awb in de proceskosten die eiser in verband met de behandeling van het bezwaar en beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 1.960 (1 punt voor het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting, 1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting in beroep, met een waarde per punt van € 490 bij een zaak van gemiddeld gewicht).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 23 mei 2014;
- herroept het primaire besluit van 24 juni 2013;
- bepaalt dat de mate van invaliditeit met dienstverband te rekenen vanaf 1 februari 2012
wordt vastgesteld op 21,25%;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 65 aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 1.960.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Meijer, voorzitter, mr. J.L.E. Bakels, lid, en
mr. S. van Groningen, generaal-majoor b.d., militair lid, in aanwezigheid van Y.E. de Loos, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 juni 2015.
griffier rechter

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.