ECLI:NL:RBDHA:2015:7092

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 juni 2015
Publicatiedatum
22 juni 2015
Zaaknummer
AWB - 15 _ 450
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J. Ghrib
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wob-verzoek tot openbaarmaking van ondersteuningsverklaringen voor gemeenteraadsverkiezingen en misbruik van procesrecht

In deze zaak heeft eiser, een inwoner van Westland, een Wob-verzoek ingediend om openbaarmaking van de kandidatenlijsten en ondersteuningsverklaringen van de Nederlandse Volks-Unie voor de gemeenteraadsverkiezingen van 19 maart 2014. Het college van burgemeester en wethouders van Westland heeft dit verzoek afgewezen, waarna eiser bezwaar heeft gemaakt. Het bezwaar werd ongegrond verklaard, wat leidde tot een beroep bij de rechtbank. Tijdens de zitting op 20 mei 2015 heeft eiser zijn standpunt toegelicht, waarbij hij aanvoerde dat de burgemeester het bevoegde bestuursorgaan was en dat er geen sprake was van een herhaald Wob-verzoek. Eiser stelde ook dat er geen belangenafweging was gemaakt tussen de persoonlijke levenssfeer en het algemeen belang van openbaarmaking.

De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het beroep van eiser niet-ontvankelijk is. De rechtbank concludeerde dat eiser misbruik van procesrecht heeft gemaakt, gezien de gang van zaken rondom zijn Wob-verzoeken. De rechtbank merkte op dat de gemachtigde van eiser eerder een soortgelijke procedure had gevolgd en had moeten weten dat het Wob-verzoek aan het verkeerde bestuursorgaan was gericht. De rechtbank veroordeelde eiser in de proceskosten tot een bedrag van € 980,-. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 22 juni 2015, en tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 15/450

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 juni 2015 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. H. van Drunen),
en

het college van burgemeester en wethouders van Westland, verweerder

(gemachtigde: B.H.J. Thedinga).

Procesverloop

Bij besluit van 31 juli 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiser op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) afgewezen.
Bij besluit van 15 december 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 mei 2015. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Op 5 maart 2014 heeft eiser aan verweerder gevraagd om openbaarmaking van de kandidatenlijsten van alle politieke partijen zoals die zijn ingediend voor deelname aan de gemeenteraadsverkiezingen van 19 maart 2014. Ook verzoekt eiser om openbaarmaking van alle ondersteuningsverklaringen van de Nederlandse Volks-Unie met inbegrip van de handtekeningen, de geboortedata en de adressen van alle ondersteuners en kandidaten op die lijst en alle correspondentie die op deze lijst betrekking heeft.
Bij besluit van 26 maart 2014 heeft verweerder het verzoek van eiser afgewezen.
Op 18 april 2014 heeft de gemachtigde van eiser bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit van 26 maart 2014.
Bij besluit van 9 juli 2014 heeft verweerder het bezwaar van de gemachtigde van eiser ongegrond verklaard.
Op 18 april 2014 vraagt de gemachtigde van eiser aan verweerder om openbaarmaking van de ondersteuningsverklaringen (model H4) ten behoeve van de gemeenteraadverkiezingen 2014 in de gemeente Westland, van alle partijen, voor zover zij deze verklaringen hebben moeten inleveren.
Op 17 juli 2014 stelt de gemachtigde van eiser verweerder in gebreke omdat nog niet is beslist op zijn Wob-verzoek van 18 april 2014.
Op 31 juli 2014 heeft verweerder bij het primaire besluit het verzoek van eiser van 18 april 2014 afgewezen.
Op 29 augustus 2014 heeft de gemachtigde van eiser bezwaar ingediend tegen het besluit van 31 juli 2014.
Bij besluit van 15 december 2014 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Op 15 januari 2015 heeft de gemachtigde van eiser beroep ingesteld.
2 Eiser voert in beroep – samengevat – het volgende aan. Eiser is van mening dat niet verweerder, maar de burgemeester het bevoegde bestuursorgaan is en verwijst daartoe naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrecht van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 11 april 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BW1571. Er is geen sprake van een herhaald Wob-verzoek, nu het eerdere verzoek van eiser gedurende de verkiezingstermijn aangemerkt dient te worden als een verzoek tot het verrichten van een feitelijke handeling. Verweerder heeft nagelaten een belangenafweging te maken tussen het belang van de persoonlijke levenssfeer en het algemeen belang van openbaarmaking van de gevraagde informatie. Eiser verwijst in dit kader naar de uitspraak van de Afdeling van 8 februari 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BV3221 en van 25 juni 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2275.
3 De rechtbank overweegt als volgt.
Eiser heeft twee Wob-verzoeken ingediend, te weten op 5 maart 2014 en op 18 april 2014. Het standpunt van de gemachtigde van eiser dat het eerste Wob-verzoek niet als een Wob-verzoek gekwalificeerd kan worden volgt de rechtbank niet. De aanvraag is hierbij immers leidend en niet de afwijzingsgrond.
Het eerste Wob-verzoek van eiser is door verweerder afgewezen omdat de Kieswet op dat verzoek van toepassing is, waardoor het regime van de Wob terzijde wordt gesteld. Door in die procedure bezwaar in te dienen, konden de kandidatenlijsten en de ondersteuningsverklaringen niet zoals gebruikelijk worden vernietigd. Het tweede Wob-verzoek, dat de gemachtigde van eiser heeft gericht aan verweerder, dateert van na de verkiezingen. Dit Wob-verzoek zou dan ook niet onder verwijzing naar de Kieswet kunnen worden afgewezen. Echter, dit Wob-verzoek heeft enkel kans van slagen omdat door het instellen van bezwaar in de procedure van het eerste Wob-verzoek de kandidatenlijsten en ondersteuningsverklaringen nog niet zijn vernietigd. De rechtbank is van oordeel dat de geschetste gang van zaken een vooropgezette constructie betreft om hetgeen in de Kieswet is bepaald te omzeilen.
Voorts is gebleken dat de gemachtigde van eiser al eerder een soortgelijke procedure heeft gevolgd (zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 11 april 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BW1571). De gemachtigde van eiser had dus eveneens moeten weten dat hij het Wob-verzoek aan het verkeerde bestuursorgaan stuurde. Vervolgens heeft hij in bezwaar geen gronden omtrent de bevoegdheid van verweerder naar voren gebracht, maar dit pas eerst in beroep naar voren gebracht.
Dit alles samen bezien leidt de rechtbank tot de conclusie dat sprake is van misbruik van (proces)recht. Gelet op de (proces) houding en handelswijze van (de gemachtigde van) eiser in deze beroepszaak is de rechtbank van oordeel dat sprake is van ontwrichtend gedrag van (de gemachtigde van) eiser jegens verweerder. De werkwijze van (de gemachtigde van) eiser dient naar het oordeel van de rechtbank uitsluitend om dwangsommen en/of een proceskostenveroordeling te incasseren.
4 Gezien het voorgaande is het beroep van eiser niet-ontvankelijk.
5 De rechtbank ziet, op verzoek van verweerder, aanleiding eiser te veroordelen in de proceskosten. Deze kosten zijn analoog aan en op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 980,- in verband met het beroep (1 punt voor het verweerschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 490,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
- veroordeelt eiser in de proceskosten tot een bedrag van € 980,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Ghrib, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Tijsma, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 juni 2015.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.