ECLI:NL:RBDHA:2015:6985

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 juni 2015
Publicatiedatum
18 juni 2015
Zaaknummer
09.765027-14
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervalsing van identiteitsdocument door directeur van privacyorganisatie

Op 18 juni 2015 heeft de politierechter in de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tegen de directeur van de stichting Bits of Freedom, die zich inzet voor privacy en vrijheid van meningsuiting in de digitale wereld. De verdachte heeft op 9 april 2014 geprobeerd toegang te krijgen tot het gebouw van de Tweede Kamer door een valse identiteitskaart te tonen. Deze kaart, die niet erkend was als identiteitsbewijs, bevatte identiteitsgegevens die niet overeenkwamen met de werkelijke gegevens van de verdachte. Tijdens de zitting heeft de raadsman van de verdachte verschillende verweren gevoerd, waaronder de geldigheid van de dagvaarding en de vraag of de getoonde kaart als vals geschrift kan worden aangemerkt volgens artikel 225 van het Wetboek van Strafrecht.

De politierechter verwierp de verweren van de verdediging en oordeelde dat de tenlastelegging duidelijk was. De verdachte had opzettelijk een vals document getoond, met de intentie om toegang te krijgen tot de Tweede Kamer. De rechter oordeelde dat de kaart, ondanks dat deze een fantasiedocument was, als een vals geschrift kon worden beschouwd omdat het bestemd was om als echt en onvervalst te worden gebruikt. De verdachte had bovendien onjuiste gegevens opgegeven bij het verkrijgen van de kaart, wat duidde op een oogmerk tot misleiding.

De politierechter legde een voorwaardelijke geldboete op van € 500,-, met een proeftijd van twee jaar. De rechter hield rekening met de omstandigheden waaronder het feit was begaan, waaronder het feit dat de verdachte nog nooit eerder met justitie in aanraking was gekomen en dat hij met zijn handelen een maatschappelijke misstand wilde aan de kaak stellen. De uitspraak benadrukt het belang van vertrouwen in identiteitsdocumenten in de maatschappij.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Strafrecht
Politierechter
Parketnummer 09/765027-14
Datum uitspraak: 18 juni 2015
Tegenspraak

Vonnis

De politierechter in de rechtbank Den Haag heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1976,
adres: [adres]

De terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 4 juni 2015.
Verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr. M. Pestman, advocaat te Amsterdam, is verschenen en gehoord.
De officier van justitie mr. I. Verstraeten-Jochemsen heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde. De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een taakstraf van 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis, waarvan 50 uren voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.

De tenlasteleggingAan verdachte is ten laste gelegd dat:

hij op of omstreeks 09 april 2014 te 's-Gravenhage opzettelijk heeft afgeleverd en/of voorhanden gehad een vals(e) of vervalst(e) (niet bestaande) Duitse identiteitskaart (met nummer [vals nummer]) - zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen -, terwijl hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat dit geschrift bestemd was voor gebruik als ware het echt en onvervalst, immers heeft verdachte deze identiteitskaart getoond teneinde toegang te krijgen tot (het gebouw) van de Tweede Kamer.

De geldigheid van de dagvaarding

De raadsman van verdachte heeft, met verwijzing naar een uitspraak van het gerechtshof Arnhem van 25 mei 2009, ECLI:NL:GHARN:2009:BI7207, betoogd dat de dagvaarding nietig dient te worden verklaard, nu in de tenlastelegging niet staat beschreven waaruit de valsheid van het geschrift heeft bestaan.
De politierechter verwerpt dit verweer. Naar het oordeel van de politierechter is de tenlastelegging duidelijk, zeker tegen de achtergrond van het gepresenteerde dossier. Ook hebben verdachte en zijn raadsman niet laten blijken dat zij niet hebben begrepen wat verdachte wordt verweten (namelijk dat hij teneinde toegang te krijgen tot (het gebouw van) de Tweede Kamer een kaart heeft getoond met identiteitsgegevens die niet stroken met zijn daadwerkelijke identiteitsgegevens).

De bewijsmiddelen

Verdachte is de directeur van Bits of Freedom, een stichting die opkomt voor privacy en vrijheid van meningsuiting in de digitale wereld. Op 9 april 2014 kwam hij, samen met een aantal collega’s, in het gebouw van de Tweede Kamer te Den Haag teneinde een workshop aan Tweede Kamerleden te geven over ‘big data’ en privacy. Toen bij de balie de namen werden gecontroleerd, gaf verdachte aan de beveiligingsbeambte een kaart met het opschrift Lichtbildausweis. Verdachte heeft deze in december 2013 op het Chaos Computer Congres in Hamburg gekocht, waarbij hij zelf kon kiezen welke gegevens op de kaart kwamen te staan. Nadat de beveiliger/baliemedewerker verdachte had aangesproken op de kaart, complimenteerde verdachte hem en gaf hij direct zijn paspoort. [1]
[Beveiliger], beveiliger van het gebouw van de Tweede Kamer, heeft verklaard dat een groep personen zich op 9 april 2014 bij de balie van de Tweede Kamer kwam melden. In dit soort gevallen / van deze bezoekers wordt altijd een legitimatie gevraagd; tevens wordt gecontroleerd of zij op de opgegeven lijst staan. Een man gaf toen een kaart waarop “Identity Card” en de naam van verdachte stonden. [Beveiliger] zag dat het geen echte identiteitskaart was. Nadat hij de man hiermee geconfronteerd had, werd hij gecomplimenteerd. Hierna vroeg [Beveiliger] of de man een erkend legitimatiebewijs had. De man overhandigde toen zijn paspoort, waarna [Beveiliger] kon vaststellen dat enkele gegevens van dit paspoort niet overeenkwamen met die op de aanvankelijk getoonde kaart. [2]
Foto’s van de voor- en achterkant van de door verdachte getoonde kaart behoren tot het dossier. Daarop staan de tekst “Identity Card” en “Lichtbildausweis”, nummer [vals nummer], een foto van verdachte en diverse identiteitsgegevens van verdachte, zoals zijn nationaliteit, geboorteplaats, geboortedatum en adres. [3] Forensisch technisch onderzoek heeft uitgewezen dat de door verdachte getoonde kaart geen erkend legitimatiebewijs, maar een fantasiedocument is. Voorts stroken de identiteitsgegevens op de getoonde kaart niet met de gegevens van verdachte zoals die voorkomen in de Basisregistratie Personen, namelijk zijn nationaliteit (Duits in plaats van Nederlands), geboorteplaats (Amsterdam in plaats van [geboorteplaats]), geboortedatum ([valse datum] 1976 in plaats van [geboortedatum] 1976) en adres ([vals adres] te [plaats] in plaats van [adres] te [plaats]). [4]
Bespreking van gevoerde verweren
De raadsman van verdachte heeft, met verwijzing naar een uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 21 mei 1915, NJ 1915, 1253, betoogd dat de door verdachte getoonde kaart, zijnde een fantasiedocument, niet kan worden beschouwd als een vals of vervalst geschrift dat bestemd is om tot bewijs van enig feit te dienen.
De politierechter overweegt daartoe als volgt.
Allereerst stelt de politierechter vast dat de feitelijke situatie in het door de raadsman genoemde (en zéér oude) vonnis niet vergelijkbaar is met die van de onderhavige zaak. In die zaak ging het om een verdachte die een overeenkomst niet met zijn eigen naam had ondertekend, maar met de naam van zijn kantoor, terwijl het voor de wederpartij de bedoeling was om met de persoon die dat kantoor dreef die overeenkomst te sluiten en met de ondertekende naam niet werd bedoeld een andere bestaande persoon met die naam. Dat is in de onderhavige zaak niet aan de orde.
Het is vaste jurisprudentie dat artikel 225 van het Wetboek van Strafrecht ziet op geschriften waaraan in het maatschappelijk verkeer betekenis voor het bewijs van enig feit pleegt te worden toegekend, waarbij aan de raadsman kan worden toegegeven
  • dat een stuk met een nietszeggende inhoud in beginsel niet kan gelden als een geschrift in de zin van artikel 225 van het Wetboek van Strafrecht (vgl. het -ook door de raadsman genoemde en eveneens oude- arrest van de Hoge Raad van 22 juni 1931, NJ 1932, 95) en
  • dat de bewijsbestemming van een geschrift kan ontbreken als het geschrift duidelijk niet geloofwaardig of onvoldoende substantieel is (zie bijvoorbeeld de conclusie van mr. D.J.C. Aben bij HR 10 juni 2014, ECLI:NL:HR:2014:1358).
De politierechter is van oordeel dat de door verdachte getoonde kaart geen nietszeggende inhoud bevat. Evenmin is aannemelijk geworden dat de kaart zodanig ongeloofwaardig of onvoldoende substantieel is dat voor een ander duidelijk moet zijn geweest dat geen sprake was van een erkend legitimatiebewijs. Daarbij heeft de politierechter gelet op het (verzorgde en tevens officieel aandoende) uiterlijk van de kaart, de omstandigheid dat daarop nagenoeg al die gegevens zijn vermeld die ook op door de Nederlandse en bijvoorbeeld de Duitse autoriteiten afgegeven identiteitskaarten zijn opgenomen en dat de kaart daarenboven het opschrift “Identity Card” draagt. Voorts heeft de kaart een duidelijke bewijsbestemming, te weten het vaststellen van de identiteit van de houder. Dat geldt temeer, nu verdachte, toen hem bij het betreden van het gebouw van de Tweede Kamer om een legitimatiebewijs werd gevraagd, deze kaart heeft getoond. Het is bovendien een feit van algemene bekendheid dat voor bezoekers van dat gebouw bepaalde huisregels gelden, zoals een identificatieplicht ter verkrijging van een dagpas. Dat verdachte het niet eens is met deze huisregels doet daaraan niet af.
Gelet op het voorgaande is de politierechter van oordeel dat de door verdachte getoonde kaart kan worden beschouwd als een vals geschrift in de zin van artikel 225 van het Wetboek van Strafrecht.
De raadsman heeft voorts betoogd dat bij verdachte geen oogmerk tot misleiding aanwezig was, nu het bij het betreden van het gebouw van de Tweede Kamer ging om het vaststellen van de naam van verdachte, verdachte zijn juiste naam heeft doorgegeven en hij, direct nadat hierom werd gevraagd, een erkend identiteitsbewijs, namelijk zijn paspoort, heeft getoond.
De politierechter is van oordeel dat dit verweer geen doel treft. De door verdachte getoonde kaart bevatte weliswaar zijn juiste naam, maar meerdere onjuiste gegevens, zoals zijn nationaliteit, geboorteplaats, geboortedatum en adres. Verdachte heeft deze gegevens bij het bestellen van de kaart zelf opgegeven en op 9 april 2014 onder de beschreven omstandigheden ervoor gekozen deze kaart te tonen. Het opzet tot misleiding is daarmee gegeven.
De politierechter grondt zijn overtuiging dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de met voetnoten aangehaalde bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.

De bewezenverklaring

Door de inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen heeft de politierechter de overtuiging bekomen dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, te weten dat:
hij op 9 april 2014 te 's-Gravenhage opzettelijk voorhanden heeft gehad een valse (niet bestaande) Duitse identiteitskaart (met nummer [vals nummer]), zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, terwijl hij wist dat dit geschrift bestemd was voor gebruik als ware het echt en onvervalst, immers heeft verdachte deze identiteitskaart getoond teneinde toegang te krijgen tot (het gebouw van) de Tweede Kamer.
De politierechter heeft type- en taalfouten in de tenlastelegging verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte

De raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging, aangezien de materiële wederrechtelijkheid aan zijn handelen ontbrak. Hij wilde met zijn handelen een maatschappelijke misstand over de controlemaatschappij aan de kaak stellen.
De politierechter overweegt daartoe als volgt.
Slechts in zeer uitzonderlijke gevallen kan sprake zijn van het ontbreken van de materiële wederrechtelijkheid. Daarvan zou onder meer sprake kunnen zijn indien het handelen van de verdachte een nagestreefd doel dient dat van een zodanig hogere orde is dan het doel dat de overtreden norm beoogt te beschermen, dat die laatste daarvoor moet wijken zodat het gedrag gerechtvaardigd is. Enkel wanneer een redelijk middel is gehanteerd tot het dienen van een redelijk doel, waarbij het doel een evident voordeel voor de rechtsorde betekent en waarbij het middel onmisbaar en niet vervangbaar is door een ander middel, zou een dergelijk beroep kunnen slagen.
De strafbaarheid van verdachte komt echter niet te ontbreken door de omstandigheid dat het delict, zoals de politierechter ook aannemelijk acht, is begaan met de bedoeling om een misstand aan de kaak te stellen, hoe honorabel dit nagestreefde doel ook moge zijn. Verdachte heeft teneinde het door hem nagestreefde doel te verwezenlijken een verkeerd middel, te weten het overtreden van het Wetboek van Strafrecht, gekozen. Bovendien is niet aannemelijk geworden dat voor verdachte geen andere middelen openstonden dan het bewezenverklaarde handelen (of zoals verdachte het noemt: zijn ietwat sullige particuliere vorm van burgerlijk verzet). Het verweer wordt dan ook verworpen.
De verdachte is strafbaar, omdat er ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

De strafoplegging

Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De politierechter neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Verdachte heeft teneinde toegang te krijgen tot (het gebouw van) de Tweede Kamer een kaart heeft getoond met identiteitsgegevens die niet stroken met zijn daadwerkelijke identiteitsgegevens. Daarmee heeft verdachte het vertrouwen geschaad en ondermijnd dat in het maatschappelijke verkeer in identiteitspapieren dient te kunnen worden gesteld.
De politierechter ziet echter aanleiding niet uit te gaan van de oriëntatiepunten van het LOVS en ook aanzienlijk lager te straffen dan de officier van justitie heeft voorgesteld. Daarbij heeft de politierechter in aanmerking genomen dat verdachte nog nooit met justitie is aanraking is gekomen en dat hij het bewezenverklaarde delict heeft begaan met de bedoeling om een -in zijn ogen bestaande- misstand aan de kaak te stellen.
Gelet op het voorgaande zal de politierechter een voorwaardelijke geldboete opleggen.

De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c en 225 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

De beslissing

De politierechter:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
opzettelijk een geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, voorhanden hebben, terwijl hij weet dat dit geschrift bestemd is voor gebruik als ware het echt en onvervalst;
verklaart het bewezenverklaarde en verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een
geldboetevan
€ 500,-(zegge
vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de tijd van
10 (tien) dagen;
bepaalt dat die straf niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat verdachte zich voor het einde van de hierbij op
2 (twee) jarenvastgestelde
proeftijdniet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door
mr. S.M. Krans, politierechter,
in tegenwoordigheid van mr. J. Boon, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de politierechter in deze rechtbank van 18 juni 2015.

Voetnoten

1.Verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 4 juni 2015.
2.Proces-verbaal van verhoor getuige, blz. 18-19.
3.Geschriften, zijn foto’s van een Lichtbildausweis, blz. 14 en 15.
4.Proces-verbaal forensisch technisch onderzoek vals document, blz. 21-23.