ECLI:NL:RBDHA:2015:6909

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 juni 2015
Publicatiedatum
16 juni 2015
Zaaknummer
AWB - 15 _ 3825
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake sluiting woonboot wegens overtreding Opiumwet

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 19 juni 2015 uitspraak gedaan op het verzoek van een verzoeker om een voorlopige voorziening. De verzoeker had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de burgemeester, die hem een last onder bestuursdwang had opgelegd tot sluiting van zijn woonboot voor een periode van zes maanden. Dit besluit was genomen naar aanleiding van de vondst van een aanzienlijke hoeveelheid hennep in de woonboot, wat leidde tot het vermoeden dat deze drugs daar aanwezig waren voor verkoop of verstrekking.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de burgemeester bevoegd was om de sluiting op te leggen op basis van artikel 13b van de Opiumwet, gezien de grote hoeveelheid softdrugs die in de woonboot was aangetroffen. De verzoeker voerde aan dat de sluiting onterecht was, omdat hij niet verantwoordelijk was voor de hennepplanten die in zijn woonboot waren aangetroffen. De voorzieningenrechter oordeelde echter dat de verzoeker als eigenaar van de woonboot verantwoordelijk was voor de gang van zaken in zijn woning en dat de aantoonbare hoeveelheid drugs als handelshoeveelheid kon worden aangemerkt.

De voorzieningenrechter heeft ook de argumenten van de verzoeker over discriminatie en ongelijkheid in de handhaving van de Opiumwet afgewezen. De burgemeester had ter zitting gemotiveerd betwist dat er onderscheid werd gemaakt tussen particuliere woningen en woningen van woningcorporaties. De voorzieningenrechter concludeerde dat de sluiting van de woonboot voor een periode van zes maanden gerechtvaardigd was en dat het verzoek om voorlopige voorziening werd afgewezen. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

REchtbank DEN Haag

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 15/3825
uitspraak van de voorzieningenrechter van 19 juni 2015 op het verzoek om een voorlopige voorziening van

[verzoeker] te [plaats] , verzoeker,

(gemachtigde: mr. F.A.M. Engels),
tegen

de burgemeester van [plaats] , verweerder,

(gemachtigde: mr. K. Ypenburg en mr.drs. C.M.A. Demetriades).

Procesverloop

Bij besluit van 19 mei 2015 heeft verweerder aan verzoeker een last onder bestuursdwang opgelegd tot sluiting van de woonboot aan de [adres] te [plaats] (de woonboot) voor een periode van zes maanden. De sluiting gaat in op donderdag 28 mei 2015 en eindigt op zaterdag 28 november 2015.
Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Bij e-mail van 27 mei 2015 heeft verweerder bericht dat het besluit wordt opgeschort tot aan de uitspraak van de voorzieningenrechter.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 juni 2015.
Verzoeker is verschenen, bijgestaan door een plaatsvervanger van zijn gemachtigde,
[gemachtigde] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1.1
Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
1.2
Voor zover deze toetsing meebrengt dat het geschil in de bodemprocedure wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter daaromtrent een voorlopig
karakter en is dat niet bindend voor de beslissing in die procedure.
1.3
Op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet is de burgemeester bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in woningen of lokalen dan wel in of op bij woningen of zodanige lokalen behorende erven een middel als bedoeld in lijst I of II wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is.
2 De politie [plaats] heeft op 23 maart 2015 naar aanleiding van een inbraakalarm een sterk naar hennep ruikende man staande gehouden op de [adres] . Om de identiteit van de man te achterhalen is een onderzoek naar hem ingesteld. De auto van de bij de man aangetroffen autosleutel stond op het erf behorend bij de woonboot aan de [adres] . In de auto werden hennepplanten aangetroffen. Op het wegdek werd een spoor van hennepresten aangetroffen welke liep vanaf het voertuig tot aan de voorzijde van de woonboot. Onder in de woonboot werd een mogelijk oude en niet in werking zijnde kwekerij voor hennepplanten aangetroffen. Deze ruimte werd nu gebruikt als een droogruimte voor hennep. Tevens werden in deze ruimte meerdere plastic zakken en één boodschappentas met hennepplanten aangetroffen. Door de narcotica-expert is vastgesteld dat het om vrouwelijke hennepplanten van het geslacht cannabis gaat. Het gewicht betrof 114,80 kilogram. Het gewichtsverlies na indroging is vastgesteld op 75%, zodat het is vastgesteld op
28,7 kilogram gedroogde hennep.
3 Verweerder stelt zich op het standpunt dat uit het aantreffen van een uitzonderlijk grote hoeveelheid drugs in de woonboot het ernstige vermoeden mag worden ontleend dat deze drugs daar aanwezig waren ter verkoop, aflevering of verstrekking. Met het oog op bescherming van het woon-en leefklimaat en de openbare orde acht verweerder een sluiting voor de duur van zes maanden noodzakelijk. Volgens verweerder is het verhaal van verzoeker over hoe deze planten onderin de woonboot terecht zijn gekomen volstrekt onaannemelijk. Ter zitting verwijst verweerder naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 28 november 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BY4412). Daaruit blijkt dat alleen bij ernstige gevallen bij een eerste overtreding direct tot sluiting van de woning kan worden overgegaan. In deze casus stelt verweerder zich op het standpunt dat sprake is van zo’n ernstig geval, gelet op de enorme hoeveelheid hennep. Voor wat betreft de duur van de sluiting heeft verweerder overeenkomstig zijn beleid ten aanzien van horeca-inrichtingen beslist.
4 Verzoeker voert in bezwaar -kort gezegd- het volgende aan. De partner van een nichtje van verzoeker heeft in een panieksituatie, zonder overleg, de woonboot gebruikt als opslagplek. Nadien heeft verzoeker de hennep verplaatst naar de ruimte onderin de woonboot. De ruimte onder de woonboot was al op die wijze ingericht toen verzoeker de woonboot in 2004 kocht van de eigenaar van growshop No Limit. Verzoeker gebruikt de ruimte als kasten. Ter zitting stelt verzoeker dat verweerder anders handelt in het geval het gaat om een woning van een woningcorporatie, waarbij hij verwijst naar een scriptie van mevrouw [naam] . Er is daarom sprake van discriminatie. Onder verwijzing naar een krantenartikel van Metro stelt verzoeker dat er veel hennepplantages in woningen zijn, terwijl verweerder slechts twee voorbeelden van sluitingen van woningen van een woningcorporatie kan noemen. Ook daaruit blijkt volgens verzoeker dat er sprake is van ongelijkheid. Voort stelt verzoeker ter zitting dat hij door de sluiting dubbel wordt gestraft.
5 De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
5.1
De voorzieningenrechter acht het belang van verzoeker bij het treffen van de gevraagde voorziening onder de gegeven omstandigheden voldoende spoedeisend. Het belang van verzoeker bij het treffen van die voorziening dient in het kader van deze voorlopige voorzieningenprocedure te worden afgewogen tegen het belang van verweerder. Dit vereist een meer inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit op basis van een voorlopige rechtmatigheidstoets.
5.2
De voorzieningenrechter stelt voorop dat de bevoegdheid van de burgemeester tot het opleggen van een last onder bestuursdwang een discretionaire bevoegdheid is, waarbij aan deze een ruime mate van beleidsvrijheid toekomt. De invulling van die beleidsvrijheid dient terughoudend te worden getoetst. Ook bij de vaststelling van de sluitingstermijn beschikt verweerder over beslissingsruimte.
5.3
Niet in geschil is dat er 28,7 kilogram softdrugs in de woonboot van verzoeker is aangetroffen. Ook als de stelling van verzoeker dat de drugs niet aan hem toebehoren, maar aan een vriend van zijn nichtje, juist is, maakt dat niet dat verweerder niet tot sluiting van zijn woonboot kon overgaan. De vraag of verzoeker als eigenaar enig verwijt kan worden gemaakt, is immers niet van belang, zoals ook blijkt uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 1 februari 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BV2400). Verzoeker wist dat de softdrugs onderin zijn woonboot waren opgeslagen. Verzoeker is de enige bewoner van de woonboot, zodat hij verantwoordelijk kan worden gehouden voor de gang van zaken in zijn woonboot. De hoeveelheden softdrugs die in de woonboot van verzoeker zijn getroffen zijn aan te merken als handelshoeveelheden, omdat de hoeveelheid aanzienlijk groter is dan de (maximaal) 5 gram die door het Openbaar Ministerie als hoeveelheid voor eigen gebruik wordt aangemerkt. Gelet hierop heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat de softdrugs werden verkocht, afgeleverd of verstrekt, dan wel daartoe aanwezig waren. Verweerder was dan ook op grond van artikel 13b van de Opiumwet bevoegd tot het toepassen van bestuursdwang.
5.4
Uit de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 13b van de Opiumwet (Kamerstukken II 2005/06, 30 515, nr. 3, blz. 8, en Kamerstukken II 2006/07, 30 515, nr. 6, blz. 1 en 2) blijkt dat bij een eerste overtreding, behoudens ernstige gevallen, nog niet tot sluiting van de woning dient te worden overgegaan, maar moet worden volstaan met een waarschuwing of soortgelijke maatregel. Verweerder heeft de vondst van 28,7 kilogram als een ernstig geval kunnen aanmerken, zodat verweerder direct tot sluiting kon overgaan en niet eerst een waarschuwing hoefde te geven.
5.5
Voor wat betreft de duur van de sluiting heeft verweerder ter zitting toegelicht dat is aangesloten bij zijn beleid ten aanzien van horeca-inrichtingen. Bij overtreding van artikel 13b van de Opiumwet wordt in beginsel overgegaan tot een sluiting van zes maanden, de duur wordt verlengd tot twaalf maanden bij verzwarende omstandigheden en de duur wordt verkort tot drie maanden bij verzachtende omstandigheden. De voorzieningenrechter acht dit beleid niet kennelijk onredelijk. Verweerder heeft in redelijkheid in dit geval tot een sluiting voor de duur van zes maanden kunnen overgaan.
5.6
Ten aanzien van de stelling van verzoeker dat er sprake is van discriminatie en ongelijkheid, omdat verweerder een woning van een woningcorporatie niet sluit als er hennep wordt aangetroffen, overweegt de voorzieningenrechter als volgt. Verweerder heeft ter zitting gemotiveerd betwist dat er onderscheid wordt gemaakt tussen particuliere woningen en woningen van een woningbouwcorporatie en heeft twee concrete voorbeelden genoemd van sluitingen van woningen van een woningbouwcorporatie. Dat uit het overgelegde artikel van Metro en de scriptie van mevrouw Spoelstra blijkt dat er heel veel hennepkwekerijen in woningen zijn, onderbouwt niet dat verweerder niet tot sluiting van woningen van woningbouwcorporaties overgaat. Indien verweerder melding krijgt van de politie, zal hij afhankelijk van de hoeveelheid aangetroffen drugs en eventuele andere omstandigheden, overgaan tot sluiting ongeacht van wie de woning is, zoals hij ter zitting heeft toegelicht.
5.7
De stelling van verzoeker dat de sluiting een punitief oogmerk heeft, althans zo door hem wordt ervaren, leidt niet tot het oordeel dat het besluit niet in stand kan blijven. De sluiting is gericht op bescherming van het woon- en leefklimaat en de openbare orde. Indien toepassing van de bevoegdheid van verweerder in een concreet geval verder zou strekken, zou de sanctie niet meer uitsluitend een herstelsanctie zijn, maar ook leed toevoegen en derhalve een punitieve sanctie zijn (zie de uitspraak van de Afdeling van 6 mei 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1447). In hetgeen verzoeker in dit verband naar voren heeft gebracht, ziet de voorzieningenrechter geen grond voor het oordeel dat een dergelijke situatie zich hier voordoet, nu de sluiting er alleen op gericht is om de met de Opiumwet strijdige situatie te doen beëindigen en herhaling ervan te voorkomen. Verweerder heeft een sluiting van de woonboot voor een periode van zes maanden hiervoor noodzakelijk mogen achten.
5.8
Gezien het voorgaande heeft verweerder naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter in redelijkheid kunnen besluiten tot sluiting van de woonboot van verzoeker voor een periode van zes maanden en zal het bestreden besluit naar verwachting in bezwaar kunnen standhouden. Daarom bestaat geen aanleiding tot het treffen van de gevraagde voorziening en wijst de voorzieningenrechter het verzoek af.
6 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Meijer, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van
mr. B.J. Dekker, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 juni 2015.
griffier voorzieningenrechter

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.