ECLI:NL:RBDHA:2015:6847

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 mei 2015
Publicatiedatum
15 juni 2015
Zaaknummer
C-09-486273 - KG ZA 15-458
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot verbod executie gevangenisstraf afgewezen; uitleg strafvonnis en voorarrest

In deze zaak vorderde eiser, die eerder was veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk, een verbod op de executie van de gevangenisstraf. Eiser was van mening dat de tijd die hij in voorlopige hechtenis had doorgebracht, zowel in mindering moest worden gebracht op het onvoorwaardelijke als op het voorwaardelijke deel van de straf. De rechtbank oordeelde dat de strafrechter bij de veroordeling in 2012 had bedoeld dat het voorarrest alleen in mindering zou worden gebracht op het onvoorwaardelijke deel van de gevangenisstraf. De voorzieningenrechter concludeerde dat de Staat niet onrechtmatig handelde door over te gaan tot de executie van de gevangenisstraf, aangezien eiser niet had voldaan aan de voorwaarden die aan de voorwaardelijke straf waren verbonden. De zorg voor zijn katten werd niet als voldoende argument gezien om de executie te verbieden. De vordering van eiser werd afgewezen en hij werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team Handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/486273 / KG ZA 15-458
Vonnis in kort geding van 19 mei 2015
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] (gemeente [gemeente]),
eiser,
advocaat mr. P.C.M. Ouwens te Spijkenisse,
tegen:
DE STAAT DER NEDERLANDEN,
(ministerie van Veiligheid en Justitie),
zetelend te Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. M.M.C. van Graafeiland te Den Haag.
Partijen zullen hierna worden aangeduid als '[eiser]' en 'de Staat'.

1.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 11 mei 2015 wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
1.1.
Bij vonnis van de rechtbank Rotterdam van 16 mei 2012 is [eiser] - wegens opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor een ander te duchten is - veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk en met aftrek van voorarrest.
1.2.
Ter zake van het feit waarvoor [eiser] bij voormeld vonnis is veroordeeld, verbleef hij vanaf 18 november 2011 gedurende acht maanden in voorlopige hechtenis.
1.3.
[eiser] is van het vonnis van 16 mei 2012 in hoger beroep gekomen. Bij arrest van 13 december 2012 heeft het gerechtshof Den Haag (hierna 'het Hof') [eiser] - wegens opzettelijke brandstichting, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is - veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk, onder de algemene voorwaarde dat [eiser] zich voor het einde van een proeftijd van twee jaar niet aan een strafbaar feit schuldig maakt en onder de bijzondere voorwaarde dat [eiser] zich gedurende de volledige proeftijd, of zoveel korter als de reclassering nodig acht, onder behandeling zal stellen van de reclasseringsinstelling Bouman GGZ op de tijden en plaatsen als door of namens die instelling vast te stellen, teneinde zich te laten behandelen voor zijn persoonlijkheidsstoornis en zijn alcoholafhankelijkheid, waarbij de reclassering opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van deze bijzondere voorwaarde en [eiser] ten behoeve daarvan te begeleiden. Voorts is bepaald dat de tijd die [eiser] vóór de tenuitvoerlegging in voorarrest heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht.
1.4.
Op 15 april 2014 heeft de Hoge Raad het cassatieberoep van [eiser] tegen het arrest van 13 december 2012 verworpen.
1.5.
Bij arrest van 10 maart 2015 heeft het Hof - op vordering van het Openbaar Ministerie - de tenuitvoerlegging gelast van de bij het arrest van 13 december 2012 voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van vier maanden, aangezien [eiser] niet heeft voldaan aan de onder 1.3 vermelde bijzondere voorwaarde. Daarbij heeft het Hof het beroep van [eiser] op de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie, omdat hij ([eiser]) het voorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf reeds in voorarrest heeft uitgezeten, verworpen.
1.6.
Het Openbaar Ministerie is voornemens over te gaan tot de executie van het arrest van 10 maart 2015 en [eiser] gedurende vier maanden een gevangenisstraf te laten ondergaan.

2.Het geschil

2.1.
[eiser] vordert de Staat te verbieden de gevangenisstraf, zoals opgelegd bij het arrest van 13 december 2012, (verder) ten uitvoer te leggen, met veroordeling van de Staat in de proceskosten.
2.2.
Samengevat voert [eiser] daartoe het volgende aan.
Bij het arrest van 13 december 2012 is [eiser] veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden en tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden, zulks onder aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht. Deze aftrek ziet zowel op het onvoorwaardelijke als het voorwaardelijke deel van de straf. Aangezien [eiser] ter zake van het feit waarvoor hij is veroordeeld (reeds) acht maanden in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, kan hij uit hoofde van het arrest en het bevel tot tenuitvoerlegging van het voorwaardelijke deel van de straf niet meer van zijn vrijheid worden beroofd, ook al heeft hij niet voldaan aan de algemene en/of bijzondere voorwaarde die zijn/is verbonden aan de voorwaardelijke gevangenisstraf. Door over te gaan tot de executie van het bevel tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden, handelt de Staat dan ook onrechtmatig jegens [eiser], dan wel maakt hij misbruik van zijn (executie)bevoegdheid. Daar komt bij dat [eiser] de zorg heeft voor vier katten. Hij beschikt over onvoldoende middelen om de katten elders onder te brengen wanneer hij de gevangenisstraf moet ondergaan.
2.3.
De Staat heeft de vordering van [eiser] gemotiveerd bestreden. Voor zover nodig zal zijn verweer hierna worden besproken.

3.De beoordeling van het geschil

3.1.
[eiser] grondt zijn vordering - onder meer - op onrechtmatig handelen van de Staat. Daarmee is in zoverre de bevoegdheid van de civiele rechter - in dit spoedeisende geval de voorzieningenrechter in kort geding - gegeven.
3.2.
Kern van het onderhavige geschil betreft de vraag of de door [eiser] in voorlopige hechtenis doorgebrachte tijd alleen in mindering strekt op de hem bij het arrest van 13 december 2012 opgelegde onvoorwaardelijke gevangenisstraf of (daarnaast) ook op het voorwaardelijke deel van de gevangenisstraf, waarvan inmiddels de tenuitvoerlegging is bevolen.
3.3.
Het Hof heeft in het arrest van 13 december 2012 bepaald dat de tijd die [eiser] in voorarrest heeft doorgebracht
"bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht".Voor de beantwoording van de vraag of daarmee is bedoeld dat het voorarrest uitsluitend van het onvoorwaardelijke gedeelte van de opgelegde straf (het standpunt van de Staat) of ook van het voorwaardelijke gedeelte van de opgelegde straf (het standpunt van [eiser]) moet worden afgetrokken, moet de inhoud van het gehele arrest worden bezien (zie: Hof Den Haag d.d. 25 januari 2011, NJFS 2011/112).
3.4.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter volgt uit het arrest onmiskenbaar dat het opleggen van een voorwaardelijke gevangenisstraf - naast een onvoorwaardelijke gevangenisstraf - plaatsvond uit preventieve overwegingen. In verband hiermee is aan de voorwaardelijke straf verbonden enerzijds de algemene voorwaarde dat [eiser] zich gedurende een proeftijd van twee jaar niet schuldig mag maken aan een strafbaar feit en anderzijds de bijzondere voorwaarde dat [eiser] zich gedurende de proeftijd zal laten behandelen en begeleiden door de reclassering. Met het oog op dit laatste overweegt het Hof (afsluitend):
"Gelet op de conclusie van de psychiater, psycholoog en Bouman GGZ dat er bij de verdachte sprake is van een persoonlijkheids- en een verslavingsproblematiek en dat behandeling van de verdachte noodzakelijk is, zal het hof als bijzondere voorwaarde stellen dat de verdachte zich gedurende de volledige proeftijd, of zoveel korter als de reclassering nodig acht, onder behandeling zal stellen van de reclasseringsinstelling Bouman GGZ op de tijden en plaatsen als door of namens die instelling vast te stellen, teneinde zich te laten behandelen voor zijn persoonlijkheidsstoornis en zijn alcoholafhankelijkheid. De reclassering zal opdracht worden gegeven toezicht te houden op de naleving van deze voorwaarde en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden."
3.5.
Aangezien [eiser] op het moment van het opleggen van de straf, zoals bij het Hof bekend, reeds acht maanden (dus zowel het onvoorwaardelijke als het voorwaardelijke deel van de straf) in voorarrest had doorgebracht, is de oplegging van de voorwaardelijke straf bij wijze van preventieve werking volstrekt zinledig, indien het standpunt van [eiser] zou worden gevolgd. De voorzieningenrechter gaat ervan uit dat het Hof niet een dergelijke zinledige straf heeft willen opleggen, maar [eiser] heeft willen laten leven met de wetenschap dat hem bij veroordeling wegens een nieuw strafbaar feit en/of het onttrekken aan de behandeling en begeleiding door de reclassering in elk geval de executie van de voorwaardelijk opgelegde gevangenissstraf van vier maanden boven het hoofd hing. [eiser] heeft dat ook moeten (kunnen) begrijpen.
3.6.
Uitgaande van het voorgaande moet worden aangenomen dat het Hof in het arrest van 13 december 2012 heeft bedoeld dat het voorarrest (slechts) in mindering word gebracht op het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde gevangenisstraf.
3.7.
Een en ander betekent dat ervan moet worden uitgegaan de Staat niet onrechtmatig handelt, dan wel misbruik maakt van zijn bevoegdheid, door over te gaan tot de executie van het arrest van 10 maart 2015 en [eiser] uit hoofde daarvan (nog) vier maanden gevangenisstraf te laten ondergaan. De omstandigheid dat [eiser] de zorg heeft voor vier katten leidt niet tot een ander oordeel. Aan het opleggen van een vrijheidsbenemende straf is immers inherent dat deze niet enkel ingrijpende gevolgen heeft voor de veroordeelde, maar ook voor degenen voor wie de veroordeelde zorg heeft.
3.8.
De slotsom is dat de vordering van [eiser] zal worden afgewezen.
3.9.
[eiser] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de proceskosten.

4.De beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst de vordering van [eiser] af;
- veroordeelt [eiser] in de proceskosten, tot op dit vonnis aan de zijde van de Staat begroot op € 1.429,--, waarvan € 816,-- aan salaris advocaat en € 613,-- aan griffierecht;
- verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.P. van Ham en in het openbaar uitgesproken op 19 mei 2015.
jvl