ECLI:NL:RBDHA:2015:6768

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 mei 2015
Publicatiedatum
12 juni 2015
Zaaknummer
C-09-430083 - HA RK 12-644
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erkenning van de Nederlandse nationaliteit van een minderjarige geboren in België

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 mei 2015 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de erkenning van de Nederlandse nationaliteit van de minderjarige [A], geboren in België. Verzoeker, de biologische vader van [A], verzocht de rechtbank vast te stellen dat zijn zoon de Nederlandse nationaliteit bezit. De IND, als belanghebbende, voerde aan dat er naar Nederlands recht geen rechtsgeldige familierechtelijke relatie tussen verzoeker en [A] bestaat, omdat [A] geboren is binnen het huwelijk van de moeder met [C], die als juridische vader wordt beschouwd. De rechtbank heeft de procedure beoordeeld aan de hand van de Belgische geboorteakte en het Belgische recht, waarbij werd vastgesteld dat [C] niet als vader van [A] kan worden aangemerkt, omdat hij meer dan 300 dagen voor de geboorte op een ander adres was ingeschreven. De rechtbank concludeerde dat verzoeker bevoegd was om [A] te erkennen, aangezien er geen juridische vader was ten tijde van de erkenning. De rechtbank heeft de erkenning van de Belgische geboorteakte niet onverenigbaar geacht met de Nederlandse openbare orde, en heeft het verzoek van verzoeker toegewezen. Hierdoor heeft [A] vanaf de erkenning de Nederlandse nationaliteit verkregen.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rekestnummer: C/09/430083 / HA RK 12-644
Beschikking van 28 mei 2015
in de zaak van
[verzoeker], verder te noemen verzoeker,
als wettelijk vertegenwoordiger van zijn minderjarige zoon
[A](verder te noemen: [A]),
wonende te [woonplaats], België,
advocaat mr. K. el Joghrafi te Rotterdam-Hoogvliet,
en
DE STAAT DER NEDERLANDEN(Ministerie van Veiligheid en Justitie,
Immigratie- en Naturalisatiedienst), verder te noemen: de IND,
zetelende te Den Haag,
belanghebbende,
vertegenwoordigd door mr. drs. C.J. Cappon.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het op 23 oktober 2012 ingekomen verzoekschrift,
  • de brief van mr. El Joghrafi van 4 februari 2013,
  • de brieven van de IND van 10 december 2012 en 14 mei 2013,
  • de brieven van de officier van justitie van 24 mei 2013 en 11 juni 2013,
  • de mondelinge behandeling die op 26 september 2013 heeft plaatsgevonden en waarbij
zijn verschenen mr. El Joghrafi namens verzoeker en mr. drs. Cappon namens de IND,
  • de brieven van de IND van 30 september 2013 en 21 juli 2014,
  • de brief van mr. El Joghrafi van 12 juni 2014,
  • de brieven van de officier van justitie van 13 oktober 2014 en 16 januari 2015,
  • de mondelinge behandeling die op 16 april 2015 heeft plaatsgevonden en waarbij zijn
verschenen mr. El Joghrafie namens verzoeker en mr. drs. Cappon namens de IND.

2.De feiten

2.1.
[A] is geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], België. Zijn moeder is [B], van Marokkaanse nationaliteit (verder te noemen: de moeder). In de op [datum 1] op verklaring van de moeder opgemaakte geboorteakte staat [A] vermeld als [A B]. Een vader is niet in de akte opgenomen.
2.2.
Blijkens een kantvermelding op de geboorteakte is [A] op [datum 2] bij de burgerlijke stand te [gemeente] erkend door verzoeker en draagt hij (voortaan) de familienaam [verzoeker]. Verzoeker heeft de Marokkaanse en de Nederlandse nationaliteit. De Nederlandse nationaliteit verkreeg hij op 15 oktober 1997.
2.3.
Verzoeker en de moeder zijn op 19 februari 2011 gehuwd.
2.4.
De moeder was ten tijde van de geboorte van [A] gehuwd met [C], van Marokkaanse en Belgische nationaliteit (verder te noemen: [C]). Dat huwelijk is op 27 mei 2010 ontbonden door inschrijving van de uitspraak tot echtscheiding van het gerecht van eerste aanleg te [gemeente], België, van 18 januari 2010 in de registers van de burgerlijke stand aldaar.

3.Het verzoek en het standpunt van de IND

3.1.
Verzoeker verzoekt de rechtbank vast te stellen dat [A] de Nederlandse nationaliteit bezit. Hij voert daartoe aan dat hij de biologische en juridische vader is van [A], dat hij het gezag heeft en sinds de geboorte de zorg draagt over [A]. Nu hijzelf de Nederlandse nationaliteit bezit, komt die ook toe aan [A].
3.2.
De IND concludeert tot afwijzing van het verzoek. Hij stelt zich daartoe op het standpunt dat er naar Nederlands recht geen rechtsgeldige familierechtelijke betrekking tussen verzoeker en [A] bestaat. Hij voert daartoe aan dat [A] is geboren binnen het huwelijk van de moeder en [C], die daarom wordt vermoed de vader van [A] te zijn. Nu niet is gebleken dat [C] het vaderschap heeft ontkend, heeft [A] dan ook vanaf zijn geboorte al twee juridische ouders. Naar Nederlands recht zou verzoeker daarom niet bevoegd zijn om [A] te erkennen. De buitenlandse erkenning van [A] is daarom in strijd met de Nederlandse rechtsorde en kan om die reden hier niet worden erkend.
3.3.
De officier van justitie heeft zich aangesloten bij het standpunt van de IND

4.De beoordeling

4.1.
In deze zaak gaat het om de vraag of verzoeker bevoegd was om [A] te erkennen. Daarbij is van belang of [A] ten tijde van de erkenning reeds een juridische vader had en in het bijzonder of [C] sinds de geboorte van [A] als zijn vader heeft te gelden. Zoals hiervoor overwogen staat vast dat volgens de op [datum 1] op aangeven van de moeder van [A] opgemaakte geboorteakte van een vader op dat moment geen sprake was. Beoordeeld dient te worden of deze in België opgemaakte geboorteakte in Nederland voor erkenning in aanmerking komt.
4.2.
Ingevolge artikel 10:101 lid 1 juncto artikel 10:100 leden 1, onder b en c, 2 en 3 van het Burgerlijk Wetboek (BW) worden van rechtswege erkend buitenslands tot stand gekomen rechtsfeiten of rechtshandelingen waarbij familierechtelijke betrekkingen zijn vastgesteld of gewijzigd, welke zijn neergelegd in een door een bevoegde instantie overeenkomstig de plaatselijke voorschriften opgemaakte akte. De erkenning kan echter worden geweigerd indien:
- aan de rechtshandeling geen behoorlijk onderzoek of behoorlijke rechtspleging is voorafgegaan, of
- de erkenning van het rechtsfeit of de rechtshandeling onverenigbaar is met de openbare orde.
De IND beroept zich op deze weigeringsgronden. De rechtbank overweegt hierover als volgt.
4.3.
De rechtbank is niet gebleken dat aan het opmaken van de geboorteakte geen behoorlijk onderzoek of behoorlijke rechtspleging is voorafgegaan. De rechtbank overweegt in dat verband dat de door de Belgische ambtenaar van de burgerlijke stand opgemaakte geboorteakte dient te worden beoordeeld naar Belgisch internationaal privaatrecht. In artikel 62 paragraaf 1 van het Belgisch Wetboek van Internationaal Privaatrecht (Wetboek IPR) is
– voor zover van belang – bepaald dat de vaststelling en betwisting van het vaderschap of moederschap (na 1 januari 2015: ‘de afstammingsband ten opzichte’) van een persoon worden beheerst door het recht van de staat waarvan hij de nationaliteit heeft bij de geboorte van het kind. Op grond hiervan diende de geboorteakte van [A] te worden opgemaakt
– met inbegrip van de vraag of [C] als de vader diende te worden aangemerkt – naar het recht van de staat waarvan [C] ten tijde van de geboorte van [A] de nationaliteit had. [C] was in het bezit van zowel de Marokkaanse als de Belgische nationaliteit.
Artikel 3 paragraaf 2 onder 1 Wetboek IPR luidt, voor zover thans van belang, als volgt:
“De verwijzingen in deze wet naar de nationaliteit van een natuurlijke persoon die twee of meer nationaliteiten heeft, beoogt:
1° de Belgische nationaliteit, indien zij een van die nationaliteiten is;
…”
Dat betekent dat in dit geval de Belgische nationaliteit van [C] bepalend was. Op de beoordeling van de vraag of [C] als de vader van [A] had te gelden en op het opmaken van de geboorteakte was daarom Belgisch recht van toepassing.
4.4.
Ingevolge artikel 315 van het Belgisch Burgerlijk Wetboek (BBW) heeft het kind dat geboren is tijdens het huwelijk, de echtgenoot tot vader. Dit vermoeden van vaderschap is ingevolge artikel 316bis BBW aanhef en onder 2 echter niet meer van toepassing (onder andere) als het kind is geboren meer dan 300 dagen na de datum waarop de echtgenoten
– blijkens het bevolkingsregister, het vreemdelingenregister of het wachtregister – op verschillende adressen zijn ingeschreven, voor zover ze nadien niet opnieuw zijn ingeschreven op hetzelfde adres.
Deze uitzonderingsgrond op het vermoeden van vaderschap geldt niet als de echtgenoten op het tijdstip van de aangifte van de geboorte een gemeenschappelijke verklaring afgelegd hebben; niet is gesteld of gebleken dat een dergelijke verklaring in dit geval is afgelegd.
De IND heeft in dit kader nog aangevoerd dat de genoemde uitzondering op het vermoeden van vaderschap niet automatisch werkt. De persoon die het kind komt aangeven bij de ambtenaar van de burgerlijke stand – in dit geval de moeder – dient de nodige bewijskrachtige stukken voor te leggen waaruit blijkt dat deze uitzondering van toepassing is.
4.5.
Blijkens in deze procedure overgelegde historische adresoverzichten van de gemeente [gemeente] van de moeder en [C] stonden beiden vanaf 9 november 2006 ingeschreven op het [adres 1]. [C] werd op 26 oktober 2007 uitgeschreven om vervolgens op 22 maart 2008 te worden ingeschreven in de gemeente [gemeente 2] (België). De moeder werd met ingang van 6 november 2009 ingeschreven op het adres [adres 2]. Aldus stonden de echtgenoten ten tijde van de geboorte van [A] op [geboortedatum] meer dan 300 dagen niet op hetzelfde adres ingeschreven. Naar Belgisch recht wordt [C] aldus niet vermoed de vader van [A] te zijn en is hij dan ook op goede gronden niet als zodanig in de geboorteakte opgenomen.
Daarmee is onvoldoende aannemelijk geworden dat aan de erkenning door verzoeker geen behoorlijk onderzoek of behoorlijke rechtspleging is voorafgegaan, zodat het beroep van de IND op de betreffende weigeringsgrond niet kan slagen.
4.6.
De rechtbank is voorts van oordeel dat in de onderhavige situatie erkenning van de Belgische geboorteakte niet kennelijk onverenigbaar is met de openbare orde. De rechtbank overweegt daartoe dat ook in Nederland (ingevolge artikel 1:200 BW) voor de moeder de mogelijkheid bestaat tot ontkenning van het door huwelijk ontstane vaderschap op de grond dat de man niet de biologische vader is. Niet is weersproken dat niet [C], maar verzoeker de biologische vader van [A] is, zodat ook de tweede door de IND aangevoerde weigeringsgrond niet van toepassing is.
4.7.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat [A] ten tijde van de erkenning door verzoeker niet reeds twee ouders had. Verzoeker was daarom bevoegd om [A] op [datum 2] te erkennen en de op [datum 1] opgemaakte geboorteakte van [A] wordt van rechtswege in Nederland erkend.
heeft aldus, door de erkenning door een Nederlander op grond van het ten tijde van deze erkenning geldende artikel 4 lid 2 van de Rijkswet op het Nederlanderschap, op [datum 2] de Nederlandse nationaliteit verkregen. Het verzoek zal daarom worden toegewezen.

5.De beslissing

De rechtbank stelt vast dat [A], geboren op [geboortedatum] te [woonplaats], België, vanaf [datum 2] de Nederlandse nationaliteit bezit.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.M. Brakel, mr. N.B. Verkleij en mr. G.H.I.J. Hage en in het openbaar uitgesproken op 28 mei 2015. [1]

Voetnoten

1.type: 201