3.4De conclusie is dat artikel 1:3, derde lid, van de Awb in de onderhavige gevallen onverkort geldt en dat artikel 3.99a van het Vb 2000 daarop geen uitzondering vormt. De brieven van 24 juni 2014 van eiser 1 en van 20 juni 2014 van eisers 2 waarin zij hebben verzocht om verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000, zijn dus aanvragen in de zin van artikel 1:3, derde lid, van de Awb, waarop verweerder een besluit had dienen te nemen. De reactie van verweerder op deze aanvragen, inhoudende dat de zaken van eiser 1 en eisers 2 administratief worden afgesloten, kan naar het oordeel van de rechtbank niet anders worden gezien dan als een schriftelijke weigering om te beslissen op de aanvragen. Een dergelijke schriftelijke weigering is op grond van artikel 6:2 van de Awb gelijkgesteld met een besluit voor wat betreft de toepassing van de wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep. Dat betekent dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de administratieve afsluiting geen besluit is in de zin van de Awb. Verweerder heeft de bezwaarschriften hiertegen dan ook ten onrechte bij de bestreden besluiten I en II niet-ontvankelijk verklaard.
4. De beroepen zijn gegrond en de rechtbank vernietigt de bestreden besluiten I en II. De rechtbank ziet voorts aanleiding om (gedeeltelijk) zelf in de zaak te voorzien en de bezwaarschriften gegrond te verklaren en het met besluiten gelijk te stellen schriftelijk weigeren besluiten te nemen te herroepen. Verweerder dient alsnog (inhoudelijk) te beslissen op de aanvragen bij brieven van eiser 1 van 24 juni 2014 en eisers 2 van 20 juni 2014 met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van
12 weken. Verweerder zal aan eiser 1 en eisers 2 een termijn dienen te gunnen om hun aanvragen aan te vullen, voor zover dat nodig is voor het nemen van inhoudelijke besluiten.
5. Omdat de rechtbank de beroepen gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser 1 en eisers 2 het door hen betaalde griffierecht vergoedt.
6. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser 1 en eisers 2 gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op
€ 1.225,-- (1 punt voor het indienen van de beroepsschriften van eiser 1 en eisers 2 omdat het samenhangende zaken zijn, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, 0,5 punt voor het verschijnen ter nadere zitting van de meervoudige kamer met een waarde per punt van
€ 490,--, en een wegingsfactor 1). Omdat zowel aan eiser 1 als aan eisers 2 een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandsverlener.
Ten aanzien van het beroep van eiser 3
7. Ook in deze zaak is aan de orde of het bezwaarschrift terecht niet-ontvankelijk is verklaard.
8. Verweerder heeft aan de niet-ontvankelijkverklaring ten grondslag gelegd dat de door hem verstuurde brief waarin is medegedeeld dat de zaak administratief is afgesloten, niet op rechtsgevolg is gericht, nu de brief van eiser 3, waarin is verzocht om toepassing te geven aan artikel 64 van de Vw 2000, bij gebreke aan een voorafgaande kennisgeving, niet als een aanvraag kan worden aangemerkt. Verweerder heeft ter onderbouwing een soortgelijk betoog gehouden als in de zaken van eiser 1 en eisers 2, met dat verschil dat is verwezen naar de artikelen 66 van de Vw 2000 en 6.1c van het Vb 2000. Eiser 3 heeft zich op het standpunt gesteld dat de brief van verweerder waarin is medegedeeld dat de zaak administratief is afgesloten wel is aan te merken als een besluit, althans dat verweerder verplicht is (alsnog) een besluit te nemen op de aanvraag van eiser bij brief van 18 april 2014.