ECLI:NL:RBDHA:2015:6612

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 juni 2015
Publicatiedatum
9 juni 2015
Zaaknummer
15/852
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Schadevergoedingsuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om schadevergoeding voor kosten van rechtsbijstand in strafzaak

In deze zaak heeft verzoekster, bijgestaan door haar advocaat mr. H.E. Brink, een verzoek ingediend om vergoeding van de kosten van rechtsbijstand in het kader van een eerder gegrond verklaarde beklagprocedure ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank Den Haag heeft op 12 mei 2015 het verzoek in raadkamer behandeld. Verzoekster heeft een totaalbedrag van € 6.133,31 gevraagd voor de kosten van rechtsbijstand, aangevuld met kosten voor vervangend vervoer, verzekeringspremie en wegenbelasting. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de kosten voor vervangend vervoer en de verzekeringspremie niet voor vergoeding in aanmerking komen, omdat deze niet onder het bereik van artikel 591a Sv vallen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de zaak gecompliceerder was dan gemiddeld, gezien de vele contacten die de raadsman heeft gehad met het openbaar ministerie en de politie. Dit rechtvaardigde een hogere vergoeding dan het forfaitaire bedrag van € 550,00. Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten om een bedrag van € 4.000,00 toe te kennen voor de kosten van rechtsbijstand in de beklagprocedure, terwijl de overige verzoeken zijn afgewezen. Voor de kosten van de onderhavige procedure is een forfaitaire vergoeding van € 550,00 toegekend, in plaats van de gevraagde € 2.079,94, omdat de rechtbank van mening was dat verzoekster gelijktijdig met haar beklag ook om vergoeding van deze kosten had moeten verzoeken.

De rechtbank heeft uiteindelijk besloten om verzoekster een totaalbedrag van € 4.550,00 toe te kennen, te voldoen door overmaking naar de Stichting Derdengelden Brink Attorneys te Amsterdam, en heeft het overige verzoek afgewezen. De uitspraak is gedaan door mr. J.B. Wijnholt, rechter, in aanwezigheid van mr. A.B.M. Nohl, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 2 juni 2015.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Strafrecht
Kenmerk RK: 15/852
Beslissing van de rechtbank Den Haag, enkelvoudige raadkamer in strafzaken, op het verzoek ex artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:

[verzoeker],

geboren op [geboortedag] 1966 te [geboorteplaats],
adres: [adres],
te dezer zake domicilie kiezende ten kantore van advocaat mr. H.E. Brink,
adres: Keizersgracht 463, 1017 DK te Amsterdam.
Het verzoekschrift strekt tot een vergoeding ten laste van de Staat voor de kosten van rechtsbijstand van een eerder gevoerde klaagschriftprocedure ex artikel 552a Sv tot een bedrag van in totaal € 6.133,31, vermeerderd met een bedrag van in totaal € 5.057,98 voor de kosten van vervangend vervoer, vermeerderd met een bedrag van in totaal € 169,00 ter zake van de verzekeringspremie, vermeerderd met een bedrag van in totaal € 436,00 ter zake van de wegenbelasting, vermeerderd met een bedrag van in totaal € 2.079,94 in verband met de kosten van het indienen en behandelen van onderhavig verzoek, met het verzoek dit te voldoen door overmaking naar rekeningnummer [rekeningnummer] ([Bank]) ten name van de Stichting Derdengelden Brink Attorneys te Amsterdam.
De rechtbank heeft dit verzoek op 12 mei 2015 in raadkamer behandeld.
Verzoekster, bijgestaan door mr. H.E. Brink, advocaat te Amsterdam, is in raadkamer gehoord.
De officier van justitie heeft in raadkamer geconcludeerd tot toewijzing van het verzoek tot een bedrag van € 8.213,25 (€ 6.133,31 + € 2.079,94) en tot afwijzing van het verzoek voor het overige.

Beoordeling van het verzoek.

Bij beslissing van deze rechtbank, enkelvoudige raadkamer in strafzaken, d.d. 2 december 2014, is het door verzoekster ingediende beklag ex artikel 552a Sv tot teruggave van haar auto gegrond verklaard. Verzoekster verzoekt thans een vergoeding voor de gemaakte kosten van voornoemde klaagschriftprocedure ex artikel 552a Sv, door haar geleden schade en kosten in verband met het indienen en behandelen van het onderhavige verzoek.
De raadkamer van de rechtbank is bevoegd tot behandeling van het verzoek.
De uitspraak van de rechtbank d.d. 2 december 2014 ex artikel 552a Sv is, nu tegen de beslissing geen cassatie is ingesteld, op 3 januari 2015 onherroepelijk geworden.
Op grond van artikel 591a, vierde lid Sv juncto artikel 591, tweede en vijfde lid, Sv dient een verzoek tot schadevergoeding binnen drie maanden na de beëindiging van de zaak te worden ingediend. Onder het eindigen van de zaak dient in dit verband te worden verstaan het onherroepelijk worden van de beslissing op het op de voet van artikel 552a Sv ingediende klaagschrift.
Nu het verzoekschrift op 23 februari 2015 is ingekomen is hieraan voldaan.
T.a.v. de kosten van rechtsbijstand in de klaagschriftprocedure
De rechtbank acht gronden van billijkheid aanwezig om verzoekster een bedrag toe te kennen als vergoeding voor de kosten van de raadsman in het kader van de gegrond verklaarde beklagzaak ex artikel 552a Sv.
De rechtbank is van oordeel dat beklagzaken ex artikel 552a Sv in het algemeen juridisch eenvoudig van aard zijn en een vast stramien volgen (zie ook: ECLI:NL:RBLIM:2014:764). Gelet hierop en op de werkzaamheden die gepaard gaan met een beklagzaak (dossierstudie voor enkel het beklag, het indienen van een [standaard] beklag en het verschijnen ter zitting) en het feit dat voor eventuele andere werkzaamheden een verzoek tot vergoeding ingediend kan worden na onder andere sepot of vrijspraak, ligt het in beginsel in de rede om voor de vergoeding voor werkzaamheden ten behoeve van de beklagzaak ex artikel 552a Sv forfaitaire bedragen te hanteren, waarbij aansluiting gezocht kan worden bij de forfaitaire bedragen die gehanteerd worden ten aanzien van de verzoeken ex artikel 89 Sv. Dit neemt niet weg dat een hogere vergoeding kan worden toegekend, indien de bijzondere aard en omstandigheden van de zaak daartoe aanleiding geven.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het in het onderhavige geval gerechtvaardigd zou zijn om de volledige, daadwerkelijk gemaakte kosten ad € 6.133,31 te vergoeden. De rechtbank overweegt daaromtrent het volgende.
Uit de door de raadsman overgelegde stukken en zijn toelichting in raadkamer blijkt dat er sprake is geweest van een gecompliceerdere zaak dan gemiddeld, nu hij vele contacten met het openbaar ministerie (waaronder de hoofdofficier van justitie) en de politie heeft gehad om duidelijkheid te krijgen over de grondslag van het beslag. Er is derhalve geen sprake geweest van enkel dossierstudie en het indienen van een standaardbeklag. Gelet hierop is het billijk om een hogere vergoeding toe te kennen dan het forfaitaire bedrag van € 550,00.
De rechtbank acht echter termen aanwezig om het toe te wijzen bedrag te matigen. Gelet op de aard van de zaak en de omschreven gang van zaken acht de rechtbank gronden van billijkheid aanwezig het verzoek toe te wijzen tot een bedrag van € 4.000,00. Het verzoek zal voor het overige worden afgewezen.
T.a.v. de verzochte vergoeding van de gemaakte kosten ter zake van vervangend vervoer, de verzekeringspremie en de wegenbelasting
De rechtbank is van oordeel dat de gemaakte kosten in het kader van het vervangend vervoer, de verzekeringspremie en de wegenbelasting niet voor toewijzing in aanmerking komen, nu deze kosten niet onder het bereik van artikel 591a Sv vallen. Gelet hierop dient het verzoek ter zake van de verzochte vergoeding van voornoemde kosten te worden afgewezen.
T.a.v. de kosten van rechtsbijstand in de onderhavige procedure
De rechtbank acht gronden van billijkheid aanwezig om verzoekster voor de kosten van de onderhavige procedure een vergoeding toe te kennen.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het in het onderhavige geval gerechtvaardigd zou zijn om de volledige, daadwerkelijk gemaakte kosten ad € 2.079,94 te vergoeden.
De rechtbank ziet in hetgeen door de raadsman is aangevoerd, onvoldoende aanleiding om over te gaan tot toekenning van een hogere vergoeding dan de forfaitaire vergoeding die in dit soort zaken pleegt te worden gehanteerd. Bovendien kan, omwille van proceseconomie en ter voorkoming van onnodige kosten, van een klager in een beklagprocedure ex artikel 552a [Sv] in beginsel verlangd worden dat hij gelijktijdig met zijn beklag tegen de inbeslagname tevens verzoekt om de vergoeding van de door hem gemaakte kosten in die procedure. Nu de raadsman heeft aangegeven hier niet bekend mee te zijn, ziet de rechtbank aanleiding om niet het forfaitaire bedrag van € 280,00, maar van € 550,00 toe te kennen.

Beslissing.

De rechtbank kent aan verzoeker toe ten laste van de Staat een bedrag van in totaal € 4.550,00 (zegge: VIJFENVEERTIGHONDERDENVIJFTIG EURO), te voldoen op de wijze als verzocht, en wijst af het anders of meer verzochte.
Aldus gedaan te Den Haag door mr. J.B. Wijnholt, rechter, in tegenwoordigheid van
mr. A.B.M. Nohl, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 2 juni 2015.