ECLI:NL:RBDHA:2015:6601

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 juni 2015
Publicatiedatum
9 juni 2015
Zaaknummer
AWB - 15 _ 6556
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dublin-overdracht aan Italië; garanties in het licht van arrest Tarakhel; vergewisplicht verweerder

Op 9 juni 2015 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een bodemzaak betreffende de aanvragen van twee vreemdelingen, eiseres en eiser, om een verblijfsvergunning asiel. Eiseres, geboren op [geboortedatum 1], en haar minderjarig kind, alsook eiser, geboren op [geboortedatum 3], hebben asielaanvragen ingediend op 16 oktober 2014. De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie heeft deze aanvragen op 30 maart 2015 afgewezen, met het argument dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvragen op basis van de Dublinverordening.

Eisers hebben beroep ingesteld tegen deze afwijzing, waarbij zij aanvoeren dat de garanties voor opvang in Italië, zoals verstrekt door de Italiaanse autoriteiten, niet voldoen aan de eisen die zijn gesteld in het Tarakhel-arrest. Tijdens de zittingen op 26 mei en 8 juni 2015 hebben eisers hun standpunt toegelicht, bijgestaan door hun gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten en op 27 mei 2015 heropend om aanvullende informatie van de verweerder te verkrijgen.

De rechtbank overweegt dat de Italiaanse autoriteiten garanties hebben gegeven voor de opvang van gezinnen met minderjarige kinderen, en dat deze garanties ook voor eisers gelden. De rechtbank stelt vast dat de staatssecretaris zich kan baseren op het interstatelijk vertrouwensbeginsel en dat er geen noodzaak is voor een individuele verificatie van de opvanglocatie. De rechtbank concludeert dat de termijn van vijftien dagen voor de overdracht niet onredelijk is en dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij binnen deze termijn niet de benodigde informatie kunnen verkrijgen.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank de beroepen ongegrond, en er zijn geen termen voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt op 10 juni 2015, en tegen deze uitspraak kan binnen vier weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

Rechtbank DEN Haag

Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 15/6556 en AWB 15/6567

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 juni 2015 in de zaken tussen

[eiseres], eiseres, V-nummer [nummer 1],

haar minderjarig kind
[kind 1], V-nummer [nummer 2], en
[kind 2], eiser, V-nummer [nummer 3],
hierna samen te noemen eisers
(gemachtigde: mr. B. Snoeij),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder

(gemachtigde: mr. R.C. van Keeken).

Procesverloop

Eiseres heeft gesteld dat zij is geboren op [geboortedatum 1] en haar zoon op [geboortedatum 2]. Eiser heeft gesteld te zijn geboren op [geboortedatum 3]. Zij stellen allen de [nationaliteit] nationaliteit te bezitten. Zij verblijven als vreemdelingen in Nederland. Op 16 oktober 2014 heeft eiseres mede namens haar zoontje een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Op 16 oktober 2014 heeft eiser eveneens een asielaanvraag ingediend. Bij besluiten van 30 maart 2015 heeft verweerder de aanvraag van eisers afgewezen omdat [A] verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
Bij brief van 30 maart 2015 hebben eisers tegen deze besluiten beroep ingesteld bij de rechtbank.
Verweerder heeft de op de zaken betrekking hebbende stukken ingezonden en een verweerschrift ingediend.
De openbare behandeling van de beroepen heeft plaatsgevonden op 26 mei 2015. Eisers zijn aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, [gemachtigde]. Tevens was ter zitting aanwezig [tolk], tolk in de [x] taal.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
Op 27 mei 2015 heeft de rechtbank het onderzoek heropend en verweerder in de gelegenheid gesteld om de lijst behorende bij de brief van de [A] autoriteiten van 17 februari 2015 te overleggen.
Op 2 juni 2015 heeft verweerder deze informatie aan de rechtbank verstrekt en de rechtbank toestemming verleend om van een behandeling op een nadere zitting af te zien.
Bij faxbericht van 2 juni 2015 hebben eisers hierop gereageerd en de rechtbank verzocht de zaak op een nadere zitting te plaatsen.
De openbare behandeling van de beroepen heeft plaatsgevonden op 8 juni 2015. Eisers hebben zich doen vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich eveneens doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 30, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, als bedoeld in artikel 28 van deze wet, afgewezen, indien een ander land, partij bij het Vluchtelingenverdrag ingevolge een verdrag of een dit land en Nederland bindend besluit van een volkenrechtelijke organisatie verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval is van toepassing Verordening (EU) 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land of een staatloze bij een van de lidstaten wordt ingediend (Vo 604/2013).
2 Verweerder heeft op 16 januari 2015 aan de [A] autoriteiten gevraagd te bevestigen dat eisers bij elkaar zullen worden opgevangen op een daartoe geschikte opvanglokatie. Bij brief van 17 februari 2015 heeft de Head of Office III van het [A] Ministerie van Binnenlandse Zaken de garantie verstrekt dat, na overdracht aan [A] in het kader van de Dublinverordening, alle gezinnen met minderjarige kinderen bijeen worden gehouden en dat zij zullen worden ondergebracht in een accommodatie waarvan de voorzieningen zijn aangepast aan de familie en de leeftijd van de kinderen. Voorts wordt verweerder verzocht om, ten einde de beste opvang van de eisers te verzekeren, de [A] autoriteiten ten minste 15 dagen van te voren te informeren over de verwachte overdrachtsdatum, zodat de [A] autoriteiten het specifieke opvangcentrum waar het gezin zal worden opgevangen kunnen doorgeven. Tenslotte is vermeld dat de garantie geldt voor alle gevallen die voorkomen op de bijgevoegde lijst.
Aanvankelijk heeft verweerder de lijst niet bijgevoegd. Na daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld, heeft verweerder alsnog de lijst overgelegd, waaruit blijkt dat de V-nummers van eisers inderdaad op de lijst voorkomen.
Niet (langer) is in geschil dat de verstrekte garanties ook voor eisers gelden.
3 Eisers stellen zich echter op het standpunt dat er geen garanties zijn dat de opvang van eisers en hun minderjarig kind in [A] is geregeld conform de voorwaarden die in het Tarakhel-arrest daaraan zijn gesteld. Eiser hebben daartoe in beroep aangevoerd dat met de verstrekte garantie zoals neergelegd in de brief van 17 februari 2015 niet volledig is voldaan aan de garanties die ter zake voor eisers als gezin gelden. Eisers zijn van mening dat er geen sprake is van een waarborg dat de opvang aan de voorwaarden voldoet, omdat niet duidelijk is op welke wijze de [A] autoriteiten het gezin gaan opvangen. Op de nadere zitting hebben eisers onder verwijzing naar onder meer de uitspraak van 22 mei 2015 van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond, (ECLI:NL:RBDHA:2015:5837) nog aangevoerd dat de termijn van vijftien dagen voor overdracht te kort is voor zowel verweerder als eisers om feitelijk onderzoek eisers om eventuele noodzakelijke stappen te ondernemen. Ook voldoet verweerder niet aan de vergewisplicht om na te gaan of de door de [A] autoriteiten uiteindelijk daadwerkelijk verstrekte voorzieningen voldoen aan de eisen die in het arrest Tarakhel daaraan zijn gesteld.
4 Verweerder hanteert de werkwijze dat vijftien dagen voor de overdracht het concrete adres van de opvanglocatie wordt verkregen en dat vervolgens op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ervan wordt uitgegaan dat de opvanglocatie voldoet aan de in het kader van het arrest Tarakhel te stellen eisen. Een andere werkwijze is volgens verweerder, gelet op de grote hoeveelheid asielzoekers waarmee [A] te kampen heeft, onwerkbaar. Verweerder acht, gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel, voor zichzelf geen vergewisplicht aangewezen die maakt dat hij moet nagaan of de geboden opvanglocatie daadwerkelijk is aangepast aan de leeftijd van de minderjarige kinderen. Indien er geen concreet opvangadres wordt verkregen, zal verweerder niet tot overdracht overgaan.
5 Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 20 mei 2015, 201407654/1/V3 overweegt de rechtbank dat verweerder bij brief van 2 juni 2015 desgevraagd de lijst heeft overgelegd behorende bij de brief van 17 februari 2015 van de [A] autoriteiten, waarin de [A] autoriteiten garanderen om bepaalde gezinnen met minderjarige kinderen na hun overdracht aan [A] op te vangen in overeenstemming met het arrest Tarakhel, zodat vaststaat dat deze garantie ook voor eisers geldt. In de verklaring verzoeken de [A] autoriteiten de staatssecretaris voorts om hun minstens vijftien dagen van tevoren op de hoogte te brengen van de feitelijke overdracht van elk van die gezinnen, zodat zij kunnen communiceren in welke specifieke accommodatie het desbetreffende gezin zal worden opgevangen. Ervan uitgaande dat verweerder, zoals hij heeft gesteld, de [A] autoriteiten minstens vijftien dagen van tevoren op de hoogte zal brengen van de feitelijke overdracht van eisers, dat de [A] autoriteiten hierop zullen aangeven in welke specifieke accommodatie eisers zullen worden opgevangen en dat verweerder niet tot feitelijke overdracht zal overgaan zolang die informatie niet is verkregen, ziet de rechtbank op dit moment geen grond voor het oordeel dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat overdracht van eisers niet zal leiden tot een met artikel 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) strijdige situatie.
Ten aanzien van het beroep van eisers op de vergewisplicht van verweerder, volgens eisers inhoudende dat verweerder in elk individueel geval dient na te gaan of de door de [A] autoriteiten in concreto aangeboden opvanglocatie daadwerkelijk voldoet aan de eisen van het arrest Tarakhel met inachtneming van de gezinssamenstelling en de leeftijd van de kinderen, overweegt de rechtbank als volgt. De rechtbank is van oordeel dat in het licht van de door de [A] autoriteiten verstrekte garantie dat de in concreto aan eisers aan te bieden opvanglocatie zal voldoen aan de eisen zoals gesteld in het arrest Tarakhel, verweerder er in het kader van het interstatelijk vertrouwensbeginsel van uit mag gaan dat de in concreto aan eisers te bieden opvanglocatie hier daadwerkelijk aan voldoet en dit niet per individueel geval hoeft te verifiëren. Daarbij weegt de rechtbank mee dat gesteld noch gebleken is dat de [A] autoriteiten de door hen verstrekt garanties niet naleven.
Ten aanzien van het argument dat vijftien dagen te kort is voor eisers om feitelijk onderzoek te kunnen doen naar de feitelijke opvanglocatie overweegt de rechtbank dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat het niet mogelijk is om binnen deze termijn de informatie te verkrijgen over de aard en de voorzieningen van de hen geboden opvanglocatie.
6 Gelet op het vorenstaande zullen de beroepen ongegrond worden verklaard.
7 Er zijn geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Meijer, rechter, in aanwezigheid van J.J. Kip, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 juni 2015.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Bij het beroepschrift dient een kopie van deze uitspraak te worden overgelegd.
Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak van de rechtbank te bevatten en moet geadresseerd worden aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC Den Haag (nadere informatie: www.raadvanstate.nl).