Uitspraak
1.De procedure
2.De feiten
3.Het geschil
waarnemerna ontzetting uit het ambt uitsluit en dat niet met zoveel woorden de benoeming tot
notarisis uitgesloten. Anders dan [eiser] heeft betoogd, volgt hieruit echter niet dat reguliere benoeming tot notaris na ontzetting uit het ambt is toegestaan. Reguliere benoeming tot notaris na ontzetting uit het ambt is onverenigbaar met het doel en de strekking van de benoembaarheidseisen en het tuchtrecht en de bijzondere positie van de notaris in het rechtsbestel en past niet in de systematiek van de Wna (oud).
Van oudsher komt het openbaar belang bij een goede uitoefening van deze beroepen tot uiting in de publiekrechtelijke regelgeving voor de toelating daartoe. Deze beoogt te waarborgen dat de beoefenaren van deze vertrouwensberoepen ten minste voldoen aan geobjectiveerde minimum-standaarden van kennis en deskundigheid.(…)
Indien de beoefenaar van een vrij beroep in zijn verplichtingen tegenover zijn cliënt tekortschiet, schaadt hij de particuliere (rechts)belangen van de laatstgenoemde, maar daarnaast schendt hij het publieke belang bij een goede beroepsuitoefening. Dat laatste belang staat in het publiekrechtelijk geregelde tuchtrecht centraal; in de tuchtrechtelijke procedure dient het kwestieuze optreden van de beroepsbeoefenaar daaraan te worden getoetst.”(Kamerstukken II 1981-1982, 16 094, nr. 6, p. 2-4)
De Minister handhaafde zijn standpunt, dat het niet wenselijk zou zijn, schrapping voor het leven mogelijk te maken. Volgens het ontwerp is schrapping niet aan een bepaalde termijn gebonden. Wie door deze straf getroffen is, kan dus te allen tijde een poging doen om zich opnieuw te laten inschrijven. Het spreekt echter wel vanzelf dat een verzoek daartoe niet licht zal worden ingewilligd. Mochten echter na verloop van tijd de opvattingen omtrent de ernst van het feit zich gewijzigd hebben, dan behoort hernieuwde inschrijving niet geheel uitgesloten te zijn. Men late dit aan het inzicht van de Raden van Toezicht (en van de hoven in hoger beroep) over.”(Kamerstukken II 1950-1951, 892, nr. 7)
niet geheel uitgesloten” behoort te zijn, geldt dat ook voor de notaris het opnieuw fungeren als notaris na oplegging van de zwaarste sanctie niet geheel uitgesloten behoort te zijn. In het systeem van de Advocatenwet – die geen gratieregeling kent – is de enige manier om dat te bewerkstelligen het indienen van een verzoek tot inschrijving. Daarmee verschilt het systeem van de Advocatenwet van dat van de Wna(oud), die voorziet in een bijzondere regeling via de weg van gratieverlening en herstel in het ambt na ontzetting uit het ambt. Dit wetssystematische verschil wordt gerechtvaardigd door het verschil tussen de advocaat en de notaris, dat is gelegen in de eerder weergegeven bijzondere positie van de notaris in het rechtsbestel.
waarnemergeldende regeling te treffen. De wetgever heeft er – integendeel – juist blijk van gegeven dat in zijn optiek na oplegging van de zwaarste, voor onbepaalde duur gegeven tuchtrechtelijke maatregel, ook geen plaats is voor benoeming tot notaris. Dat blijkt bijvoorbeeld uit de toelichting op de tuchtmaatregelen voor kandidaat-notarissen, waarvoor de Wna (oud) alleen de maatregelen van waarschuwing, berisping en ontzegging van de waarnemingsbevoegdheid kent. Deze toelichting vermeldt onder meer:
De ontzegging van de bevoegdheid tot waarnemen voor een bepaalde duur kan worden vergeleken met schorsing, die voor onbepaalde duur met ontzetting uit het ambt. De kandidaat kan immers in dat laatste geval nooit meer in aanmerking komen voor benoeming tot notaris, omdat hij ook geen waarnemer kan zijn.”(Kamerstukken II 1993-1994, 23 706, nr. 3, p. 64).
[…] bovendien komt een ontzetting uit het ambt na ontslag een zelfstandige betekenis toe aangezien een notaris die uit zijn ambt is ontzet op grond van artikel 103 lid 7 Wna niet meer tot waarnemer kan worden benoemd en dus niet meer in aanmerking kan komen voor een (nieuwe) benoeming tot notaris.”(Gerechtshof Amsterdam 8 maart 2011, ECLI:NL:GHAMS:2011:BP8065)
Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om enkele andere technische aanvullingen door te voeren en wetstechnische en redactionele verbeteringen aan te brengen in de Wet op het notarisambt en enkele andere wetten.” (Kamerstukken II 2012-2013, 33 569, nr. 3, p. 1). Verder wordt met geen woord gerept over deze als artikel Z voorgestelde wijziging, die daarmee kennelijk louter beoogt het geldend recht, zoals hiervoor weergegeven, te verduidelijken.