ECLI:NL:RBDHA:2015:6576

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 april 2015
Publicatiedatum
9 juni 2015
Zaaknummer
C-09-466958-HA ZA 14-646
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige overheidsdaad en weigering herbenoeming notaris na ontzetting uit ambt

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 april 2015 uitspraak gedaan in een bodemprocedure over de weigering van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie om [eiser] te herbenoemen tot notaris. [eiser] was eerder ontzet uit zijn ambt als notaris te Rotterdam na een schorsing en een ontzetting door de notariskamer van het gerechtshof te Amsterdam. Na zijn ontzetting heeft [eiser] op 28 december 2011 een verzoek ingediend om opnieuw benoemd te worden tot notaris, maar dit verzoek werd op 8 februari 2012 door de staatssecretaris afgewezen. [eiser] heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar zijn bezwaar werd niet-ontvankelijk verklaard omdat er geen beroep openstond tegen de afwijzing van een verzoek om benoeming tot notaris.

In de procedure vorderde [eiser] onder andere dat de rechtbank zou verklaren dat hij voldeed aan de benoembaarheidseisen en dat het besluit van de staatssecretaris niet in stand kon blijven. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris niet zelfstandig als partij kon optreden in deze procedure, maar dat de Staat der Nederlanden gedaagde was. De rechtbank concludeerde dat de weigering van de staatssecretaris om [eiser] te benoemen tot notaris niet onrechtmatig was, omdat de wetgeving omtrent het notarisambt (Wna) bepaalt dat een notaris die uit zijn ambt is ontzet, niet opnieuw kan worden benoemd zonder een gratieverzoek. De rechtbank wees de vorderingen van [eiser] af en veroordeelde hem in de proceskosten van de Staat, die op € 1.512 werden begroot.

De rechtbank benadrukte dat de wetgeving rondom het notarisambt strikte eisen stelt aan de benoembaarheid en dat de ontzetting uit het ambt een definitieve maatregel is, die niet zonder meer kan worden omgezet in een reguliere benoeming. Dit onderstreept de bijzondere positie van de notaris in het rechtsbestel en de noodzaak voor waarborgen in de beroepsuitoefening.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK DEN HAAG
C/09/414499 / HA ZA 12-29315 mei 2013
Team handel
zaaknummer / rolnummer: C09/466958/ HA ZA 14-646
Vonnis van de meervoudige kamer van 1 april 2015
in de zaak van
mr. [eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat: mr. F.N. Jorritsma,
tegen
DE STAAT DER NEDERLANDEN(ministerie van Veiligheid en Justitie),
zetelend te Den Haag,
gedaagde,
advocaat: mr. J. Bootsma.
Eiser wordt [eiser] genoemd, gedaagde de Staat.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 27 maart 2014 met producties;
- de conclusie van antwoord;
- het tussenvonnis van 10 september 2014 waarbij een comparitie van partijen is gelast;
- het proces-verbaal van de op 16 februari 2015 ten overstaan van de meervoudige civiele kamer gehouden comparitie van partijen en de daarin genoemde stukken.
1.2
Tot slot is vonnis bepaald op heden.

2.De feiten

2.1
[eiser] was notaris te Rotterdam. Nadat de kamer van toezicht te Rotterdam hem op 10 september 2009 de maatregel van schorsing in de uitoefening van het ambt voor de duur van twee maanden had opgelegd, is hij op 18 januari 2011 door de notariskamer van het gerechtshof te Amsterdam uit zijn ambt ontzet.
2.2
Op 28 december 2011 heeft [eiser] een verzoek ingediend bij de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (hierna: de staatssecretaris) om tot notaris te worden benoemd. Dit verzoek wordt hierna ook aangeduid als: “het verzoek”.
2.3
Op 8 februari 2012 heeft de staatssecretaris het verzoek afgewezen. [eiser] heeft daartegen de bestuursrechtelijke rechtsgang gevolgd: nadat zijn bezwaar ongegrond is verklaard, hebben de rechtbank Den Haag en de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRS) de beslissing op bezwaar vernietigd en het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard omdat op grond van artikel 8:4, aanhef en onder d, Awb geen beroep openstond tegen de afwijzing van een verzoek om benoeming tot notaris.

3.Het geschil

3.1
[eiser] vordert – na eiswijziging – bij uitvoerbaar verklaard vonnis:
A. te verklaren voor recht dat [eiser] bij zijn verzoek van 28 december 2011 om tot notaris te worden benoemd, voldeed aan alle destijds geldende voorwaarden om te kunnen worden benoemd tot notaris, althans te verklaren voor recht dat het besluit van de staatssecretaris van 30 augustus 2012 niet in stand kan blijven op de aangegeven gronden;
B. de staatssecretaris te gebieden om het besluit van 30 augustus 2012 te vernietigen, althans in te trekken, te herroepen dan wel anderszins buiten werking te stellen en hem voorts te gebieden met inachtneming van deze uitspraak binnen zes weken een rechtmatig besluit te nemen met inachtneming van de destijds geldende bepalingen van de Wet op het notarisambt, opdat [eiser] alsnog wordt benoemd tot notaris;
C. de staatssecretaris te gebieden om het besluit van 30 augustus 2012 te vernietigen, althans in te trekken, te herroepen dan wel anderszins buiten werking te stellen en hem voorts te gebieden met inachtneming van uw uitspraak binnen zes weken een rechtmatig besluit te nemen met inachtneming van de destijds geldende bepalingen van de Wet op het notarisambt;
D. te verklaren voor recht dat de staatssecretaris met het besluit van 30 augustus 2012, waarbij het verzoek van [eiser] om tot notaris te worden benoemd ongegrond is verklaard, in strijd heeft gehandeld met de wet en daardoor onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiser];
E. te verklaren voor recht dat de staatssecretaris op grond van onrechtmatige daad ex artikel 6:162 BW aansprakelijk is voor de als gevolg daarvan door [eiser] geleden schade en voorts de staatssecretaris te veroordelen tot het vergoeden van schadevergoeding nader op te maken bij staat, te vermeerderen met wettelijke rente over het schadebedrag vanaf de dag van de dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
F. de staatssecretaris te veroordelen in de kosten van deze procedure alsmede in de nakosten, te weten € 205 in geval van het niet betekenen van het vonnis en € 273 in geval van betekening van het vonnis, een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente daarover met ingang van 14 dagen na betekening van het vonnis tot aan de dag der algehele voldoening.
3.2
De Staat heeft de vordering gemotiveerd betwist.
4. De beoordeling
4.1
De Staat heeft terecht aangevoerd dat niet de staatssecretaris maar de Staat gedaagde is in deze procedure. De staatssecretaris is het bestuursorgaan waar op grond van de Wet op het notarisambt (Wna) een verzoek om benoeming tot notaris moet worden ingediend. De gedragingen van de staatssecretaris, die in dit burgerlijk geding de bevoegdheid mist om zelfstandig als partij op te treden, hebben in het maatschappelijk verkeer te gelden als gedragingen van de Staat.
4.2
Verder is een aantal onderdelen van de vordering van [eiser] kennelijk geënt op de in artikel 8:70 tot en met 8:72a van de Awb bedoelde uitspraken die een bestuursrechter kan doen. Deze uitspraken staan de burgerlijke rechter echter niet ten dienste bij het nemen van een beslissing in een procedure tegen de Staat over gesteld onrechtmatig handelen of nalaten van de staatssecretaris.
4.3
De rechtbank staat voor de vraag of de Staat aansprakelijk is uit hoofde van onrechtmatige daad, omdat – zoals [eiser] stelt – de staatssecretaris in strijd met de wet heeft gehandeld door het verzoek af te wijzen. Deze vraag dient te worden beantwoord aan de hand van de bepalingen uit de Wna zoals die golden ten tijde van het verzoek en die hierna worden aangeduid als “Wna (oud)”.
4.4
Artikel 6 Wna (oud) bevat de benoembaarheidseisen voor een notaris en artikel 9 Wna (oud) noemt een aantal met het ambt van notaris onverenigbare functies. Op grond van artikel 8, lid 3, Wna (oud) kan benoeming uitsluitend worden geweigerd indien aan één of meer van de in de artikelen 6 of 9 Wna (oud) genoemde voorwaarden niet is voldaan of wanneer, gelet op de antecedenten van verzoeker, er gegronde vrees bestaat dat hij in strijd zal handelen met de voor het notarisambt geldende regels, of uit andere hoofde de eer en het aanzien van het notarisambt zal schaden.
4.5
Artikel 93 lid 1 Wna (oud) bepaalt dat notarissen, toegevoegd notarissen en kandidaat-notarissen aan tuchtrechtspraak zijn onderworpen ter zake van handelen of nalaten in strijd met hetzij enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling, hetzij met de zorg die zij als notaris, toegevoegd notaris of kandidaat-notaris behoren te betrachten ten opzichte van degenen te wier behoeve zij optreden en ter zake van handelen of nalaten dat een behoorlijk notaris, toegevoegd notaris of kandidaat-notaris niet betaamt.
4.6
Artikel 103 Wna (oud) noemt de tuchtmaatregelen die aan de notaris kunnen worden opgelegd. Oplopend in zwaarte zijn dat:
a. a) waarschuwing,
b) berisping,
c) schorsing in de uitoefening van het ambt voor de duur van ten hoogste zes maanden,
d) ontzetting uit het ambt.
Bij Wet van 29 september 2011 tot, onder meer, wijziging van de Wet op het notarisambt naar aanleiding van de evaluatie van die wet (Stb. 2011, 470), in werking getreden met ingang van 1 januari 2013 (Stb. 2012, 314) zijn daaraan toegevoegd de maatregelen van een geldboete en de ontzegging van de bevoegdheid tot het aanwijzen van een toegevoegd notaris, voor bepaalde of onbepaalde duur.
4.7
Aan een kandidaat-notaris konden en kunnen - op grond van respectievelijk artikel 103 lid 3 Wna (oud) en artikel 103 Wna - dezelfde maatregelen worden opgelegd, met dien verstande dat in plaats van schorsing en ontzetting uit het ambt aan een notaris de voor hem daarmee corresponderen bevoegdheid kan worden ontzegd om voor bepaalde of bepaalde tijd waar te nemen.
4.8
Het zevende lid van artikel 103 Wna (oud) bepaalt dat een notaris die uit het ambt is ontzet niet meer tot waarnemer kan worden benoemd. Bij Wet van 2 juni 2014 tot wijziging van de Wet op het notarisambt en enkele andere wetten in verband met onder meer een gewijzigde regeling van de legalisatie van handtekeningen van notarissen (Stb. 2014, 202), in werking getreden met ingang van 1 juli 2014 (Stb. 2014, 224), is in de Wna bepaald dat een uit het ambt ontzette notaris op grond van artikel 103, lid 8, Wna niet meer tot notaris kan worden benoemd.
4.9
Artikel 109 Wna (oud) voorziet in de mogelijkheid om gratie te verzoeken na oplegging van de maatregel tot schorsing en van de maatregel van ontzetting uit het ambt (van de notaris) of na oplegging (aan de kandidaat-notaris) van de maatregel om voor bepaalde of onbepaalde tijd als waarnemer op te treden. Zo bijzondere omstandigheden zulks wettigen, kan bij Koninklijk Besluit worden bepaald dat de schorsing wordt opgeheven, dat de betrokken notaris in zijn ambt wordt hersteld of dat de kandidaat-notaris in de hem ontzegde bevoegdheden wordt hersteld.
4.1
[eiser] heeft benadrukt dat hij geen gratie verzoekt, maar op de voet van de in 4.4 weergegeven benoembaarheidsbepalingen uit de Wna (oud) tot notaris benoemd wenst te worden. De Staat heeft betoogd dat het weer gaan fungeren als notaris na ontzetting uit het ambt alleen kan worden bewerkstelligd via de in artikel 109 Wna (oud) neergelegde gratieregeling, die kan leiden tot herstel in het ambt. Naar het oordeel van de rechtbank slaagt het verweer van de Staat. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
4.11
De rechtbank stelt voorop dat [eiser] terecht heeft opgemerkt dat de Wna (oud) alleen met zoveel woorden reguliere benoeming tot
waarnemerna ontzetting uit het ambt uitsluit en dat niet met zoveel woorden de benoeming tot
notarisis uitgesloten. Anders dan [eiser] heeft betoogd, volgt hieruit echter niet dat reguliere benoeming tot notaris na ontzetting uit het ambt is toegestaan. Reguliere benoeming tot notaris na ontzetting uit het ambt is onverenigbaar met het doel en de strekking van de benoembaarheidseisen en het tuchtrecht en de bijzondere positie van de notaris in het rechtsbestel en past niet in de systematiek van de Wna (oud).
4.12
Over het doel en de strekking van de wettelijke regeling van het notarisambt staat in de parlementaire stukken:
“Dat wetgeving tot regeling van het notarisambt niet kan ontbreken vloeit voort uit de in de wet neergelegde positie van de notaris als onpartijdige juridische deskundige, aan wie op tal van plaatsen de uitsluitende bevoegdheid is toegekend tot het verlijden van akten die
voorwaarde zijn voor de rechtsgeldigheid van bepaalde rechtshandelingen en die een executoriale titel opleveren. (…) De verantwoordelijkheid van de wetgever voor een goede regeling van het notarisambt, waarin waarborgen zijn neergelegd voor de deskundigheid, de betrouwbaarheid, de onpartijdigheid en de onafhankelijkheid van deze functionaris aan wie het verlenen van bijstand aan de rechtsgenoten en het handhaven van de goede orde op deze terreinen van het burgerlijk recht is toevertrouwd, is daarmee gegeven. Tevens is duidelijk wat de strekking van de wetgeving moet zijn: het scheppen van een zo groot mogelijk zekerheid dat notarissen de kwaliteiten in zich verenigen welke voor een goede beroepsuitoefening en dienstverlening vereist zijn. Onbesproken gedrag, vakbekwaamheid en ervaring, financiële onafhankelijkheid, nauwgezetheid, verantwoordelijkheidsgevoel, besef van de eer en het aanzien van het ambt, al deze eisen worden aan de notaris gesteld en de wet moet daartoe de grondslag geven en de voorwaarden scheppen dat aan die eisen wordt voldaan.”(Kamerstukken II, 1993-1994, 23 706, nr. 3)
4.13
De wetgever benadrukt ook de bijzondere en onpartijdige positie van de notaris in het rechtsbestel:
“In het wetsvoorstel is de benoeming bij koninklijk besluit gehandhaafd, omdat daarmee tot uitdrukking wordt gebracht dat de notaris, als door de wet aangewezen onpartijdige juridische deskundige aan wie bij uitsluiting de bevoegdheid tot het opmaken en verlijden van authentieke akten is toegekend een bijzondere plaats inneemt in de burgerrechtelijke rechtsbedeling.”(Kamerstukken II, 1993-1994, 23 706, nr. 3, p. 8)
4.14
Voor het wettelijk tuchtrecht voor de vrije beroepen geldt in het algemeen – in de woorden van de wetgever bij wijziging van het advocatentuchtrecht – :

Van oudsher komt het openbaar belang bij een goede uitoefening van deze beroepen tot uiting in de publiekrechtelijke regelgeving voor de toelating daartoe. Deze beoogt te waarborgen dat de beoefenaren van deze vertrouwensberoepen ten minste voldoen aan geobjectiveerde minimum-standaarden van kennis en deskundigheid.(…)
Indien de beoefenaar van een vrij beroep in zijn verplichtingen tegenover zijn cliënt tekortschiet, schaadt hij de particuliere (rechts)belangen van de laatstgenoemde, maar daarnaast schendt hij het publieke belang bij een goede beroepsuitoefening. Dat laatste belang staat in het publiekrechtelijk geregelde tuchtrecht centraal; in de tuchtrechtelijke procedure dient het kwestieuze optreden van de beroepsbeoefenaar daaraan te worden getoetst.”(Kamerstukken II 1981-1982, 16 094, nr. 6, p. 2-4)
4.15
Hieruit blijkt dat de toelatings- en benoembaarheideisen enerzijds en het tuchtrecht anderzijds hetzelfde publieke belang bij een goede beroepsuitoefening dienen. Onder verwijzing naar de hiervoor geciteerde uitgangspunten heeft de wetgever, bij een wijziging van het tuchtrecht voor notarissen opgemerkt:
“Daarvan uitgaande kan worden opgemerkt dat bij de regeling van het tuchtrecht van het notariaat twee bijzondere factoren in het geding zijn. In de eerste plaats gaat het niet om een vrij beroep, maar om een beroep dat, zoals reeds eerder in deze memorie werd opgemerkt, wordt uitgeoefend door als zodanig benoemde openbare ambtenaren.”
4.16
In de systematiek van de Wna (oud) is ontzegging uit het ambt de zwaarste tuchtrechtelijke maatregel. Het wettelijk uitgangspunt bij oplegging van deze maatregel is dat deze van onbepaalde duur – en daarmee in beginsel definitief – is; de wet biedt geen mogelijkheid om deze maatregel voor bepaalde duur of voorwaardelijk op te leggen. Dat past bij de aard van de maatregel als de zwaarst mogelijke maatregel. Nu de Wna (oud) in artikel 109 voorziet in een bijzondere procedure die kan leiden tot herstel in het ambt is – daarmee – in het systeem van de wet de weg van reguliere benoeming na ontzetting uit het ambt afgesneden. Niets wijst erop dat de wetgever een uit het ambt ontzette notaris de keus heeft willen laten om hetzij gratie te verzoeken, hetzij om een reguliere benoeming tot notaris te vragen. Dit past ook niet bij het doel en de strekking van de benoemingseisen en van het notarieel tuchtrecht en ook niet bij de bijzondere positie van de notaris in het rechtsbestel, zoals omschreven in de hiervoor geciteerde passages wetsgeschiedenis, die niet aan actualiteit hebben ingeboet.
4.17
[eiser] heeft in dit verband gewezen op andere vergelijkbare tuchtrechtelijke stelsels, in het bijzonder het tuchtrecht voor de advocatuur, op grond waarvan vergelijkbare maatregelen kunnen worden opgelegd. [eiser] heeft in dit verband verwezen naar de volgende passage uit de wetgeschiedenis van de Advocatenwet:

De Minister handhaafde zijn standpunt, dat het niet wenselijk zou zijn, schrapping voor het leven mogelijk te maken. Volgens het ontwerp is schrapping niet aan een bepaalde termijn gebonden. Wie door deze straf getroffen is, kan dus te allen tijde een poging doen om zich opnieuw te laten inschrijven. Het spreekt echter wel vanzelf dat een verzoek daartoe niet licht zal worden ingewilligd. Mochten echter na verloop van tijd de opvattingen omtrent de ernst van het feit zich gewijzigd hebben, dan behoort hernieuwde inschrijving niet geheel uitgesloten te zijn. Men late dit aan het inzicht van de Raden van Toezicht (en van de hoven in hoger beroep) over.”(Kamerstukken II 1950-1951, 892, nr. 7)
4.18
Nog daargelaten dat uit deze passage blijkt dat het de bedoeling is dat (letterlijk) niet snel zal worden overgegaan tot hernieuwde inschrijving van een geschrapte advocaat en dat wordt benadrukt dat hernieuwde inschrijving “
niet geheel uitgesloten” behoort te zijn, geldt dat ook voor de notaris het opnieuw fungeren als notaris na oplegging van de zwaarste sanctie niet geheel uitgesloten behoort te zijn. In het systeem van de Advocatenwet – die geen gratieregeling kent – is de enige manier om dat te bewerkstelligen het indienen van een verzoek tot inschrijving. Daarmee verschilt het systeem van de Advocatenwet van dat van de Wna(oud), die voorziet in een bijzondere regeling via de weg van gratieverlening en herstel in het ambt na ontzetting uit het ambt. Dit wetssystematische verschil wordt gerechtvaardigd door het verschil tussen de advocaat en de notaris, dat is gelegen in de eerder weergegeven bijzondere positie van de notaris in het rechtsbestel.
4.19
Aan het voorgaande voegt de rechtbank toe dat nergens uit blijkt dat met het in artikel 103, lid 7, Wna (oud) opgenomen verbod tot benoeming tot waarnemer na ontzetting uit het ambt is beoogd in dit opzicht een specifieke, alleen voor benoeming tot
waarnemergeldende regeling te treffen. De wetgever heeft er – integendeel – juist blijk van gegeven dat in zijn optiek na oplegging van de zwaarste, voor onbepaalde duur gegeven tuchtrechtelijke maatregel, ook geen plaats is voor benoeming tot notaris. Dat blijkt bijvoorbeeld uit de toelichting op de tuchtmaatregelen voor kandidaat-notarissen, waarvoor de Wna (oud) alleen de maatregelen van waarschuwing, berisping en ontzegging van de waarnemingsbevoegdheid kent. Deze toelichting vermeldt onder meer:

De ontzegging van de bevoegdheid tot waarnemen voor een bepaalde duur kan worden vergeleken met schorsing, die voor onbepaalde duur met ontzetting uit het ambt. De kandidaat kan immers in dat laatste geval nooit meer in aanmerking komen voor benoeming tot notaris, omdat hij ook geen waarnemer kan zijn.”(Kamerstukken II 1993-1994, 23 706, nr. 3, p. 64).
4.2
Met andere woorden: wat geldt voor benoeming tot waarnemer na ontzetting uit het ambt geldt a fortiori ook voor benoeming tot notaris na ontzetting uit het ambt. Dit wordt ook in de rechtspraktijk tot uitgangspunt genomen. Zie bijvoorbeeld de overweging van het gerechtshof te Amsterdam, dat als hoogste instantie recht spreekt in het notarieel tuchtrecht: “
[…] bovendien komt een ontzetting uit het ambt na ontslag een zelfstandige betekenis toe aangezien een notaris die uit zijn ambt is ontzet op grond van artikel 103 lid 7 Wna niet meer tot waarnemer kan worden benoemd en dus niet meer in aanmerking kan komen voor een (nieuwe) benoeming tot notaris.”(Gerechtshof Amsterdam 8 maart 2011, ECLI:NL:GHAMS:2011:BP8065)
4.21
Het voorgaande wordt verder bevestigd door het gegeven dat de gratieregeling geldt voor de aan de kandidaat-notaris respectievelijk notaris op te leggen corresponderende maatregelen van – voor zover hier van belang – schorsing, ontzegging van de bevoegdheid om waar te nemen voor bepaalde of onbepaalde duur en ontzetting uit het ambt.
4.22
[eiser] heeft erop gewezen dat de staatssecretaris in de bestuursrechtelijke procedure steeds tot uitgangspunt heeft genomen dat [eiser] wel om herbenoeming kon verzoeken en dat ook met zoveel woorden heeft verklaard, bijvoorbeeld tijdens zittingen in de bestuursrechtelijke procedure. Deze handelswijze en deze uitlatingen van de staatssecretaris kunnen niet afdoen aan het hiervoor gegeven oordeel dat voor [eiser] alleen de weg van het indienen van een gratieverzoek openstaat. Datzelfde geldt voor het gegeven dat – zoals [eiser] heeft benadrukt – het in de Wna (oud) neergelegde benoemingsstelsel een imperatief-limitatief stelsel is. Dat betekent namelijk niet dat – daarmee – deze weg voor hem openstaat.
4.23
Inmiddels is wel met zoveel woorden in artikel 103 lid 8 Wna vastgelegd dat reguliere benoeming tot notaris niet is toegestaan na ontzetting uit het ambt. Daarmee is op grond van de nu geldende Wna de enige manier om na ontzetting uit het ambt weer als notaris te kunnen functioneren herstel in het ambt na een toegewezen gratieverzoek op de voet van artikel 109 Wna.
4.24
Met deze intussen doorgevoerde wijziging van de Wna is geen wijziging van het bestaande stelsel van de Wna (oud) beoogd. In de parlementaire stukken over het wetsvoorstel tot Wijziging van de Wet op het notarisambt en enkele andere wetten in verband met onder meer een gewijzigde regeling van de legalisatie van handtekeningen van notarissen (dossiernummer 33 569) staat dat:

Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om enkele andere technische aanvullingen door te voeren en wetstechnische en redactionele verbeteringen aan te brengen in de Wet op het notarisambt en enkele andere wetten.” (Kamerstukken II 2012-2013, 33 569, nr. 3, p. 1). Verder wordt met geen woord gerept over deze als artikel Z voorgestelde wijziging, die daarmee kennelijk louter beoogt het geldend recht, zoals hiervoor weergegeven, te verduidelijken.
4.25
Gezien het voorgaande komt de rechtbank niet toe aan beoordeling van het geschil van partijen over de vraag of [eiser] voldoet aan de benoembaarheidseisen, dat is toegespitst op de vraag of ten aanzien van hem gegronde vrees in de zin van artikel 8 lid 3 Wna (oud) bestaat.
4.26
Het voorgaande leidt tot afwijzing van de vordering. [eiser] wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten van de Staat, die tot aan deze uitspraak worden begroot op € 1.512, te weten € 608 aan griffierecht en € 904 aan kosten voor de advocaat (2 punten tarief II).
4.27
Voor veroordeling in de nakosten bestaat geen grond, nu de proceskostenveroordeling ook voor deze nakosten een executoriale titel oplevert (vgl. HR 19 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL1116).

5.De beslissing

De rechtbank
5.1
wijst de vorderingen af;
5.2
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van de Staat, die tot aan dit vonnis worden begroot op € 1.512, vermeerderd met wettelijke rente vanaf vijftien dagen na betekening van dit vonnis;
5.3
verklaart de onder 5.2 bedoelde veroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mrs. L. Alwin, D.R. Glass en M.C. Ritsema van Eck-van Drempt en in het openbaar uitgesproken op 1 april 2015.