ECLI:NL:RBDHA:2015:6524

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 april 2015
Publicatiedatum
8 juni 2015
Zaaknummer
C-09-486275 - JE RK 15-670
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige ondertoezichtstelling van minderjarige na ongeoorloofde verhuizing door de moeder

Op 8 april 2015 heeft de Rechtbank Den Haag een beschikking gegeven in een zaak betreffende de voorlopige ondertoezichtstelling van een minderjarige, naar aanleiding van een verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming, Regio Haaglanden. De minderjarige, geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], verblijft feitelijk bij de moeder, die zonder toestemming van de vader en de rechtbank op 5 maart 2015 naar [plaats] is verhuisd. De moeder heeft verklaard dat zij kampt met lichamelijke en geestelijke klachten en dat zij op zoek moest naar andere woonruimte. De verhuizing heeft echter geleid tot een gebrek aan ondersteuning en een sociaal netwerk voor zowel de moeder als de minderjarige, die sinds de verhuizing niet naar school gaat en geen contact meer heeft met de vader en zijn ouders.

Tijdens de zitting op 8 april 2015 hebben zowel de vader als de moeder ingestemd met het verzoek tot voorlopige ondertoezichtstelling. De rechtbank heeft vastgesteld dat het dringend noodzakelijk is om de minderjarige onder toezicht te stellen, in afwachting van een nader onderzoek naar de situatie. De rechtbank heeft daarbij overwogen dat de moeder de vader en zijn ouders niet heeft betrokken bij haar beslissing om te verhuizen, en dat er sindsdien geen contact heeft plaatsgevonden tussen de minderjarige en haar vader.

De rechtbank heeft besloten om de minderjarige voorlopig onder toezicht te stellen van de Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland, met als doel het welzijn van de minderjarige te waarborgen en contactherstel tussen de minderjarige en de vader te bevorderen. De beschikking is gegeven door de kinderrechters S.M. van der Schenk, N.B. Verkleij en J. Brandt, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 april 2015. Tegen deze beslissing staat geen andere voorziening open dan cassatie in het belang der wet.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Meervoudige kamer
Rekestnummer: JE RK 15-670
Zaaknummer: C/09/486275
Datum beschikking: 8 april 2015

Voorlopige ondertoezichtstelling

Beschikkingop het op 8 april 2015 mondeling ter terechtzitting gedane verzoek van:
de Raad voor de Kinderbescherming, Regio Haaglanden (verder: de Raad),
met betrekking tot de minderjarige:
- [de minderjarige], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
kind van:
[de vader],
de vader,
wonende te [woonplaats],
en
[de moeder],
de moeder,
wonende te [woonplaats],
die gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen.
De minderjarige verblijft feitelijk bij de moeder.

ProcedureOp 8 april 2015 is de zaak ter terechtzitting van deze rechtbank met gesloten deuren behandeld, tegelijkertijd met de zaak geregistreerd onder zaaknummer C/09/483628 /

FA RK 15-1436, waarin bij separate beschikking zal worden beslist. Verschenen zijn: de moeder met haar advocaat mr. V.T.E. Kuijpers en de vader met zijn advocaat mr. L. de Roode, alsmede mevrouw [naam] en de heer[naam] namens de Raad.

Verzoek en verweer

De rechtbank heeft kennis genomen van het verzoek tot voorlopige ondertoezichtstelling zoals dat op 8 april 2015 ter terechtzitting door de Raad is gedaan.
De vader en de moeder hebben ingestemd met het verzochte, althans hebben zich niet tegen toewijzing daarvan verzet.

Beoordeling

De rechtbank is van oordeel dat het dringend en onverwijld noodzakelijk is de minderjarige voorlopig onder toezicht te stellen als bedoeld in artikel 1:257 van het Burgerlijk Wetboek (BW), in afwachting van een nader in te stellen onderzoek naar de vraag of een ondertoezichtstelling als bedoeld in artikel 1:255, eerste lid, BW geboden is.
Daartoe baseert de rechtbank zich op de stukken in het dossier en hetgeen ter terechtzitting van 8 april 2015 is besproken, mede in het kader van het op 24 februari 2015 door de moeder ingediende verzoekschrift, strekkende tot (kort gezegd) het verkrijgen van vervangende toestemming om met de minderjarige te verhuizen naar [plaats] (eerdergenoemd zaak- en rekestnummer C/09/483628 / FA RK 15-1436). De rechtbank overweegt als volgt.
Gebleken is dat de moeder – na indiening van het verzoek tot het verkrijgen van vervangende toestemming als hiervoor bedoeld – op 5 maart 2015, zonder toestemming van de vader of van de rechtbank en zonder overleg met haar advocaat, met de minderjarige naar [plaats] is verhuisd. De moeder heeft hierover verklaard dat zij kampt met lichamelijke en geestelijke klachten en dat haar door haar behandelend artsen is aangeraden op zoek te gaan naar andere woonruimte dan de woning die zij met de minderjarige in [plaats] bewoonde. In de omgeving van [plaats] kon zij echter door de vele aan potentiële huurders gestelde eisen op korte termijn geen geschikte woonruimte vinden. Toen zich een passende woning in de gemeente [plaats] aandiende, heeft de moeder deze gehuurd, waarbij zij snel moest handelen omdat zij anders geen aanspraak meer zou kunnen maken op deze woning. De moeder heeft de vader en zijn ouders (die de moeder en de minderjarige intensief en bijna dagelijks bijstonden) in het geheel niet betrokken bij haar beslissing te verhuizen en heeft hen voorgehouden dat zij de beslissing van de rechtbank zou afwachten. Zij heeft de school die de minderjarige in [plaats] bezocht wel op de hoogte gebracht van haar plannen. De moeder beschikt in [plaats] niet over enig sociaal netwerk. Zij heeft desgevraagd verklaard dat zij één kennis heeft die woont in de omgeving van [plaats], waarbij is komen vast te staan dat dit een man is in wie de vader geen enkel vertrouwen heeft.
De minderjarige gaat sinds de verhuizing op 5 maart 2015 niet naar school, omdat de vader onder de huidige omstandigheden zijn toestemming weigert voor uitschrijving van de minderjarige bij haar school in [plaats] en inschrijving bij een school in [plaats]. Ook heeft de minderjarige door de verhuizing niet haar zwemdiploma kunnen halen, omdat zij tijdens het geplande afzwemmen niet meer in [plaats] was.
Gebleken is dat de vader en zijn ouders voorafgaand aan de verhuizing een zeer frequent contact hadden met de minderjarige. De minderjarige heeft niet de kans gehad afscheid van hen te nemen en sinds de verhuizing heeft er geen persoonlijk contact plaatsgevonden tussen de minderjarige enerzijds en de vader en haar grootouders vaderszijde anderzijds.
Vast staat dat zowel de moeder als de vader kampt met persoonlijke problematiek en dat zij daarvoor in [plaats] hulp ontvangen. Er bestaat geen enkel zicht op de hulpverlening aan de moeder in [plaats], noch op de situatie van de minderjarige aldaar. Nu bovendien sinds de verhuizing geen contact heeft plaatsgevonden tussen de minderjarige en de vader en haar grootouders vaderszijde, en zij sindsdien ook niet naar school gaat, acht de rechtbank het van belang dat een gecertificeerde instelling op zeer korte termijn inzicht verkrijgt in en zicht houdt op het welzijn van de minderjarige. De rechtbank acht het daarbij vooral van belang dat de minderjarige zo snel mogelijk naar school gaat en dat er contactherstel tussen de vader en de minderjarige plaatsvindt.
De rechtbank heeft ter terechtzitting bij wijze van voorlopig oordeel te kennen gegeven dat zij voornemens is het verzoek van de moeder tot het verkrijgen van vervangende toestemming tot verhuizing af te wijzen. Indien dit verzoek van de moeder zal worden afgewezen, zal de gecertificeerde instelling tevens de terugkeer van de minderjarige naar (de omgeving van) [plaats] kunnen begeleiden.
Nu de moeder kort geleden zonder toestemming van de man of de rechtbank is verhuisd, beschouwt de rechtbank de voormalige woonplaats van de moeder – [plaats] – als gewone verblijfplaats van de minderjarige en stelt zij de minderjarige voorlopig onder toezicht van de Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland.
De rechtbank gaat er vanuit dat in het kader van deze voorlopige ondertoezichtstelling wordt onderzocht of sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek en, indien dit het geval is, dat de Raad daartoe bij de rechtbank een verzoek tot ondertoezichtstelling zal indienen.
Derhalve zal als volgt worden beslist.

Beslissing

De rechtbank:
stelt de minderjarige van 8 april 2015 tot 8 juli 2015 voorlopig onder toezicht van Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland.
Deze beschikking is gegeven door mrs. S.M. van der Schenk, N.B. Verkleij en J. Brandt, kinderrechters, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 april 2015 in tegenwoordigheid van V. van den Hoed-Koreneef als griffier.
Ingevolge artikel 807 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering staat tegen deze beslissing geen andere voorziening open dan cassatie in het belang der wet.