ECLI:NL:RBDHA:2015:6355

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 juni 2015
Publicatiedatum
3 juni 2015
Zaaknummer
AWB-15_7068u + AWB-15_7070uvv + AWB-15_7106u + AWB-15_7107uvv
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en voorlopige voorziening van kwetsbaar gezin met minderjarige kinderen in het kader van Dublin III Verordening

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 3 juni 2015 uitspraak gedaan over de asielaanvragen van een kwetsbaar gezin dat uit Libië is gevlucht en via Italië naar Nederland is gekomen. De aanvragen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd zijn door de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie afgewezen, met als argument dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvragen op basis van de Dublin III Verordening. Eisers, die staatloos zijn, hebben beroep ingesteld tegen deze besluiten en verzocht om een voorlopige voorziening.

Tijdens de zitting op 27 mei 2015 is gebleken dat de geboden garanties van de Italiaanse autoriteiten onvoldoende zijn. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de garanties die in het arrest Tarakhel tegen Zwitserland zijn gegeven, niet worden nageleefd. De voorzieningenrechter oordeelt dat de geboden garanties onduidelijk zijn en niet voldoen aan de vereisten die zijn gesteld in eerdere jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. Dit leidt tot de conclusie dat de overdracht van het gezin aan Italië in strijd zou zijn met artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens.

De voorzieningenrechter heeft de beroepen gegrond verklaard, de bestreden besluiten vernietigd en verweerder opgedragen nieuwe besluiten te nemen op de asielaanvragen van eisers. Tevens zijn de verzoeken om voorlopige voorziening afgewezen en is verweerder veroordeeld in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 980,-. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak van duidelijke en betrouwbare garanties voor de opvang van kwetsbare gezinnen in het kader van de Dublin III Verordening.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 15 / 7107, 15 / 7106, 15 / 7070 en 15 / 7068
uitspraak van de voorzieningenrechter van 3 juni 2015 op de beroepen en de verzoeken om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[Naam eiseres], eiseres,

[Naam eiser],eiser,
mede namens hun minderjarige kinderen,
gezamenlijk te noemen eisers,
(gemachtigde: mr. J.J.T. van Loo),
en

de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder

(gemachtigde: mr. A. Schut).

Procesverloop

Bij besluiten van 3 april 2015 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de aanvragen van eisers tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, als bedoeld in artikel 28, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), afgewezen.
Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld. Zij hebben verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 mei 2015. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Als tolk is verschenen H. Benkrita. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Na afloop van de zitting is de voorzieningenrechter tot de conclusie gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. De voorzieningenrechter doet daarom op grond van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet alleen uitspraak op de verzoeken om voorlopige voorziening, maar ook op de beroepen.
2. Eiseres is geboren op [geboortedatum 1980], eiser op [geboortedatum 1979] en zij zijn staatloos. Hun kinderen, [naam kind 1] (geboren op [geboortedatum 2009]) en [naam kind 2] (geboren op [geboortedatum 2012]), zijn eveneens staatloos. Eisers zijn uit Libië gevlucht en zijn via Italië naar Nederland gekomen. Zij hebben op 31 oktober 2014 hun asielaanvragen ingediend.
3. Verweerder heeft de aanvragen afgewezen op grond van artikel 30, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000, omdat volgens verweerder de Italiaanse autoriteiten daarvoor verantwoordelijk zijn op grond van de zogenoemde Dublin III Verordening (de Verordening tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land of een staatloze bij een van de lidstaten wordt ingediend).
4. Eisers zijn het met de bestreden besluiten oneens. Zij willen niet aan Italië worden overgedragen vanwege (kort samengevat) de slechte opvang en voorzieningen daar. Zij hebben dit onderbouwd met enkele stukken/rapporten en een verwijzing naar het arrest Tarakhel tegen Zwitserland van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 4 november 2014 (29217/12) (Tarakhel). Ter zitting heeft eiser daar nog aan toegevoegd dat hij liever in Nederland afstand doet van zijn twee kinderen dan samen met hen naar Italië te moeten vertrekken.
5. Vast staat dat Italië verantwoordelijk is voor de asielaanvragen van eisers. In geschil is alleen de vraag of verweerder, gelet op hetgeen eisers hebben aangevoerd, vanwege de opvangomstandigheden in Italië gehouden is de behandeling van de asielaanvragen aan zich te trekken op grond van artikel 17 van de Dublin III Verordening. Op grond van het beleid van verweerder zal van die mogelijkheid gebruik worden gemaakt als er concrete aanwijzingen zijn dat een lidstaat zijn verdragsverplichtingen niet nakomt.
6. In het arrest Tarakhel heeft het EHRM kort samengevat geoordeeld dat in die zaak bij overdracht aan Italië onvoldoende individuele garanties van de Italiaanse autoriteiten bestonden dat het gezin als eenheid zou worden opgevangen op een wijze, aangepast aan de leeftijd van de kinderen. De garanties in die zaak betroffen verblijf, eten, medische zorg, Italiaanse les, toegang tot sociale voorzieningen, rechtsbijstand. Er werden echter geen verdere details verstrekt over de specifieke voorwaarden waaronder het gezin in kwestie zou worden opgenomen. Duidelijk was dat men in Bologna zou worden ondergebracht, maar onbekend was in welke specifieke faciliteit en onder welke fysieke voorwaarden. Ook informatie over het samenblijven van het gezin ontbrak. Het EHRM oordeelde daarom overdracht aan de Italiaanse autoriteiten een schending van artikel 3 van het Europees Verdrag voor de bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) betekende.
7. Verweerder stelt zich op het standpunt dat er (inmiddels) voldoende garanties zijn dat gezinnen met kleine kinderen bij elkaar blijven en op een geschikte locatie zullen worden opgevangen. Verweerder heeft ter onderbouwing van dit standpunt in de eerste plaats gewezen op de brief van de Italiaanse autoriteiten van 9 februari 2015. In die brief wordt aangegeven dat (in zijn algemeenheid) gezinnen met minderjarige kinderen bij elkaar worden gehouden en worden ondergebracht in een opvangcentrum waarin de voorzieningen zijn aangepast aan de familie en de leeftijd van de kinderen. Verweerder heeft daarnaast in het verweerschrift en ter zitting verklaard over de inmiddels afgesproken werkwijze met Italië. Deze werkwijze komt erop neer dat tien tot vijftien dagen voor de geplande overdracht contact wordt gezocht met de Italiaanse autoriteiten en informatie wordt gegeven over het betrokken gezin. Korte tijd daarna zullen de Italiaanse autoriteiten laten weten waar het gezin zal worden opgevangen. Dit kan één opvanglocatie zijn, maar het kan ook een lijstje zijn met enkele mogelijke opvanglocaties. Verweerder zal dan nagaan of die locaties geschikt zijn. Op vragen hoe dit dan gecontroleerd wordt, heeft verweerder geantwoord dat dit onbekend is, maar dat in de rapporten die zijn aangehaald er wel iets over wordt gezegd. Verweerder merkt hierbij op dat het volgens hem de SPRAR is die in opvang voor kinderen voorziet. Vervolgens resteren nog enkele dagen, naar de inschatting van verweerder ongeveer drie, waarbinnen eisers en hun gemachtigde zelf de mogelijkheid hebben om te onderzoeken of de opvangfaciliteit geschikt is. Zij hebben dan binnen die pakweg drie dagen ook de mogelijkheid om met een spoed voorlopige voorziening daadwerkelijke uitzetting te voorkomen, aldus verweerder.
8. Enkele dagen voor het sluiten van het onderzoek in deze procedure hebben de meervoudige kamer van deze rechtbank (22 mei 2015, ECLI:NL:RBDHA:2015:5837) en de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling, 20 mei 2015, zaaknummer 201407654/1/V3) uitspraken gedaan over soortgelijke kwesties. De voorzieningenrechter constateert dat de in die uitspraken omschreven werkwijzen niet overeenkomen met de werkwijze zoals verweerder die in deze procedure heeft omschreven en toegelicht. Uitgangspunt in de uitspraak van de Afdeling was bijvoorbeeld dat verweerder de Italiaanse autoriteiten “minstens vijftien dagen” van te voren op de hoogte zal brengen van de feitelijke overdracht van betrokkenen. In de voorliggende procedure heeft verweerder bij herhaling verklaard dat die termijn “tien tot vijftien dagen” is. De voorzieningenrechter acht dit een opmerkelijk en relevant verschil. Dit geldt eens te meer nu de Italiaanse autoriteiten blijkens de stukken hebben aangegeven dat zij de informatie over de betrokken vreemdelingen ten minste vijftien dagen voor de geplande overdracht willen ontvangen. Ook de gang van zaken nadat de Italiaanse autoriteiten zijn geïnformeerd, komt niet overeen met de in eerdere procedures omschreven werkwijze. Zo zijn er tegenstrijdigheden over het aantal geschikte locaties dat voorgesteld zal worden, of verweerder vervolgens al dan niet onderzoek doet naar die opvanglocaties en in hoeverre er een reëel tijdsbestek resteert voor de vreemdeling om zelf onderzoek te doen of een rechtsmiddel in te stellen. Het lijkt erop dat verweerder niet weet hoe bij de overdracht van een gezin met minderjarige kinderen gehandeld zal worden, maar desondanks genoegen neemt met de algemene toezegging van de Italiaanse autoriteiten dat de juiste opvang er zal zijn. De voorzieningenrechter acht dit onvoldoende om ervan uit te gaan dat overdracht van eisers aan Italië niet zal leiden tot een situatie in strijd met artikel 3 van het EVRM. Er is immers in dit geval geen sprake van
“detailed and reliable information concerning the specific facility, the physical reception conditions and the preservation of the family unit”, waarvan het EHRM in het Tarakhel-arrest spreekt. In de procedure die leidde tot het Tarakhel-arrest werd door de Italiaanse autoriteiten aangegeven dat families met kinderen als kwetsbaar worden gezien, dat deze worden opgevangen binnen het SPRAR-netwerk en dat het desbetreffende gezin in een opvanglocatie in Bologna zou worden opgenomen. Deze garanties achtte het EHRM onvoldoende. De in de onderhavige zaak geboden garanties zijn enerzijds onduidelijk en anderzijds veel minder verstrekkend dan de garanties die aan de orde waren in het Tarakhel-arrest. De garanties die verweerder heeft geschetst, schieten naar het oordeel van de voorzieningenrechter dan ook tekort.
9. Gelet op het bovenstaande zijn de beroepen gegrond en komen de bestreden besluiten voor vernietiging in aanmerking wegens strijd met artikel 3:46 en 3:2 van de Awb. Verweerder dient nieuwe besluiten te nemen op de asielaanvragen van eisers met inachtneming van deze uitspraak. Voor toewijzing van de verzoeken is geen grond meer.
10. De voorzieningenrechter ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskostenvergoeding bestuursrecht voor de door de derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 980,- (1 punt voor het indienen van de (samenhangende) beroepschriften, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 490,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de bestreden besluiten;
- draagt verweerder op ter zake de aanvragen van eisers nieuwe besluiten te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- wijst de verzoeken om voorlopige voorziening af;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 980,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.M. Nollen, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. R.A. Debets, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 juni 2015.
w.g. R.A. Debets,
griffier
w.g. C.M. Nollen,
voorzieningenrechter
Voor eensluidend afschrift:
de griffier,
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan voor zover daarbij is beslist op het beroep binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.