In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 29 mei 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, wonende te [plaats], en de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, als verweerder. De zaak betreft een herziening van de studiefinanciering van de eiser, die was opgelegd naar aanleiding van een controle op zijn woonadres. De verweerder had vastgesteld dat de eiser op het moment van controle en in de periode daarvoor niet woonachtig was op zijn geregistreerde GBA-adres. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verweerder voldoende bewijs heeft geleverd dat de eiser niet op het opgegeven adres woonde, en heeft de eerder opgelegde bestuurlijke boete van € 1.338,24, zijnde 50% van de te veel toegekende studiefinanciering, bevestigd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de rapportage van de controleurs voldoende feitelijke grondslag biedt voor de conclusie dat de eiser niet op het GBA-adres woonde. De eiser heeft geen overtuigend bewijs geleverd dat hij wel op het adres woonde, en de rechtbank heeft geoordeeld dat de beslissing van de verweerder voldoende gemotiveerd was. Het beroep van de eiser is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.