In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 21 mei 2015, in de zaak tussen eiser en de minister van Defensie, staat de beëindiging van de wachtgelduitkering van eiser centraal. Eiser, geboren op 8 september 1958, ontving wachtgeld na eervol ontslag wegens overtolligheid. De minister van Defensie had besloten om de wachtgelduitkering te beëindigen op 1 oktober 2023, omdat eiser dan de leeftijd van 65 jaar zou bereiken. Eiser stelde dat dit besluit in strijd was met de Wet Gelijke Behandeling op grond van Leeftijd bij Arbeid (Wgbla), omdat het een verboden onderscheid op grond van leeftijd zou maken.
De rechtbank oordeelde dat de minister inderdaad verboden onderscheid maakte door de wachtgelduitkering van eiser te beëindigen op basis van zijn leeftijd. De rechtbank verwees naar de relevante wetgeving en oordeelde dat het doel van het leeftijdsonderscheid niet legitiem was, omdat het niet voldeed aan de eisen van objectieve rechtvaardiging. De rechtbank stelde vast dat het onderscheid niet alleen onterecht was, maar ook dat het de inkomenspositie van oudere ambtenaren benadeelde, terwijl jongere ambtenaren wel recht hadden op een volledige wachtgelduitkering.
De rechtbank vernietigde het bestreden besluit van de minister en droeg deze op om binnen zes weken na inwerkingtreding van een nieuwe regeling een nieuw besluit te nemen, met inachtneming van deze uitspraak. Tevens werd de minister veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten en het griffierecht aan eiser. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak van gelijke behandeling en de bescherming van oudere werknemers tegen discriminatie op basis van leeftijd.