ECLI:NL:RBDHA:2015:5884
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- J. Ghrib
- Rechtspraak.nl
Openbaarheid van bestuur en de afweging van privacybelangen in bestuursrechtelijke procedures
In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag op 21 mei 2015, hebben eisers, vertegenwoordigd door hun gemachtigde mr. drs. J.M.C. Niederer, beroep ingesteld tegen een besluit van de minister van Veiligheid en Justitie (CVOM) inzake de openbaarmaking van een dossier op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). Het primaire besluit van 5 juli 2013, waarin het verzoek om openbaarmaking werd afgewezen, werd later door de minister herzien, maar de rechtbank oordeelde dat het bezwaar van eisers niet-ontvankelijk was. De rechtbank stelde vast dat de Wob van toepassing was, maar dat de minister de persoonsgegevens uit de documenten had verwijderd op basis van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e van de Wob, dat de privacy van betrokkenen beschermt.
De rechtbank overwoog dat eisers geen belang hadden bij de beroepsprocedure, aangezien zij niet de betrokkenen waren bij de boetebeschikking. De rechtbank concludeerde dat het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer zwaarder woog dan het belang van openbaarheid. De rechtbank oordeelde verder dat de gemachtigde van eisers misbruik had gemaakt van zijn bevoegdheden door herhaaldelijk beroep in te stellen, ondanks dat de minister aan het verzoek had voldaan. De rechtbank verklaarde het beroep van eisers niet-ontvankelijk en wees een proceskostenveroordeling af.
Deze uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige belangenafweging bij verzoeken om informatie op grond van de Wob, vooral wanneer privacybelangen in het geding zijn. De rechtbank bevestigde dat de overheid een bijzondere positie heeft en dat burgers de ruimte moeten krijgen om tegen besluiten op te komen, maar dat misbruik van bevoegdheden niet getolereerd kan worden.