ECLI:NL:RBDHA:2015:5884

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 mei 2015
Publicatiedatum
22 mei 2015
Zaaknummer
AWB - 14 _ 7631
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J. Ghrib
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openbaarheid van bestuur en de afweging van privacybelangen in bestuursrechtelijke procedures

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag op 21 mei 2015, hebben eisers, vertegenwoordigd door hun gemachtigde mr. drs. J.M.C. Niederer, beroep ingesteld tegen een besluit van de minister van Veiligheid en Justitie (CVOM) inzake de openbaarmaking van een dossier op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). Het primaire besluit van 5 juli 2013, waarin het verzoek om openbaarmaking werd afgewezen, werd later door de minister herzien, maar de rechtbank oordeelde dat het bezwaar van eisers niet-ontvankelijk was. De rechtbank stelde vast dat de Wob van toepassing was, maar dat de minister de persoonsgegevens uit de documenten had verwijderd op basis van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e van de Wob, dat de privacy van betrokkenen beschermt.

De rechtbank overwoog dat eisers geen belang hadden bij de beroepsprocedure, aangezien zij niet de betrokkenen waren bij de boetebeschikking. De rechtbank concludeerde dat het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer zwaarder woog dan het belang van openbaarheid. De rechtbank oordeelde verder dat de gemachtigde van eisers misbruik had gemaakt van zijn bevoegdheden door herhaaldelijk beroep in te stellen, ondanks dat de minister aan het verzoek had voldaan. De rechtbank verklaarde het beroep van eisers niet-ontvankelijk en wees een proceskostenveroordeling af.

Deze uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige belangenafweging bij verzoeken om informatie op grond van de Wob, vooral wanneer privacybelangen in het geding zijn. De rechtbank bevestigde dat de overheid een bijzondere positie heeft en dat burgers de ruimte moeten krijgen om tegen besluiten op te komen, maar dat misbruik van bevoegdheden niet getolereerd kan worden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 14/7631

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 mei 2015 in de zaak tussen

[eisers] , te [plaats 1] , eisers

(gemachtigde: mr. drs. J.M.C. Niederer),
en

de minister van Veiligheid en Justitie (CVOM), verweerder

(gemachtigden: [gemachtigden] ).

Procesverloop

Bij besluit van 5 juli 2013 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van [eisers] om in het kader van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) een dossier openbaar te maken afgewezen.
Bij besluit van 4 augustus 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar gegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 april 2015.
Eisers noch hun gemachtigde zijn verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1
Op 27 april 2013 heeft [eisers] namens [eisers] bij verweerder een verzoek om informatie ingediend op grond van de Wob. In dit verzoek is verzocht om openbaarmaking van het volledige dossier dat ten grondslag ligt aan de casus over een boete van €186,00 wegens een verkeersovertreding op de A2 bij [plaats 2] . Op 5 juli 2013 heeft verweerder op het Wob-verzoek beslist. Het verzoek is afgewezen op grond van de derogerende werking van artikel 11 Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv).
Bij brief van 7 december 2013 is beroep ingesteld wegens niet tijdig beslissen op het bezwaarschrift. Bij uitspraak van 21 januari 2014 heeft de rechtbank dit beroep gegrond verklaard en verweerder opgedragen binnen twee weken een beslissing op bezwaar te nemen.
1.2
Bij besluit van 6 februari 2014 heeft verweerder het bezwaar van eisers kennelijk ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 25 juni 2014 (SGR 14/2173) heeft deze rechtbank het beroep van [eisers] niet-ontvankelijk verklaard, het beroep van [eisers] gegrond verklaard, het besluit voor zover het ziet op [eisers] vernietigd en verweerder opgedragen een nieuw besluit te nemen.
2. In het thans bestreden besluit heeft verweerder geoordeeld dat het bezwaar gegrond is. Destijds was onjuist beslist omdat de Wob wel van toepassing was. Verweerder geeft aan dat het betreffende dossier reeds openbaar is en heeft voor de volledigheid deze documenten bij het bestreden besluit verstrekt. Verweerder heeft echter, onder verwijzing naar artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e van de Wob, de persoonsgegevens uit deze documenten verwijderd.
3. Verweerder heeft de betreffende stukken niet geanonimiseerd aan de rechtbank overgelegd en daarbij aangegeven dat deze vertrouwelijk worden overgelegd. Bij brief van 22 december 2014 is door eisers toestemming verleend deze stukken bij de beoordeling van het beroep te betrekken.
4. Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Wob kan een ieder een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf.
Ingevolge het vijfde lid van dit artikel wordt een verzoek om informatie ingewilligd met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 10 en 11.
Ingevolge artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob blijft de verstrekking van gegevens achterwege indien het belang van openbaarmaking niet opweegt tegen het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer.
5. Namens eisers wordt aangevoerd dat niet geheel aan hun eisen tegemoet is gekomen en verweerder ten onrechte van het horen heeft afgezien. Verweerder heeft nagelaten een deugdelijke belangenafweging te maken. Onvoldoende duidelijk is waarom het belang van openbaarmaking in dit geval minder zwaar mocht wegen dan het belang van eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van de betrokkenen. Eisers stellen zich op het standpunt dat geen aanleiding bestond het CJB nummer, de gegevens van de gemachtigde en zijn kantoor, het kenteken van de betrokken auto, het merk en type van het betreffende voertuig en de naamsgegevens van de betrokken verbalisant in de documenten onleesbaar te maken. Volgens eisers zijn deze gegevens niet zonder meer persoonsgegevens, althans geen gegevens die herleidbaar zijn naar geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke personen.
6 De rechtbank stelt voorop, zoals eerder in genoemde uitspraak van 25 juni 2014, dat nu het verzoek van 27 april 2013 is ingediend door [eisers] , [eisers] geen belang heeft bij deze beroepsprocedure. Zijn beroep zal dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard.
7.1
Verweerder heeft aangevoerd zich niet aan de indruk te kunnen onttrekken dat het gemachtigde in deze zaak enkel is te doen om het verkrijgen van een proceskostenvergoeding.
7.2
De rechtbank stelt vast dat bij het bestreden besluit de door [eisers] verzochte documenten zijn verstrekt. Gemachtigde heeft echter wederom een beroepschrift ingediend namens eisers, aangezien zij van mening zijn dat ten onrechte bepaalde gegevens uit de stukken zijn verwijderd. De rechtbank is van oordeel dat, zeker nu eisers niet zelf de betrokkenen zijn van de boetebeschikking, verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer gelet op de privacy van de betrokkenen in deze zaak zwaarder weegt dat het belang van openbaarheid.
7.3
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of (de gemachtigde van) eisers op juiste wijze van zijn bevoegdheden gebruik heeft gemaakt. Bevoegdheden (rechten) kunnen immers worden misbruikt. De aard van de verhouding tussen overheid en burger brengt naar het oordeel van de rechtbank mee dat minder snel mag worden aangenomen dat sprake is van misbruik van bevoegdheid. De positie van de overheid is immers bijzonder. Een burger moet de nodige ruimte worden geboden om tegen besluiten van de overheid op te komen.
7.4
Een bevoegdheid kan echter onder meer worden misbruikt door haar uit te oefenen met geen ander doel dan een ander te schaden of met een ander doel dan waarvoor zij is verleend of in geval men, in aanmerking nemende de onevenredigheid tussen het belang bij de uitoefening en het belang dat daardoor wordt geschaad, naar redelijkheid niet tot die uitoefening had kunnen komen.
7.5
Het voorgaande is bepaald in artikel 3:13 van het Burgerlijk Wetboek (BW), welke bepaling, gelet op artikel 3:15 van het BW, ook buiten het vermogensrecht van toepassing is, voor zover de aard van de rechtsbetrekking zich daartegen niet verzet. De bestuursrechtelijke aard van een rechtsbetrekking, zoals hier aan de orde, staat er niet aan in de weg dat ook in die verhouding een bevoegdheid kan worden misbruikt door een burger jegens de overheid. Dit oordeel vindt bevestiging in eerdere jurisprudentie van zowel de civiele rechter als bestuursrechter, waaronder de recente uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 19 november 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4135.
7.6
Naar het oordeel van de rechtbank heeft (de gemachtigde van) eisers van de bevoegdheid wederom beroep in te stellen misbruik gemaakt van zijn bevoegdheden. Gelet op de (proces)houding en handelwijze van (de gemachtigde van) eisers in deze en andere beroepszaken is de rechtbank van oordeel dat sprake is van ontwrichtend gedrag van (de gemachtigde van) eisers jegens verweerder. De werkwijze van (de gemachtigde van) eisers diende naar het oordeel van de rechtbank uitsluitend om de voortgang van de afdoening door verweerder te frustreren en op die manier dwangsommen en/of proceskostenvergoeding te incasseren. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking de omstandigheid dat door (de gemachtigde van) eisers, nadat bij de laatste beslissing op bezwaar door verweerder geheel aan het verzoek was tegemoet gekomen, voor de derde maal naar aanleiding van het onderhavige verzoek een beroepsprocedure is opgestart. De rechtbank acht hierbij van belang dat verweerder onweersproken heeft vermeld dat gemachtigde in andere gelijksoortige procedures waarvan bij de rechtbank [plaats 3] de beroepsprocedure loopt, juist stellig heeft aangevoerd dat persoonsgegevens van een betrokkene geanonimiseerd dienen te worden.
7.7
Gezien het voorgaande is ook het door [eisers] ingestelde beroep niet-ontvankelijk.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep van eisers niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Ghrib, rechter, in aanwezigheid van C.A.Y. Morison-Libourel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 mei 2015.
griffier rechter

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.