ECLI:NL:RBDHA:2015:5728

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 mei 2015
Publicatiedatum
20 mei 2015
Zaaknummer
C/09/487944 KG/RK 15-959
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van de politierechter in een strafzaak wegens diefstal

In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag op 18 mei 2015 een verzoek tot wraking van de politierechter mr. A.H. Bergman toegewezen. Het verzoeker, die verdacht werd van diefstal, werd bijgestaan door zijn raadsman mr. P.T. Verweijen. De wrakingsgronden betroffen onder andere het afwijzen van onderzoekswensen door de politierechter en het nemen van een beslissing op de vordering tot gevangenneming, terwijl de politierechter reeds gewraakt was. De wrakingskamer oordeelde dat de eerste wrakingsgrond niet slaagde, omdat de politierechter de onderzoekswensen op juiste wijze had getoetst. Echter, de tweede wrakingsgrond slaagde wel, omdat de politierechter de verdediging niet in de gelegenheid had gesteld om te reageren op de vordering tot gevangenneming, ondanks een uitdrukkelijk verzoek daartoe. Dit schond het beginsel van hoor en wederhoor, wat leidde tot de conclusie dat er objectief gerechtvaardigde vrees voor vooringenomenheid bestond. De wrakingskamer benadrukte dat de nieuwe politierechter die de hoofdzaak zal behandelen, zal oordelen over de gevolgen van deze beslissing voor de handelingen van de gewraakte politierechter. De beslissing tot wraking werd openbaar uitgesproken en de procedure zal opnieuw worden gestart met een andere politierechter.

Uitspraak

beslissing

WRAKINGSKAMER VAN DE RECHTBANK DEN HAAG

Meervoudige wrakingskamer
Wrakingnummers: 2015-34
zaak-/rekestnummer: 487944/KG RK 15-959
parketnummers hoofdzaak: 09/818100-15, 09/817405-14 (TUL)
datum beschikking: 18 mei 2015
BESLISSING
op het mondelinge en het (aanvullende) schriftelijke verzoek tot wraking ingevolge artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering, in de zaak van:
[verzoeker],
bijgestaan door mr. P.T. Verweijen,
verzoeker,
strekkende tot wraking van:
mr. A.H. Bergman,
politierechter in de rechtbank Den Haag.
Belanghebbende:
de officier van justitie.

1.De voorgeschiedenis en het procesverloop

Op 1 mei 2015 heeft de politierechter op een supersnelrechtzitting de zaak tegen verzoeker behandeld. Verzoeker wordt verdacht van diefstal.
De wrakingskamer heeft kennisgenomen van het proces-verbaal van bedoelde terechtzitting en de brief van mr. Verweijen van 1 mei 2015. De wrakingskamer heeft voorts kennisgenomen van de schriftelijke reactie van de politierechter op het wrakingsverzoek van 7 mei 2015.

2.De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek

Op 11 mei 2015 is het wrakingsverzoek ter zitting van de wrakingskamer behandeld. Verzoeker is niet in persoon verschenen, maar vertegenwoordigd door zijn raadsman mr. Verweijen, voornoemd. De raadsman heeft het wrakingsverzoek nader toegelicht en heeft daarbij gebruik gemaakt van een pleitnota die aan het wrakingsdossier is toegevoegd. De politierechter is niet verschenen. De officier van justitie is wel verschenen.

3.Het standpunt van verzoeker

Ter terechtzitting heeft verzoeker als wrakingsgrond aangevoerd dat vooringenomenheid blijkt uit het ondeugdelijk gemotiveerd afwijzen van het verzoek tot het horen van een verbalisant en het ongemotiveerd afwijzen van het verzoek tot het aanstellen van een getuige-deskundige (wrakingsgrond 1).
In de brief van 1 mei 2015 heeft verzoeker als tweede wrakingsgrond aangevoerd dat de politierechter, hoewel zij reeds was gewraakt, (1) heeft beslist op de vordering van de officier van justitie strekkend tot gevangenneming van verzoeker, (2) zonder hoor en wederhoor toe te passen ten aanzien van deze vordering, ondanks een uitdrukkelijk verzoek daartoe van de verdediging (wrakingsgrond 2).
Ter zitting van de wrakingskamer heeft de raadsman zijn waarnemingen van de terechtzitting bij de politierechter uiteengezet. Zakelijk weergegeven komt het erop neer dat de politierechter volgens de raadsman zeer voortvarend te werk ging en geagiteerd overkwam. De raadsman heeft voorts de wrakingsgronden nader toegelicht. Zakelijk weergegeven heeft hij ter zitting van de wrakingskamer het volgende naar voren gebracht.
wrakingsgrond 1
De politierechter heeft volgens de raadsman bij haar beslissing een verkeerd criterium toegepast (te weten het noodzakelijkheidscriterium in plaats van het verdedigingsbelang) en daarnaast gewezen op een arrest van de Hoge Raad, dat geen juridische onderbouwing kan vormen voor de beslissing van de politierechter. De beslissing is daarmee zo onbegrijpelijk dat niet anders kan worden geconcludeerd dan dat deze door vooringenomenheid is ingegeven. De vrees voor vooringenomenheid werd vervolgens bevestigd door de ongemotiveerde afwijzing van het uitgebreid gemotiveerde verzoek tot het doen verrichten van gezichtsvergelijkend onderzoek door een deskundige. Ook deze beslissing is volgens de raadsman zo onbegrijpelijk dat deze door vooringenomenheid moet zijn ingegeven.
wrakingsgrond 2, bevel gevangenneming
Volgens verzoeker had de beslissing op de vordering tot gevangenneming genomen kunnen en moeten worden door een andere rechter dan politierechter Bergman. Het dossier was niet zo omvangrijk dat niet zelfs op vrijdagmiddag een andere rechter daarvoor beschikbaar had kunnen zijn. Het zwaartepunt van de tweede wrakingsgrond ligt echter bij de omstandigheid dat de politierechter de verdediging niet de gelegenheid heeft gegeven om zich uit te laten over deze vordering, hoewel daarom uitdrukkelijk is verzocht. Volgens de raadsman deelde de politierechter hem na dat verzoek mee dat hij “nu zijn mond moest houden”. De politierechter heeft aldus het beginsel van hoor en wederhoor geschonden, waardoor de schijn van vooringenomenheid is gewekt.

4.Het standpunt van de politierechter

De politierechter verzet zich tegen het wrakingsverzoek. Ten aanzien van wrakingsgrond 1 heeft zij naar voren gebracht dat de onderzoekswensen op juiste wijze zijn getoetst aan het criterium dat ook door de Hoge Raad wordt gehanteerd. Er is volgens de politierechter geen sprake van een onbegrijpelijke beslissing waaruit vooringenomenheid blijkt. Voor zover verzoeker zich met de beslissing niet kan verenigen, kan hij daartegen hoger beroep instellen.
Ook wrakingsgrond 2 wordt door de politierechter bestreden. Volgens haar betrof het een beslissing die geen uitstel gedoogde omdat de inverzekeringstelling afliep. Een andere rechter had de beslissing niet kunnen nemen, omdat deze het dossier niet kende. Daarnaast was het druk op die vrijdag op het kabinet rechter-commissaris en was er geen andere rechter beschikbaar. Van vooringenomenheid ten aanzien van verzoeker was ook hier geen sprake, aldus de politierechter.

5.De officier van justitie

De officier van justitie heeft ter zitting van de wrakingskamer meegedeeld dat de raadsman van verzoeker waarnemingen noteert die niet in het proces-verbaal van de zitting staan en die hij ook niet heeft ervaren. Volgens de officier van justitie heeft de raadsman zijn standpunten gevraagd en ongevraagd gegeven, heeft hij de rechter geïnterrumpeerd en daarmee het recht op wederhoor genomen. De officier van justitie kan zich niet herinneren dat de politierechter de raadsman te kennen heeft gegeven dat hij zijn mond moest houden.
Volgens de officier van justitie was niet ter discussie dat de onderzoekswensen van de verdediging getoetst moesten worden aan het criterium van het verdedigingsbelang.

6.De beoordeling

Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van art. 6, eerste lid, EVRM dient uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
Van een gebrek aan onpartijdigheid kan, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de betrokken rechter, ook sprake zijn indien bepaalde feiten of omstandigheden grond geven te vrezen dat het een rechter in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt. Alsdan dient de rechter zich van een beslissing in de hoofdzaak te onthouden, want rechtzoekenden moeten in het rechterlijk apparaat vertrouwen kunnen stellen. Daarom valt onder omstandigheden ook rekening te houden met de uiterlijke schijn.
wrakingsgrond 1
De wrakingskamer stelt voorop dat het niet aan de wrakingskamer is om de beslissing tot het afwijzen van onderzoekswensen inhoudelijk te toetsen. Wraking kan immers niet fungeren als rechtsmiddel tegen (onwelgevallige) procesbeslissingen. Daarvoor zijn de normale rechtsmiddelen aangewezen.
Nu het gaat om een door de politierechter gegeven procesbeslissing kan de vrees voor vooringenomenheid slechts objectief gerechtvaardigd zijn indien in het licht van de feiten en omstandigheden van het geval de politierechter een beslissing heeft genomen die zo onbegrijpelijk is, dat daarvoor redelijkerwijs geen andere verklaring is te geven dan dat deze door vooringenomenheid van de politierechter is ingegeven. Het afwijzen van de onderzoekswensen en de motivering van die afwijzing zijn naar het oordeel van de wrakingskamer echter niet zodanig onbegrijpelijk dat hierdoor blijkt van een vooringenomenheid die het wrakingsverzoek kan doen slagen. De door verzoeker geschetste voorgeschiedenis en zijn beleving van de gang van zaken tijdens de terechtzitting, leiden niet tot een ander oordeel, nu daarmee niet de onbegrijpelijkheid van de beslissing van de politierechter is aangetoond.
wrakingsgrond 2
De terechtzitting vond plaats op vrijdagmiddag omstreeks 14.30 uur. De beslissing op de vordering tot gevangenneming diende diezelfde vrijdagmiddag te worden genomen, omdat de inverzekeringstelling van verzoeker in het weekend zou aflopen. Gelet hierop staat naar het oordeel van de wrakingskamer genoegzaam vast dat het nemen van een beslissing op de vordering tot gevangenneming geen uitstel gedoogde. De wrakingskamer acht voorts gelet op dag, tijdstip en de onweersproken gestelde drukte op het kabinet rechter-commissaris, aannemelijk dat op termijn van enkele uren in redelijkheid geen andere rechter gevonden kon worden die het dossier kon voorbereiden en kon beslissen op de vordering tot gevangenneming. De omstandigheid dat de politierechter, nadat zij gewraakt was, op bedoelde vordering heeft beslist vormt, gelet op het voorgaande, geen zwaarwegende aanwijzing voor vooringenomenheid of voor de objectief gerechtvaardigde vrees daarvoor.
Verzoeker stelt dat de verdediging, ondanks het uitdrukkelijke verzoek daartoe, het woord over de vordering tot gevangenneming is onthouden. De politierechter bestrijdt dit, maar heeft haar verweer op dit onderdeel niet gemotiveerd.
De wrakingskamer stelt voorop dat niet is komen vast te staan dat de politierechter de raadsman, toen hij vroeg om zich te mogen uitlaten over de vordering gevangenneming, heeft toegevoegd dat hij zijn mond moest houden. Uit het proces-verbaal van de terechtzitting volgt echter niet dat de verdediging de gelegenheid heeft gekregen te reageren op de vordering tot gevangenneming. De wrakingskamer gaat ervan uit dat wanneer die gelegenheid wel geboden zou zijn, dat in het proces-verbaal opgenomen zou zijn. Nu dat niet het geval is, moet er naar het oordeel van de wrakingskamer van worden uitgegaan dat de verdediging niet de gelegenheid heeft gekregen om te reageren op de vordering tot gevangenneming. Hiermee staat naar het oordeel van de wrakingskamer genoegzaam vast dat de politierechter geen hoor en wederhoor heeft toegepast ten aanzien van die vordering. Gelet op de omstandigheid dat de verdediging heeft verzocht zich te mogen uitlaten over de gevorderde gevangenneming, is naar het oordeel van de wrakingskamer geen sprake van een abusievelijk verzuim van de politierechter. Dit maakt dat de vrees van verzoeker voor vooringenomenheid van de politierechter jegens hem objectief gerechtvaardigd is. De verzochte wraking zal daarom op deze laatste grond worden toegewezen.
De wrakingskamer wijst er nog op dat de nieuwe politierechter die de hoofdzaak zal behandelen zal oordelen over de gevolgen van de gegrondverklaring van het wrakingsverzoek voor de handelingen die door de politierechter zijn verricht na de indiening van het wrakingsverzoek.

7.De beslissing

De wrakingskamer:
- wijst het verzoek tot wraking toe;
- bepaalt dat het onderzoek ter terechtzitting met ingang van heden opnieuw een aanvang neemt en schorst deze terechtzitting totdat het onderzoek door een andere politierechter in deze rechtbank zal zijn hervat;
- beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 515, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegezonden aan:
• verzoeker, p/a zijn raadsman mr. P.T. Verweijen;
• mr. A.H. Bergman;
• de officier van justitie.
Deze beslissing is gegeven door mrs. I.D. Bellaart, O. van der Burg en F.J. Verbeek, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A. Tijs als griffier en in het openbaar uitgesproken op 18 mei 2015. De beslissing is bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door de oudste rechter.