ECLI:NL:RBDHA:2015:5700

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 februari 2015
Publicatiedatum
19 mei 2015
Zaaknummer
C-09-465296 - HA ZA 14-550
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • W.A.G.J. Ferenschild
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige inbeslagname van een auto en eigendomsrechten in leaseovereenkomsten

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 februari 2015 uitspraak gedaan in een civiele procedure waarin [eiser] vorderingen heeft ingesteld tegen de Staat der Nederlanden en Santander Consumer Finance Benelux B.V. De zaak betreft de inbeslagname van een Volkswagen Golf, die op 15 februari 2007 door het openbaar ministerie in beslag is genomen in het kader van een strafrechtelijk onderzoek. [eiser] stelt dat hij eigenaar was van de auto ten tijde van de inbeslagname, omdat hij een leaseovereenkomst had met [A] B.V. en zijn koopoptie had ingeroepen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat [eiser] niet heeft aangetoond dat hij aan zijn verplichtingen uit de leaseovereenkomst had voldaan en dat er geen geldige koopovereenkomst tot stand was gekomen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de eigendom van de auto niet aan [eiser] was overgedragen, omdat hij niet schriftelijk zijn koopoptie had uitgeoefend en de leaseovereenkomst nog steeds van kracht was ten tijde van de inbeslagname. Hierdoor heeft de rechtbank de vorderingen van [eiser] afgewezen en hem veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak benadrukt de noodzaak van schriftelijke bevestiging bij het uitoefenen van een koopoptie in leaseovereenkomsten en de gevolgen van het niet voldoen aan contractuele verplichtingen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/465296 / HA ZA 14-550
Vonnis van 25 februari 2015
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. M. Raaijmakers te Hoofddorp,
tegen
1. de publiekrechtelijke rechtspersoon
STAAT DER NEDERLANDEN (MINISTERIE VAN VEILIGHEID & JUSTITIE),
zetelende te Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. W.B. Gaasbeek te Den Haag,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
SANTANDER CONSUMER FINANCE BENELUX B.V.,
gevestigd te Utrecht,
gedaagde,
advocaat mr. J. Bisschop te Zwolle.
Eiser zal hierna [eiser] worden genoemd en gedaagden ieder afzonderlijk de Staat en Santander en gezamenlijk de Staat c.s.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 30 april 2014, met producties;
  • de conclusie van antwoord van de zijde van de Staat, met producties;
  • de conclusie van antwoord van de zijde van Santander, met producties;
  • het tussenvonnis van 20 augustus 2014 , waarbij een comparitie van partijen is gelast;
  • het proces-verbaal van comparitie van 28 oktober 2014.
1.2.
Ten slotte is een datum voor vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 17 november 2003 is [eiser] een overeenkomst aangegaan met de besloten vennootschap [A] B.V. (hierna: [A]), h.o.d.n. Amsterdam Car Rent (ACR), waarbij aan [eiser] een Volkswagen Golf werd geleverd “op leasebasis”. De overeenkomst luidt, voor zover relevant, als volgt:
“Orderbevestiging/leasecontract: K00151
Onder verwijzing naar onze leaseovereenkomst d.d. 17-11-2003 bevestigen wij hiermede uw opdracht tot levering op leasebasis van onderstaande auto.
Autogegevens:
Merk/type: Volkswagen Golf 1.9 TDI Sportline (…)
(…)
Looptijd: 34 maanden
Kilometrage: 40.000 per jaar
Leasebedrag: € 867,80 per maand excl. b.t.w.
(…)
Onder voorbehoud van niet tijdige levering door dealer of fabrikant zal de auto geleverd worden op 02-01-2004. (…)
Bijlage behorende bij orderbevestiging K0051 d.d. 17 november 2003
Ter meerdere zekerheid dient de heer [eiser], alvorens [A] B.V. tot bestelling van de auto zoals omschreven in onderhavig contract zal overgaan, een aanbetaling ad € 11.000,= (incl. BTW) ten gunste van [A] B.V. over te maken.
(…)
De heer [eiser] is gerechtigd, nadat hij aan al zijn verplichtingen uit de leaseovereenkomst heeft voldaan, de auto te kopen voor € 7.500,= (incl. BTW o.b.v. 19% BTW).
Uiterlijk 3 maanden of 10.000 km voor het einde van het leasecontract zal de heer [eiser] schriftelijk aan [A] meedelen of hij van de hiervoor vermelde optie gebruik maakt. Indien [A] geen tijdig bericht ontvangt vervalt het kooprecht van de heer [eiser].
Indien de heer [eiser] van de hiervoor vermelde optie geen gebruik maakt, zal de auto bij het einde van het leasecontract ter vrije beschikking van [A] worden gesteld. (…)”
2.2.
Op 2 januari 2004 heeft [A] een “financiële lease-overeenkomst” getekend met Abfin Lease & Financiering (hierna: Abfin), een van de handelsnamen van Santander. Partijen zijn – voor zover relevant – het volgende overeengekomen:
“1. Leasenemer koopt van leasegever en leasegever verkoopt aan leasenemer het hieronder omschreven object. Leasegever blijft eigenaar van het object totdat leasenemer alle leasetermijnen, inclusief de slottermijn, en zijn eventuele andere verplichtingen jegens leasegever heeft voldaan.
(…)4. Leasegever zal het object per datum van eerste kentekening (…) aan de leasenemer ter beschikking stellen (…) en leasenemer is gerechtigd het object vanaf dat ogenblik te gebruiken, onder de condities vervat in de hierna genoemde Algemene Voorwaarden.(…)
6. Omschrijving van het object:
Kenteken: [kenteken]
Merk/Type: VW GOLF SPORTL.1.9TDI 77KW
(…)
7. Op deze lease-overeenkomst zijn de volgende voorwaarden van toepassing:
Looptijd: 36 maanden
Aanvangsdatum: 05-01-04
Einddatum: 04-01-07
Gedurende de genoemde looptijd is de onderhavige lease-overeenkomst niet opzegbaar (…).
8. Leasetarief per maand: 582,68 (…)
Vooruit te betalen BTW: 3.222,38
Aanbetaling:
Te financieren: 24.974,89
Slottermijn: 7.500,00 (…)
(…)
Totaal te betalen: 36 maanden x 582,68 + 7.500,00 (…).”
2.3.
Abfin heeft de Volkswagen Golf met eerdergenoemd kenteken (hierna: de auto) op 5 januari 2004 ter beschikking gesteld van [A]. De auto is blijkens de informatie van de Rijksdienst voor het wegverkeer (RDW) met ingang van die datum ook op naam van [A] gesteld. [A] heeft de auto vervolgens blijkens een afleveringsbewijs op 5 januari 2004 aan [eiser] ter beschikking gesteld. Het afleveringsbewijs maakt melding van “
huurder” [eiser]. De RDW maakt geen melding van tenaamstelling van de auto op naam van [eiser].
2.4.
Op 15 februari 2007 heeft het openbaar ministerie op de voet van artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) onder [eiser] beslag gelegd op de auto in het kader van een strafrechtelijk onderzoek jegens onder meer [A] ter zake het witwassen van gelden, valsheid in geschrifte en overtreding van de Opiumwet.
2.5.
Op 15 februari 2007 is [eiser] verhoord door de regiopolitie Kennemerland. Het proces-verbaal dat hiervan op dezelfde datum is opgemaakt heeft – voor zover relevant – de volgende inhoud:
“Ik ben een huurkoop overeenkomst aangegaan en ik zou de auto als de mijne kunnen beschouwen als ik betaald had tot aan de waarde gelijk aan de restwaarde van de auto. Ik zou eigenlijk deel 3 al in bezit moeten hebben maar ik ben een (1) keer te laat geweest met een betaling.
(…)
Ik betaal alles contant. Ik krijg hier kwitanties van en deze heb ik nog allemaal. Ik betaal dan bij [A]/ACR. Ik heb maar een enkele keer via de bank betaald.
(…)
Ik heb de auto sinds 17 november 2003 en de auto wordt mijn eigendom op het moment dat ik alles heb betaald.
(…)
V (verbalisant, Rb): Betaald u periodiek nog bedragen aan [A] voor deze auto?A: Ja ik betaal nog eens per maand. Ik krijg dan een nota thuis gestuurd en deze ga ik dan betalen.(…)[A]/ACR betaald de verzekering en de wegenbelasting (…)”
Op 19 februari 2007 is [eiser] opnieuw door de politie verhoord. In het van dat verhoor opgemaakte proces-verbaal staat voor zover relevant:

Ik heb sinds 17 november 2003 een leasecontract (bijlage 1) voor 24 maanden en ik betaal per maand EURO 1.101,14 (bijlage 2). Ik toon u een overzicht met betalingen, deze begint op 01-08-2005 en de rest ligt bij de boekhouder. Ik moest nog een slotbetaling doen van EURO 7.500,00 betalen en dan zou de auto van mij zijn. Ik ben denk ik opgelicht door Peter (Rb: [A]), ik weet niet hoe het zit.
Verbalisant: “
Volgens het aankoopcontract (bijlage 3) was de aankoopprijs van de VW golf EURO 32.187,51.”
2.6.
Bij brief van 16 februari 2007 heeft Santander, wegens achterstand van betaling van leasetermijnen, onder meer het volgende aan [A] bericht:
“Betreft: Openstaande facturen financiële lease-overeenkomst, zoals gespecificeerd in de bijlage
Geachte heer [A], (…)
In aansluiting op onze eerder gezonden brieven berichten wij u hiermee bedoelde leaseovereenkomsten te ontbinden. (…)
(…)
Wij sommeren u de auto’svandaagaan ons ter beschikking te stellen door deze op ons adres in Wassenaar in te leveren. (…)”
Uit een op 5 juni 2007 door Santander aan de politie gedane opgave van de restschuld van [A] ter zake de auto blijkt dat de openstaande facturen dateren van de maanden juli tot en met december 2006. In deze opgave staat een totaalbedrag aan openstaande facturen van € 10.455,23. Ook de slottermijn van € 7.500 is nooit door [A] betaald.
2.7.
Op 16 maart 2007 heeft de officier van justitie aan [eiser] een “mededeling beslagene” gestuurd, met – voor zover van belang – de volgende inhoud:
“Op donderdag 15 februari 2007 is onder u het voertuig Volkswagen Golf (…) in beslag genomen in het onderzoek Kavalje.
Hierbij deel ik u mede dat ik voornemens ben om het beslag op te heffen en op grond van artikel 116 lid 2 Wetboek van Strafvordering het voertuig terug te geven aan Santander (…), omdat deze als rechthebbende op het voertuig is aan te merken. [A] B.V. heeft het voertuig van Abfin BV geleased onder eigendomsvoorbehoud.”
2.8.
[eiser] heeft zich op 18 april 2007 over het voornemen van de officier van justitie als bedoeld onder 2.7 beklaagd bij de rechtbank Amsterdam. De rechtbank heeft het klaagschrift bij beschikking van 27 juni 2007 ongegrond verklaard en daaraan onder meer ten grondslag gelegd:
“Klager beklaagt zich tegen het voornemen van de officier van justitie, nu hij meent zelf eigenaar en dus rechthebbende op de auto te zijn. Klager heeft de auto geleased van [A] BV en na het verstrijken van de leaseovereenkomst zijn kooprecht op de auto ingeroepen, aldus klager.
(…)
De rechtbank overweegt het volgende.
(…)
Nu er sprake is van meer dan een belanghebbende, dient de rechtbank bij de
beoordeling van de vraag aan wie het goed dient te worden teruggegeven zich te
laten leiden door hetgeen op het eerste gezicht redelijk en maatschappelijk niet
onverantwoord is. Uit de stukken blijkt het volgende.
[A] BV (enig aandeelhouder: [A]) heeft op 22 januari 2004 een
leaseovereenkomst met betrekking tot de auto gesloten met Abfin Lease &
Financiering, Rijksstraatweg 324 te Wassenaar. Klager heeft reeds op 17 november
2003 dezelfde auto op zijn beurt geleased van [A] BV, handelend onder de naam
Amsterdam Car Rent, met een looptijd van 24 maanden. In dit contract is opgenomen
dat klager, nadat hij aan al zijn verplichtingen uit de leaseovereenkomst had voldaan,
recht had de auto te kopen voor Euro 75.000,—. Uiterlijk 3 maanden vóór het einde
van het contract diende klager schriftelijk te melden of hij van de koopoptie gebruik
wilde maken. Klager stelt dat hij na het verstrijken van de leaseovereenkomst een
beroep op zijn kooprecht heeft voldaan en de koopsom (gedeeltelijk) heeft voldaan.
Klager heeft, naar zijn zeggen, steeds maandelijks de lease termijnen contant aan
[A] BV betaald.Klager heeft echter niet kunnen aantonen dat hij daadwerkelijk schriftelijk zijn kooprecht heeft uitgeoefend. Evenmin staat vast dat hij aan al zijn verplichtingen uit de leaseovereenkomst heeft voldaan. Integendeel: bij de stukken bevinden zich nota’s en overzichten uit 2006 waaruit blijkt dat hij ook nog in dat jaar (dus na afloop van de leaseovereenkomst) lease-termijnen heeft moeten betalen. Geenzins staat derhalve vast dat klager eigenaar is geworden van de auto.
Op grond hiervan kan dan ook geen teruggave aan klager volgen.”
[eiser] heeft tegen deze beschikking geen beroep in cassatie ingesteld.
2.9.
Op 16 januari 2008 heeft de officier van justitie opdracht gegeven tot teruggave van de auto aan Santander.
2.10.
Op 22 januari 2008 heeft [eiser] in een klaagschrift wederom verzocht om teruggave van de auto. Bij beschikking van 16 juni 2008 heeft de rechtbank Amsterdam het klaagschrift ongegrond verklaard. Aan deze beslissing heeft de rechtbank – voor zover van belang – ten grondslag gelegd:
ProcesgangHet klaagschrift is op 22 januari 2008 ter griffie van deze rechtbank ontvangen.
De rechtbank heeft op 28 mei 2008 klager, zijn raadsman, belanghebbende [A] en de officier van justitie in openbare raadkamer gehoord.
Inhoud klaagschrift.
Onder klager is op 13 februari 2007 een auto, van het merk Volkswagen, type golf 1,9 TDI met kenteken [kenteken], in beslag genomen.
De officier van justitie heeft bij brief d.d. 16 maart 2007 het voornemen bekend gemaakt om het beslag op de auto op te heffen en de auto op grond van artikel 116 lid 2 Sv terug te geven aan Santander Consumer Finance te Wassenaar.
Klager is het niet eens met het voornemen van de officier van justitie en het klaagschrift strekt tot teruggave van de auto aan klager, nu hij meent zelf eigenaar en dus rechthebbende op de auto te zijn. Klager heeft de auto geleased van [A] BV en na het verstrijken van de leaseovereenkomst zijn kooprecht op de auto ingeroepen, aldus klager.
Standpunten.
De officier van justitie verzet zich tegen teruggave van het inbeslaggenomen goed aan klager. Volgens de officier van justitie dient de auto teruggegeven te worden aan Santander
Consumer Finance in Wassenaar, nu dit bedrijf eigenaar is van de auto. Uit de stukken blijkt niet dat klager alle leasetermijnen heeft voldaan en daadwerkelijk zijn kooprecht heeft uitgeoefend. Nu klager nog steeds niet zijn stelling kan onderbouwen met schriftelijke
stukken en enkel leunt op de verklaring van [A], zelf verdachte in de onderliggende strafzaak, dient het bezwaarschrift ongegrond verklaard te worden.
De raadsman en klager hebben in raadkamer aangevoerd dat er wel degelijk sprake is van eigendom van klager aangezien er sprake is van een geldige titel, de levering en
beschikkingsbevoegdheid. Zodra een koper en verkoper overeenkomen dat er een koop
plaatsvindt, is er immers sprake van een voltooide koopovereenkomst. Klager ging er vanuit dat [A] beschikkingsbevoegd was. Klager was aldus te goeder trouw. De Wet geeft ook duidelijk aan dat teruggave in beginsel dient te geschieden aan degene onder wie het beslag gelegd is. Klager heeft aldus alle recht op de auto.
De belanghebbende [A] heeft in raadkamer aangevoerd dat het volledige bedrag is voldaan en klager eigenaar is geworden van de auto.
Beoordeling.
De rechtbank overweegt het volgende.
Nu er sprake is van meer dan een belanghebbende, dient de rechtbank bij de beoordeling van de vraag aan wie het goed moet worden teruggegeven, zich te laten leiden door wat op het eerste gezicht redelijk en maatschappelijk niet onverantwoord is.
Uit de stukken blijkt het volgende.
[A] BV (enig aandeelhouder: [A]) heeft op 9 januari 2004 een leaseovereenkomst met betrekking tot de auto gesloten met Abfin Lease & Financiering, Rijksstraatweg 324 te Wassenaar. Het betreft hier een zogenaamde financiële leaseovereenkomst.
In deze overeenkomst heeft Abfin Lease & Financiering bedongen dat de eigendom van de auto overgaat nadat alle leasetermijnen, inclusief de slottermijn en alle andere eventuele verplichtingen door [A] BV zijn voldaan.
Uit het dossier blijkt dat volgens opgave door Abfin Lease & Financiering op 5 juni 2007 per die datum er een openstaande restschuld uit genoemde overeenkomst was van€ 10.455,23. Per genoemde datum is, volgens de leaseovereenkomst Abfin Lease & Financiering dus nog steeds eigenaar van de auto.
Klager heeft reeds op 17 november 2003 dezelfde auto op zijn beurt geleased van [A] BV, handelend onder de naam Amsterdam Car Rent, met een looptijd van 24 maanden. In dit contract is opgenomen dat klager, nadat hij aan al zijn verplichtingen uit de
leaseovereenkomst had voldaan, recht had de auto te kopen voor € 7.500,-.
Wat er zij van de stelling van klager dat hij van zijn kant aan alle verplichtingen uit de
leaseovereenkomst tussen hem (zijn bedrijf) en [A] BV heeft voldaan, niet is aangetoond dat de eigendom van de auto door Abfin Lease & Financiering, na voldoening van alle betalingen en eventuele verplichtingen door [A] BV, is overgedragen aan laatstgenoemde. Geenszins staat dus vast dat klager eigenaar is geworden van de auto.”
2.11.
Op 23 april 2008 is de tenaamstelling van de auto volgens opgave van de RDW gewijzigd van “[A] B.V.” naar “Santander Consumer Finance B.V.”
2.12.
Op 13 mei 2008 heeft Santander de auto aan BCA Autoveiling B.V. verkocht voor een bedrag van € 11.272,75 (inclusief BTW).
2.13.
[eiser] heeft tegen de onder 2.10 bedoelde beschikking van de rechtbank Amsterdam beroep in cassatie ingesteld bij de Hoge Raad. In zijn beschikking van 29 juni 2010 heeft de Hoge Raad die beschikking vernietigd en de zaak verwezen naar het gerechtshof te Amsterdam. Daartoe heeft de Hoge Raad overwogen:
2. Beoordeling van het middel
2.1.
Het middel keert zich tegen de ongegrondverklaring van het beklag. Blijkens de toelichting bedoelt het middel erover te klagen dat de Rechtbank ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de derdenbeschermingsregeling van art. 3:86, eerste lid, BW.
2.2.
De bestreden beschikking houdt onder meer in:
‘Inhoud klaagschrift.
Onder klager is op 13 februari 2007 een auto, van het merk Volkswagen, type golf 1,9 TDI met kenteken [kenteken], in beslag genomen. De officier van justitie heeft bij brief d.d. 16 maart 2007 het voornemen bekend gemaakt om het beslag op de auto op te heffen en de auto op grond van artikel 116 lid 2 Sv terug te geven aan Santander Consumer Finance
te Wassenaar. Klager is het niet eens met het voornemen van de officier van justitie en het klaagschrift strekt tot teruggave van de auto aan klager, nu hij meent zelf eigenaar en dus rechthebbende op de auto te zijn. Klager heeft de auto geleased van [A] BV en na het verstrijken van de leaseovereenkomst zijn kooprecht op de auto ingeroepen, aldus klager.
Standpunten.
De officier van justitie verzet zich tegen teruggave van het inbeslaggenomen goed aan klager. Volgens de officier van justitie dient de auto teruggegeven te worden aan
Santander Consumer Finance in Wassenaar, nu dit bedrijf eigenaar is van de auto. Uit de stukken blijkt niet dat klager alle leasetermijnen heeft voldaan en daadwerkelijk zijn kooprecht heeft uitgeoefend. Nu klager nog steeds niet zijn stelling kan onderbouwen met
schriftelijke stukken en enkel leunt op de verklaring van [A], zelf verdachte in de onderliggende strafzaak, dient het bezwaarschrift ongegrond verklaard te worden.
De raadsman en klager hebben in raadkamer aangevoerd dat er wel degelijk sprake is van eigendom van klager aangezien er sprake is van een geldige titel, de levering en beschikkingsbevoegdheid. Zodra een koper en verkoper overeenkomen dat er een koop plaatsvindt, is er immers sprake van een voltooide koopovereenkomst. Klager
ging er vanuit dat [A] beschikkingsbevoegd was. Klager was aldus te goeder trouw. De Wet geeft ook duidelijk aan dat teruggave in beginsel dient te geschieden aan
degene onder wie liet beslag gelegd is. Klager heeft aldus alle recht op de auto.
De belanghebbende [A] heeft in raadkamer aangevoerd dat het volledige bedrag is voldaan en klager eigenaar is geworden van de auto.
Beoordeling.
(…)2.3. In een geval als het onderhavige, dat erdoor wordt gekenmerkt dat de Officier van Justitie van oordeel is dat het belang van strafvordering het voortduren van het beslag
niet vordert, dient de Rechtbank de teruggave van het inbeslaggenomen voorwerp te gelasten aan de beslagene, tenzij een ander redelijkerwijs als rechthebbende ten aanzien van dat voorwerp moet worden beschouwd (vgl. HR 25 september 2001, UN AD5966, NJ 2002, 109.
2.4.
De Rechtbank heeft in dit verband geoordeeld dat Abfin Lease Financiering, die de auto aan [A] BV had geleased, als eigenaar van de auto moet worden aangemerkt aangezien [A] BV haar verplichtingen jegens Abfin Lease & Financiering niet is nagekomen en daarom niet de eigendom van die auto heeft verkregen. Dat oordeel houdt niet zonder meer een weerlegging in van de stelling van de klager dat niet Abfin Lease & Financiering maar hij, de klager, rechthebbende is, omdat hij te goeder trouw en anders dan om niet de eigendom van de auto heeft verkregen van [A] BV. Het middel
klaagt daarover terecht.
2.14.
Het gerechtshof Amsterdam heeft bij beschikking van 6 oktober 2010 het klaagschrift gegrond verklaard en teruggave van de auto aan [eiser] gelast. Het gerechtshof heeft daartoe – voor zover relevant – het volgende overwogen:
3. Beoordeling
(…)
Na ommekomst van het leasecontract had klager [lees: [eiser]; toevoeging rechtbank] het recht van koop. Van dit recht heeft klager gebruik gemaakt en in mindering op het aankoopbedrag heeft klager € 2.500,- aan [A] betaald.
Een zich bij de stukken bevindende schriftelijke verklaring van [A], gedateerd 26 september 2007, houdt kort en zakelijk weergegeven in: [A] B.V. is met [eiser] handelend onder Amalfi, een autolease-overeenkomst aangegaan met recht van eerste koop na betaling van de leasetermijnen. [eiser] heeft alle leasetermijnen voldaan en heeft de auto gekocht voor een bedrag van € 7.500,- op welk bedrag hij een bedrag van € 2.500,-- in mindering heeft betaald. De auto is geleverd.
Gelet op het hiervoor weergegevene is het hof van oordeel dat klager het voertuig anders dan om niet heeft verkregen en vooralsnog als verkrijger te goeder trouw beschouwd moet worden en derhalve als rechthebbende op voornoemd voertuig. Het hof is dan ook van oordeel dat teruggave niet als maatschappelijk onverantwoord kan worden beschouwd. Nu bovendien onweersproken is komen vast te staan dat het belang van strafvordering het voortduren van het beslag niet vordert zal het hof het beklag gegrond verklaren.”
2.15.
Op 20 oktober 2010 heeft de advocaat van [eiser] het arrondissementsparket te Amsterdam onder verwijzing naar het arrest van het gerechtshof Amsterdam van 6 oktober 2010 gesommeerd tot teruggave van de auto over te gaan dan wel – indien teruggave niet mogelijk zou zijn – een bedrag van in totaal € 25.991 aan [eiser] te voldoen. Het arrondissementsparket heeft dit verzoek ter behandeling overgedragen aan het College van procureurs-generaal (hierna: het College).
2.16.
Bij brief van 19 augustus 2011 heeft het College de advocaat van [eiser] – kort gezegd – bericht dat de inbeslagneming van de auto rechtmatig was en dat het feit dat het gerechtshof Amsterdam op 6 oktober 2010 heeft geoordeeld tot teruggave van de auto aan [eiser] nog niet maakt dat het beslag achteraf als onrechtmatig moet worden beschouwd. Het feit dat Santander in het bezit is gesteld van de auto voordat de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 16 juni 2008 onherroepelijk was, kan volgens het College wel als onrechtmatig worden aangemerkt. Het College heeft in deze brief verzocht om een specificatie van de kosten die [eiser] heeft moeten maken in verband met de revindicatie van de auto bij Santander.
2.17.
Bij brief van 2 maart 2012 heeft het College aan [eiser] bericht dat het blijft bij het standpunt zoals verwoord in de brief van 19 augustus 2011, maar dat het wel aanleiding ziet om in dit stadium een vergoeding aan te bieden van € 1.000 vanwege de kosten die [eiser] zal gaan maken als hij een revindicatieprocedure start. Dat bedrag is aan [eiser] voldaan.
2.18.
[eiser] heeft Santander tot teruggave van de auto verzocht. Santander heeft aan dat verzoek geen gevolg gegeven - de auto was al in 2008 verkocht en geleverd aan een derde - en is evenmin tot de door [eiser] verzochte schadevergoeding overgegaan.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert – na toelichting ter comparitie en samengevat – dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
voor recht verklaart dat de Staat c.s. onrechtmatig jegens [eiser] hebben gehandeld waardoor zij verplicht zijn de door hem geleden schade te vergoeden;
de Staat c.s. veroordeelt om aan [eiser] te voldoen een bedrag van € 38.453,83, vermeerderd met de wettelijke rente;
de Staat c.s. veroordeelt in de kosten van dit geding.
3.2.
Aan de vorderingen jegens de Staat heeft [eiser] – samengevat – ten grondslag gelegd dat de inbeslagneming van de auto onrechtmatig jegens hem is geweest, omdat hij ten tijde van de beslaglegging eigenaar was van de auto. De Staat heeft voorts onrechtmatig jegens [eiser] gehandeld omdat hij de auto aan Santander en niet aan [eiser] heeft teruggegeven. Bovendien heeft de Staat onrechtmatig jegens [eiser] gehandeld door de auto aan Santander terug te geven vóórdat de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 16 juni 2008 onherroepelijk was.
Aan de vorderingen jegens Santander heeft [eiser] ten grondslag gelegd dat Santander onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld door te weigeren de auto aan hem terug te geven. Subsidiair stelt [eiser] dat Santander zich ten opzichte van hem ongerechtvaardigd heeft verrijkt.
3.3.
De Staat c.s. hebben verweer gevoerd.
3.4.
Op de stellingen van partijen zal de rechtbank hierna, voor zover relevant, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Aan de vorderingen die [eiser] jegens de Staat en Santander instelt, ligt voor toewijzing van die vorderingen doorslaggevende stelling ten grondslag dat [eiser] eigenaar van de auto was ten tijde van de inbeslagneming daarvan op 15 februari 2007. De rechtbank is, in het licht van de verweren van de Staat en Santander, van oordeel dat [eiser], op wie ingevolge artikel 150 Rv ter zake de stelplicht en de bewijslast rust, niet is geslaagd in het bewijs van die stelling. Evenmin ziet de rechtbank aanleiding [eiser] alsnog tot bewijs daarvan toe te laten. Dit leidt tot afwijzing van de vorderingen. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
4.2. Tussen partijen staat vast dat [eiser] de auto met ingang van 5 januari 2004 op basis van de lease-overeenkomst heeft geleased van [A]. [eiser] was dus met ingang van die datum leasenemer, oftewel “huurder” van de auto, met verwijzing naar de leaseovereenkomst van 17 november 2003 en het afleveringsbewijs (2.1 en 2.3.). De lease-overeenkomst voorziet in een mogelijkheid voor de leasenemer om de auto te kopen. De koop van de auto is optioneel en geschiedt, anders dan ingeval van huurkoop, niet van rechtswege. De lease-overeenkomst bepaalt immers dat [eiser], “
nadat hij aan al zijn verplichtingen uit de leaseovereenkomst heeft voldaan”, gerechtigd is de auto te kopen na betaling van een extra som van € 7.500. Bovendien is in die overeenkomst opgenomen dat [eiser] uiterlijk 3 maanden of 10.000 km voor het einde van het leasecontract schriftelijk aan [A] dient mee te delen of hij van de koopoptie gebruik wenst te maken, bij gebreke waarvan het kooprecht vervalt.
4.3.
Uit de lease-overeenkomst vloeit dus voort dat de lease-overeenkomst gevolgd wordt door een koopovereenkomst als de leasenemer, mits deze aan zijn verplichtingen uit hoofde van de lease-overeenkomst heeft voldaan, zijn koopoptie uitoefent en aanvullend
€ 7.500 betaalt. De oorspronkelijk leasenemer wordt eigenaar van de auto indien de auto op basis van de koopovereenkomst door een daartoe beschikkingsbevoegde verkoper aan hem wordt geleverd, met verwijzing naar de artikelen 3:84 jo 3:80 BW.
4.5.
[eiser] heeft ter comparitie betoogd dat hij de auto twee weken voor de datum van inbeslagname, dus twee weken vóór 15 januari 2007, van [A] heeft gekocht. Het kentekenbewijs deel III zou hij krijgen zodra hij het bedrag van € 7.500, waarvan hij
€ 2.000 had betaald, volledig zou hebben voldaan. Weliswaar is [A] beschikkingsonbevoegd gebleken, maar dat kan [eiser] niet met succes worden tegengeworpen, nu hij te goeder trouw was, als bedoeld in artikel 3:86 BW, aldus die laatste. Voor de juistheid van zijn stellingen verwijst [eiser] naar de uitspraak van de Hoge Raad en het gerechtshof Amsterdam naar aanleiding van zijn klaagschrift van 22 januari 2008 (zie 2.13 en 2.14).
4.6.
De Staat c.s. betwisten dat aan de vereisten van artikel 3:86 jo 3:84 BW is voldaan. Zij voeren aan dat er geen sprake is van koop en bijbehorende levering en evenmin van goede trouw.
4.7.
De rechtbank overweegt allereerst dat de beschikkingen van de Hoge Raad en het gerechtshof Amsterdam in de beslagprocedure, anders dan [eiser] betoogt, niet bindend zijn voor het oordeel over de civielrechtelijke rechtsverhoudingen. Artikel 116 Wetboek van Strafvordering (Sv) vermeldt dat teruggave van het inbeslaggenomen voorwerp volgens lid vier van dat artikel geschiedt aan “
degene die redelijkerwijs als rechthebbende” kan worden aangemerkt en dat de beslissing tot teruggave ingevolge het zesde lid van dat artikel “
ieders rechten ten aanzien van het voorwerp onverlet laat.” Dat betekent dat in het kader van de onderhavige procedure in volle omvang getoetst dient te worden of [eiser] naar civielrechtelijke maatstaven eigenaar van de auto was ten tijde van de inbeslagneming.
4.8.
De rechtbank komt tot het oordeel dat [eiser] onvoldoende feiten en omstandigheden heeft aangevoerd die blijk geven van eigendom van de auto, reeds omdat de voor overdracht vereiste geldige titel waar hij zich op beroept - koop - ontbreekt.
Vertrekpunt is, als door de Staat c.s. aangevoerd en door [eiser] niet betwist, dat de schriftelijke mededeling zoals die volgens de leaseovereenkomst is vereist in geval [eiser] van zijn koopoptie gebruik wil maken, niet is gedaan. Ingevolge de leaseovereenkomst vervalt het “kooprecht” dan. [eiser] heeft onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld waaruit kan worden afgeleid dat hij desondanks een koopovereenkomst heeft gesloten met [A]. In dit verband acht de rechtbank van belang dat [eiser] op 15 februari 2007, ten tijde van de inbeslagneming van de auto, ten overstaan van de politie heeft verklaard dat hij periodiek, eens per maand, nog bedragen aan [A] betaald en dat [A] de verzekering en wegen belasting betaald. Voorts heeft hij op 19 februari 2007 verklaard dat hij in het kader van het leasecontract “per maand EURO 1.101,14” betaalt en “
Ik moest een slotbetaling van € 7.500,00 betalen en dan zou de auto van mij zijn.” Deze verklaringen geven geen blijk van het feit dat [eiser] de auto voorafgaand aan de inbeslagneming daarvan had gekocht, integendeel, uit die verklaringen kan worden afgeleid dat de lease op het moment van inbeslagneming van de auto nog werd voortgezet.
De verklaring van [A] zoals die kennelijk onderdeel was van het dossier dat voor lag in de klaagschriftprocedure, inhoudende dat [eiser] ten tijde van de inbeslagneming alle leasetermijnen had voldaan en reeds € 2.500 op de slotbetaling van € 7.500 had afbetaald en de verklaring van [eiser] ter comparitie van diezelfde strekking, acht de rechtbank in het licht van de andersluidende verklaringen van [eiser] ten overstaan van de politie niet geloofwaardig. De rechtbank weegt in dit verband mee dat [eiser], die bekend was met het verweer van de Staat c.s. dat van bedoelde betalingen niet is gebleken, niet alleen ten tijde van de klaagschriftprocedures maar ook nu geen betalingsbewijzen heeft overgelegd. Daar komt nog bij dat [eiser] ter comparitie heeft verklaard dat hij de uit de lease-overeenkomst voortvloeiende verplichting om € 11.000 aan te betalen alvorens er tot bestelling van de auto zou worden overgegaan, niet is nagekomen. Anders gezegd: ook in dit opzicht is dus niet aan de verplichtingen uit de lease-overeenkomst voldaan.
4.9.
De rechtbank gaat er op grond van het voorgaande vanuit dat het nooit tot een koopovereenkomst tussen [eiser] en [A] is gekomen. Dit heeft tot gevolg dat aan de vereisten van de artikelen 3:84 jo 3:80 BW niet is voldaan en [eiser] niet als eigenaar van de auto kan worden aangemerkt. Nu de feitelijke grondslag aan de vorderingen jegens de Staat c.s. is komen te ontvallen, wijst de rechtbank de vorderingen af. Overige stellingen en weren behoeven geen bespreking meer.
4.10.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de Staat worden tot op heden begroot op € 1.892 aan griffierecht en € 1.158 aan salaris advocaat (2 punten x tarief III), vermeerderd met de wettelijke rente als gevorderd. Voor veroordeling in de nakosten bestaat geen grond, nu de kostenveroordeling ook voor deze nakosten een executoriale titel oplevert (vgl. HR 19 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL1116, NJ 2011/237). De kosten aan de zijde van Santander worden tot op heden begroot op € 1.892 aan griffierecht en € 1.158 aan salaris advocaat (2 punten x tarief III).

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten,
- aan de zijde van de Staat tot op heden begroot op € 3.050, vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot aan de dag der algehele voldoening en
- aan de zijde van Santander tot op heden begroot op € 3.050;
5.3.
verklaart het vonnis wat de proceskostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.A.G.J. Ferenschild en in het openbaar uitgesproken op
25 februari 2015, in tegenwoordigheid van de griffier.