Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
1.De procedure
- de dagvaarding van 30 april 2014, met producties;
- de conclusie van antwoord van de zijde van de Staat, met producties;
- de conclusie van antwoord van de zijde van Santander, met producties;
- het tussenvonnis van 20 augustus 2014 , waarbij een comparitie van partijen is gelast;
- het proces-verbaal van comparitie van 28 oktober 2014.
2.De feiten
huurder” [eiser]. De RDW maakt geen melding van tenaamstelling van de auto op naam van [eiser].
Ik heb sinds 17 november 2003 een leasecontract (bijlage 1) voor 24 maanden en ik betaal per maand EURO 1.101,14 (bijlage 2). Ik toon u een overzicht met betalingen, deze begint op 01-08-2005 en de rest ligt bij de boekhouder. Ik moest nog een slotbetaling doen van EURO 7.500,00 betalen en dan zou de auto van mij zijn. Ik ben denk ik opgelicht door Peter (Rb: [A]), ik weet niet hoe het zit.”
Volgens het aankoopcontract (bijlage 3) was de aankoopprijs van de VW golf EURO 32.187,51.”
3.Het geschil
Aan de vorderingen jegens Santander heeft [eiser] ten grondslag gelegd dat Santander onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld door te weigeren de auto aan hem terug te geven. Subsidiair stelt [eiser] dat Santander zich ten opzichte van hem ongerechtvaardigd heeft verrijkt.
4.De beoordeling
4.2. Tussen partijen staat vast dat [eiser] de auto met ingang van 5 januari 2004 op basis van de lease-overeenkomst heeft geleased van [A]. [eiser] was dus met ingang van die datum leasenemer, oftewel “huurder” van de auto, met verwijzing naar de leaseovereenkomst van 17 november 2003 en het afleveringsbewijs (2.1 en 2.3.). De lease-overeenkomst voorziet in een mogelijkheid voor de leasenemer om de auto te kopen. De koop van de auto is optioneel en geschiedt, anders dan ingeval van huurkoop, niet van rechtswege. De lease-overeenkomst bepaalt immers dat [eiser], “
nadat hij aan al zijn verplichtingen uit de leaseovereenkomst heeft voldaan”, gerechtigd is de auto te kopen na betaling van een extra som van € 7.500. Bovendien is in die overeenkomst opgenomen dat [eiser] uiterlijk 3 maanden of 10.000 km voor het einde van het leasecontract schriftelijk aan [A] dient mee te delen of hij van de koopoptie gebruik wenst te maken, bij gebreke waarvan het kooprecht vervalt.
€ 7.500 betaalt. De oorspronkelijk leasenemer wordt eigenaar van de auto indien de auto op basis van de koopovereenkomst door een daartoe beschikkingsbevoegde verkoper aan hem wordt geleverd, met verwijzing naar de artikelen 3:84 jo 3:80 BW.
€ 2.000 had betaald, volledig zou hebben voldaan. Weliswaar is [A] beschikkingsonbevoegd gebleken, maar dat kan [eiser] niet met succes worden tegengeworpen, nu hij te goeder trouw was, als bedoeld in artikel 3:86 BW, aldus die laatste. Voor de juistheid van zijn stellingen verwijst [eiser] naar de uitspraak van de Hoge Raad en het gerechtshof Amsterdam naar aanleiding van zijn klaagschrift van 22 januari 2008 (zie 2.13 en 2.14).
degene die redelijkerwijs als rechthebbende” kan worden aangemerkt en dat de beslissing tot teruggave ingevolge het zesde lid van dat artikel “
ieders rechten ten aanzien van het voorwerp onverlet laat.” Dat betekent dat in het kader van de onderhavige procedure in volle omvang getoetst dient te worden of [eiser] naar civielrechtelijke maatstaven eigenaar van de auto was ten tijde van de inbeslagneming.
Vertrekpunt is, als door de Staat c.s. aangevoerd en door [eiser] niet betwist, dat de schriftelijke mededeling zoals die volgens de leaseovereenkomst is vereist in geval [eiser] van zijn koopoptie gebruik wil maken, niet is gedaan. Ingevolge de leaseovereenkomst vervalt het “kooprecht” dan. [eiser] heeft onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld waaruit kan worden afgeleid dat hij desondanks een koopovereenkomst heeft gesloten met [A]. In dit verband acht de rechtbank van belang dat [eiser] op 15 februari 2007, ten tijde van de inbeslagneming van de auto, ten overstaan van de politie heeft verklaard dat hij periodiek, eens per maand, nog bedragen aan [A] betaald en dat [A] de verzekering en wegen belasting betaald. Voorts heeft hij op 19 februari 2007 verklaard dat hij in het kader van het leasecontract “per maand EURO 1.101,14” betaalt en “
Ik moest een slotbetaling van € 7.500,00 betalen en dan zou de auto van mij zijn.” Deze verklaringen geven geen blijk van het feit dat [eiser] de auto voorafgaand aan de inbeslagneming daarvan had gekocht, integendeel, uit die verklaringen kan worden afgeleid dat de lease op het moment van inbeslagneming van de auto nog werd voortgezet.
De verklaring van [A] zoals die kennelijk onderdeel was van het dossier dat voor lag in de klaagschriftprocedure, inhoudende dat [eiser] ten tijde van de inbeslagneming alle leasetermijnen had voldaan en reeds € 2.500 op de slotbetaling van € 7.500 had afbetaald en de verklaring van [eiser] ter comparitie van diezelfde strekking, acht de rechtbank in het licht van de andersluidende verklaringen van [eiser] ten overstaan van de politie niet geloofwaardig. De rechtbank weegt in dit verband mee dat [eiser], die bekend was met het verweer van de Staat c.s. dat van bedoelde betalingen niet is gebleken, niet alleen ten tijde van de klaagschriftprocedures maar ook nu geen betalingsbewijzen heeft overgelegd. Daar komt nog bij dat [eiser] ter comparitie heeft verklaard dat hij de uit de lease-overeenkomst voortvloeiende verplichting om € 11.000 aan te betalen alvorens er tot bestelling van de auto zou worden overgegaan, niet is nagekomen. Anders gezegd: ook in dit opzicht is dus niet aan de verplichtingen uit de lease-overeenkomst voldaan.
5.De beslissing
- aan de zijde van de Staat tot op heden begroot op € 3.050, vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot aan de dag der algehele voldoening en
- aan de zijde van Santander tot op heden begroot op € 3.050;
25 februari 2015, in tegenwoordigheid van de griffier.