ECLI:NL:RBDHA:2015:5332

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 april 2015
Publicatiedatum
8 mei 2015
Zaaknummer
C-09-483266 KG ZA 15-227
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tenuitvoerlegging van schadevergoedingsmaatregelen en vervangende hechtenis in kort geding

In deze zaak vordert eiser, die strafrechtelijk is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 23 maanden en schadevergoedingsmaatregelen van € 47.979,55, dat de Staat der Nederlanden wordt verboden om de vervangende hechtenis ten uitvoer te leggen. Eiser stelt dat hij nooit een aanschrijving van het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) heeft ontvangen, waardoor hij geen betalingsregeling heeft kunnen treffen. Het CJIB heeft eiser echter aangeschreven op zijn laatst bekende adres in Nederland, maar deze aanschrijving is als onbestelbaar retour gekomen. Eiser was per 22 oktober 2010 ingeschreven in België en heeft zich medio 2010 uitgeschreven uit de Gemeentelijke Basisadministratie in Nederland. Na zijn terugkeer in Nederland is hij op 4 september 2014 aangehouden en ondergaat hij zijn gevangenisstraf. De Staat voert aan dat het CJIB conform de Aanwijzing executie heeft gehandeld en dat eiser geen recht heeft op een betalingsregeling omdat hij geen vaste woon- of verblijfplaats in Nederland had. De voorzieningenrechter oordeelt dat het CJIB niet onrechtmatig heeft gehandeld door de vervangende hechtenis ten uitvoer te leggen, aangezien eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij recht had op een betalingsregeling. De vordering van eiser wordt afgewezen en hij wordt veroordeeld in de kosten van de procedure.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team Handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/483266 / KG ZA 15-227
Vonnis in kort geding van 8 april 2015
in de zaak van
[eiser],
thans verblijvende in de Penitentiaire Inrichting Vught te Vught,
eiser,
advocaat mr. A.P.M.A. Laeyendecker te Oss,
tegen:
de publiekrechtelijke rechtspersoon,
de Staat der Nederlanden (ministerie van Veiligheid en Justitie),
zetelend te Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. M.M.C. van Graafeiland te Den Haag,
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘[eiser]’ en ‘de Staat’.

1.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 30 maart 2015 wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
1.1.
Bij arrest van 4 juli 2011 van het gerechtshof te Leeuwarden is [eiser] strafrechtelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden. Daarnaast zijn aan hem schadevergoedingsmaatregelen opgelegd voor een totaalbedrag van € 47.979,55, bij niet-betaling te vervangen door 387 dagen hechtenis. In cassatie heeft de Hoge Raad de duur van de vrijheidsstraf bijgesteld naar 23 maanden. Voor het overige is het arrest van 4 juli 2011 in stand gebleven.
1.2.
Ter voldoening aan bedoelde schadevergoedingsmaatregelen heeft het Centraal Justitieel Incassobureau (hierna: CJIB) [eiser] op het laatst bekende adres in Nederland aangeschreven op 8 april 2014, welke aanschrijving als onbestelbaar retour is gekomen. Uit een door het CJIB uitgevoerde adresverificatie is gebleken dat [eiser] per 22 oktober 2010 stond ingeschreven in België.
1.3.
Na terugkeer in Nederland is [eiser] op 4 september 2014 aangehouden. Sindsdien ondergaat hij de gevangenisstraf van 23 maanden. De tenuitvoerlegging van deze straf zal per 7 november 2016 worden beëindigd. Het CJIB heeft de zaak aangeboden aan de Penitentiaire Inrichting Vught om aansluitend de aan de schadevergoedingsmaatregelen verbonden vervangende hechtenis ten uitvoer te leggen.

2.Het geschil

2.1.
[eiser] vordert - zakelijk weergegeven - de Staat te verbieden de vervangende hechtenis ten uitvoer te leggen, een en ander met veroordeling van de Staat in de kosten van de procedure.
2.2.
Daartoe voert [eiser] het volgende aan. Het CJIB heeft niet gehandeld conform de Aanwijzing executie. Ingevolge deze regelgeving wordt een opgelegde schadevergoedingsmaatregel immers in eerste instantie geëxecuteerd door middel van een aanschrijving en eventuele aanmaningen om de veroordeelde te bewegen om aan zijn betalingsverplichtingen te voldoen. Medio 2010 heeft [eiser] zich onder vermelding van zijn emigratie naar België uitgeschreven van het adres in Nederland. Bij zijn inschrijving in België heeft hij het uittreksel van de gemeente Utrecht overgelegd. Ten tijde van zijn verblijf in België heeft het CJIB echter alle terzake dienende post verstuurd naar het voormalige adres in Utrecht. In België heeft [eiser] nimmer enig schrijven het CJIB ontvangen, hoewel de Aanwijzing executie voorziet in de mogelijkheid dat schadevergoedingsmaatregelen worden overgedragen aan de EU-lidstaat waar de veroordeelde zijn vaste woon- of verblijfplaats heeft. Een en ander brengt mee dat [eiser] geen gelegenheid heeft gehad om met het CJIB een betalingsregeling te treffen. De mogelijkheid van een betalingsregeling moet daarom alsnog worden beproefd. Ten onrechte weigert de Staat daaraan mee te werken. Daardoor kan vooralsnog geen detentiefasering plaatsvinden. Mede gelet op zijn gezondheid handelt de Staat jegens [eiser] onrechtmatig door de vervangende hechtenis ten uitvoer te (willen) leggen zonder hem in de gelegenheid te stellen een betalingsregeling te treffen.
2.3.
De Staat voert gemotiveerd verweer, dat hierna - voor zover nodig - zal worden besproken.

3.De beoordeling van het geschil

3.1.
[eiser] legt aan zijn vordering ten grondslag dat - zakelijk weergegeven - de Staat jegens hem onrechtmatig handelt door de vervangende hechtenis ten uitvoer te willen leggen. Daarmee is de bevoegdheid van de burgerlijke rechter - in dit geval de voorzieningenrechter in kort geding - tot kennisneming van zijn vordering gegeven. Spoedeisend belang bij behandeling van deze vordering ligt in de aard der zaak besloten.
3.2.
Bij de beoordeling van dit geschil staat voorop dat in het wettelijke stelsel ligt besloten dat een veroordelende beslissing van de strafrechter, waartegen geen gewoon rechtsmiddel meer openstaat, ten uitvoer gelegd moet worden. Ingevolge artikel 561 lid 3 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) kan - voor zover hier van belang - het openbaar ministerie betaling van een schadevergoedingsmaatregel in termijnen toestaan.
3.3.
In opdracht van het openbaar ministerie, orgaan van gedaagde, is het CJIB belast met de executie van, onder meer, schadevergoedingsmaatregelen. Het CJIB heeft dienaangaande een ruime beleidsvrijheid, wat meebrengt dat de voorzieningenrechter in kort geding de betreffende beslissingen van het CJIB in beginsel slechts terughoudend kan toetsen.
3.4.
De wijze waarop het CJIB schadevergoedingsmaatregelen ten uitvoer legt, is neergelegd in de ‘Aanwijzing executie’ (laatstelijk gepubliceerd in de Staatscourant 19 december 2014, 2014A013). Uitgangspunt bij deze tenuitvoerlegging is dat in eerste instantie wordt getracht de maatregel bij de veroordeelde te executeren door middel van toezending van een aanschrijving en eventuele aanmaningen (inningsfase). Als dit niet tot - volledige - betaling heeft geleid kan de zaak aan de deurwaarder worden overgedragen. Als verhaal ook dan niet leidt tot afdoende resultaat wordt een arrestatiebevel uitgevaardigd met het oog op tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis (incassofase). Tevens kan dan signalering in het Opsporingsregister plaatsvinden.
3.5.
In paragraaf 10.1 van de Aanwijzing executie is opgenomen dat - zakelijk weergegeven - schadevergoedingsmaatregelen voor veroordeelden zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland na registratie en adresverificatie door het CJIB rechtstreeks ter signalering worden opgenomen in het Opsporingsregister.
3.6.
Niet in geschil is dat [eiser] zich medio 2010 uit de Gemeentelijke Basisadministratie (de GBA) heeft laten uitschrijven en dat hij per 22 oktober 2010 stond ingeschreven in België. Daaruit volgt dat van [eiser] ten tijde van de aanschrijving tot voldoening van de aan hem opgelegde schadevergoedingsmaatregelen geen vaste woon- of verblijfplaats in Nederland bekend was. Dat hij deze aanschrijving of enig ander terzake relevant schrijven van het CJIB niet heeft ontvangen is echter een omstandigheid die voor zijn rekening dient te blijven. Dat hij bij het uitschrijven uit de GBA heeft medegedeeld dat hij zich zou gaan vestigen in België maakt dit niet anders, nu die enkele mededeling immers niet meebrengt dat het CJIB heeft kunnen en moeten weten op welk adres in België [eiser] kon worden aangeschreven. Ook wordt [eiser] niet gevolgd in het betoog dat het CJIB bekend was met zijn adres in België omdat hij daar een (Nederlandse) bekeuring heeft ontvangen. Het verzenden van deze bekeuring wordt immers door de Staat gemotiveerd betwist en [eiser] heeft dit betoog voorts niet met stukken onderbouwd. Ook zijn betoog dat het CJIB ten onrechte heeft nagelaten de tenuitvoerlegging van de schadevergoedingsmaatregelen aan België over te dragen kan [eiser] niet baten, nu die optie in de Aanwijzing executie eerst aan de orde is als van de veroordeelde een vaste woon- of verblijfplaats in de betreffende EU-lidstaat bekend is. Ten aanzien van [eiser] is dit niet het geval geweest. Het voorgaande leidt voorshands tot het oordeel dat het niet aan het CJIB is toe te rekenen dat het beproeven van een betalingsregeling achterwege is gebleven.
3.7.
Voor zover [eiser] zich op het standpunt stelt dat hij alsnog in de gelegenheid moet worden gesteld om een betalingsregeling te treffen kan hij ook daarin niet worden gevolgd. In het vorenstaande is immers overwogen dat het CJIB [eiser] vanwege het ontbreken van een vaste woon- of verblijfplaats in Nederland in het Opsporingsregister heeft laten opnemen. Dit impliceert dat geen verhaal mogelijk is, hetgeen op basis van paragraaf 4.2.3 van de Aanwijzing executie aanleiding is voor het (doen) uitvaardigen van een arrestatiebevel voor de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis. De Staat stelt zich onweersproken op het standpunt dat zulks ten aanzien van [eiser] het geval is. Gelet op
paragraaf 10.1 van de Aanwijzing executie hanteert het CJIB in dergelijke gevallen beleidsmatig als uitgangspunt dat een betalingsregeling na een arrestatiebevel niet meer aan de orde is, hetgeen valt binnen de beleidsvrijheid van het CJIB (vgl. gerechtshof ‘s-Gravenhage 19 oktober 2006, rolnr. 05/1678).
3.8.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat [eiser] niet aannemelijk heeft gemaakt dat het CJIB zich jegens hem ten onrechte niet heeft gehouden aan het in de Aanwijzing executie opgenomen beleid. Ook is niet aannemelijk geworden dat het CJIB onrechtmatig handelt door over te gaan tot tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis zonder de mogelijkheid van een betalingsregeling nog te beproeven. Of [eiser] met zijn betalingsvoorstel voldoet aan de hem opgelegde schadevergoedingsmaatregelen kan daarom in het midden blijven.
3.9.
Voor zover [eiser] zich ook op het standpunt stelt dat hij om medische redenen niet in staat kan worden geacht om detentie te ondergaan wordt het volgende overwogen. Onder verwijzing naar terzake geldende jurisprudentie stelt de Staat zich onweersproken op het standpunt dat voor de beoordeling of sprake is van dergelijke redenen van belang is of de betreffende persoon detentieongeschikt is en dat van detentieongeschiktheid geen sprake is als de benodigde medische zorg in de penitentiaire inrichting beschikbaar is. Dat de nodige medische zorg en begeleiding in detentie niet beschikbaar is, heeft [eiser] echter niet aannemelijk gemaakt. De enkele stelling dat deskundige medische begeleiding in detentie niet mogelijk is, is daartoe - mede gelet op het ter zitting gevoerde verweer - althans onvoldoende. Dit geldt ook voor het overleggen van het medisch dossier van [eiser] zonder enige toelichting.
3.10.
Gelet op het vorenstaande komt het gevorderde niet voor toewijzing in aanmerking.
3.11.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van dit geding.

4.De beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het gevorderde af;
- veroordeelt [eiser] in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van de Staat begroot op € 1.429,--, waarvan € 816,-- aan salaris advocaat en € 613,-- aan griffierecht;
- verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.P. van Ham en in het openbaar uitgesproken
op 8 april 2015.
fl