ECLI:NL:RBDHA:2015:4949

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 april 2015
Publicatiedatum
30 april 2015
Zaaknummer
AMS 15/7750
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Inbewaringstelling van een asielzoeker en de vereisten voor belangenafweging

Op 30 april 2015 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak van een asielzoeker die in bewaring was gesteld op 14 april 2015. De eiser, geboren in 1984 en van Sri Lankaanse nationaliteit, had beroep ingesteld tegen de vrijheidsontnemende maatregel. De rechtbank oordeelde dat de belangenafweging bij de inbewaringstelling niet aan dezelfde vereisten hoeft te voldoen als eerder door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is gesteld. De rechtbank stelde vast dat de Terugkeerrichtlijn niet van toepassing was, omdat de eiser rechtmatig verblijf had tijdens zijn asielaanvraag. De rechtbank concludeerde dat de vereiste belangenafweging in het dossier aanwezig was en dat de beslissing om de eiser in bewaring te stellen gerechtvaardigd was.

De rechtbank behandelde ook de argumenten van de eiser dat hij voor de eerste keer in bewaring zat en dat hij familie in Nederland had waar hij kon verblijven. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie goede gronden had om te stellen dat er geen minder dwingende maatregel kon worden toegepast. De rechtbank nam daarbij in overweging dat de eiser meerdere procedures had doorlopen zonder positief resultaat en dat hij geen vaste woon- of verblijfplaats had. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 30 april 2015.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 15/7750
V-nr: [volgnummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 30 april 2015 in de zaak tussen
[naam]
geboren op [geboortedag] 1984, van (gestelde) Sri Lankaanse nationaliteit, eiser
(gemachtigde mr. M. Woudwijk),
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder
(gemachtigde A. van Rheenen).

Procesverloop

Op 14 april 2015 is eiser op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 in bewaring gesteld.
Bij beroepschrift van 15 april 2015 heeft eiser beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder tot oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel.
Bij faxbericht van 22 april 2015 heeft verweerder een aanvullend besluit overgelegd.
Op grond van artikel 94, eerste lid, van de Vw 2000 houdt het beroep tevens in een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep behandeld ter openbare zitting van 23 april 2015. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. M.R. Verdoner, kantoorgenoot van zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Ook was ter zitting aanwezig S. Pathmanathan als tolk Tamil.

Overwegingen

1.1
Eiser stelt zich op het standpunt dat de belangenafweging voorafgaand aan zijn inbewaringstelling onzorgvuldig is geweest. Op het moment dat een vreemdeling in bewaring wordt gesteld moet worden voldaan aan de voorwaarden zoals die door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) zijn gesteld in de uitspraak van 10 april 2015 (201502024/1/V3). Eiser meent dat het niet mogelijk is om dit gebrek door middel van een aanvullend besluit te herstellen.
1.2
De rechtbank stelt vast dat eiser op 14 april 2015 een asielaanvraag heeft ingediend en op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 in bewaring is gesteld. Zoals de Afdeling heeft overwogen in de uitspraak van 8 mei 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:CA0126) dient het dossier in het geval van inbewaringstelling van een asielzoeker zowel uit een oogpunt van kenbaarheid als uit een oogpunt van toetsbaarheid stukken te bevatten die uitdrukkelijk blijk geven van een belangenafweging die volgens paragraaf A5/6.1 van de Vreemdelingencirculaire (Vc) 2000 vereist is. Zoals de Afdeling voorts heeft overwogen in deze uitspraak kan verweerder, wanneer de vreemdeling geen op de in paragraaf A5/6.1 van de Vc 2000 vereiste belangenafweging betrekking hebbende feiten en omstandigheden heeft aangevoerd die verweerder eveneens in zijn beoordeling had behoren te betrekken, in beginsel volstaan met te motiveren waarom in het betreffende geval is besloten de vreemdeling niettemin in bewaring te stellen of te houden.
1.3
De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of de benodigde kenbare belangenafweging bij een inbewaringstelling van een asielzoeker aan dezelfde vereisten moet voldoen als de vereisten die de Afdeling in de uitspraak van 10 april 2015 heeft genoemd met betrekking tot de motivering van het zicht op uitzetting en het toepassen van een lichter middel.
1.4
De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend. Daarvoor is redengevend dat eiser momenteel rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8, aanhef en onder f, van de Vw 2000. Dat betekent dat de Richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven (PB 2008 L 348; hierna: de Terugkeerrichtlijn) op eiser niet van toepassing is. De rechtbank leest in de voornoemde uitspraak van de Afdeling dat de specifieke motiveringsvereisten ten aanzien van het lichter middel en het zicht op uitzetting voortvloeien uit artikel 15 van de Terugkeerrichtlijn. Nu in dit geval de Terugkeerrichtlijn dus niet van toepassing is, vindt de rechtbank geen steun voor het standpunt van eiser dat ook in zijn situatie de specifieke motiveringsvereisten uit de uitspraak van de Afdeling onverkort gelden. De rechtbank stelt verder vast dat het dossier stukken bevat waaruit een belangenafweging blijkt. Daarmee heeft verweerder voldaan aan de op hem rustende verplichting om een kenbare belangenafweging te maken. Eisers beroepsgrond faalt.
2.1
Eiser voert verder aan dat de uitkomst van de belangenafweging onzorgvuldig is omdat hij voor de eerste keer in bewaring zit en in Nederland familie heeft wonen waar hij kan verblijven. Verweerder had kunnen volstaan met het toepassen van een lichter middel. Eiser heeft familieleden in Nederland wonen waar hij kan verblijven en die garant voor hem kunnen staan. Ook voert eiser aan dat eisers familie zich zorgen maakt om hem, omdat een neef van hem in het jaar 1999 toen hij gedetineerd zat suïcide heeft gepleegd. Daarnaast heeft eiser aangevoerd dat het voor hem een stuk eenvoudiger is om aan documenten te komen, die zijn asielrelaas kunnen ondersteunen, als hij in vrijheid is.
2.2
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat geen andere maar minder dwingende maatregel kon worden toegepast. Verweerder heeft dit toegelicht in de maatregel van bewaring en het proces-verbaal van bevindingen van 14 april 2015. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat verweerder heeft betrokken dat eiser meerdere verblijfsrechtelijke procedures heeft doorlopen zonder positief resultaat, hij eerder met onbekende bestemming is vertrokken, hij geen vaste woon-of verblijfplaats heeft en niet beschikt over voldoende middelen van bestaan, hij een inreisverbod heeft van twee jaar, hij niet beschikt over documenten als bedoeld in artikel 4.21 Vreemdelingenbesluit 2000 en hij te kennen heeft gegeven niet terug te willen keren naar Sri Lanka. Eisers betoog faalt.
3.
Na beoordeling van de door of namens eiser naar voren gebrachte beroepsgronden, concludeert de rechtbank dat de toepassing noch de tenuitvoerlegging van de vrijheidsontnemende maatregel in strijd is met de wet en dat deze bij afweging van alle daarbij betrokken belangen gerechtvaardigd is te achten. De rechtbank verklaart het beroep dan ook ongegrond.
4. Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank geen gronden aanwezig om toepassing te geven aan artikel 106 van de Vw 2000 of artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

Beslissing

De rechtbank
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. Bakker, rechter, in aanwezigheid van E.P.W. Kwakman, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 april 2015.
Afschrift verzonden aan partijen op:
Conc.: EK
Coll:
D: B
VK
Tegen deze uitspraak kan binnen één week na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.