Op 30 april 2015 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak van een asielzoeker die in bewaring was gesteld op 14 april 2015. De eiser, geboren in 1984 en van Sri Lankaanse nationaliteit, had beroep ingesteld tegen de vrijheidsontnemende maatregel. De rechtbank oordeelde dat de belangenafweging bij de inbewaringstelling niet aan dezelfde vereisten hoeft te voldoen als eerder door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is gesteld. De rechtbank stelde vast dat de Terugkeerrichtlijn niet van toepassing was, omdat de eiser rechtmatig verblijf had tijdens zijn asielaanvraag. De rechtbank concludeerde dat de vereiste belangenafweging in het dossier aanwezig was en dat de beslissing om de eiser in bewaring te stellen gerechtvaardigd was.
De rechtbank behandelde ook de argumenten van de eiser dat hij voor de eerste keer in bewaring zat en dat hij familie in Nederland had waar hij kon verblijven. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie goede gronden had om te stellen dat er geen minder dwingende maatregel kon worden toegepast. De rechtbank nam daarbij in overweging dat de eiser meerdere procedures had doorlopen zonder positief resultaat en dat hij geen vaste woon- of verblijfplaats had. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 30 april 2015.