ECLI:NL:RVS:2013:CA0126

Raad van State

Datum uitspraak
8 mei 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
201303818/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Lubberdink
  • A.B.M. Hent
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige inbewaringstelling van vreemdeling in asielprocedure

In deze zaak gaat het om een vreemdeling die in vreemdelingenbewaring is gesteld, terwijl hij een asielaanvraag had ingediend. De vreemdeling klaagt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de staatssecretaris niet de vereiste belangenafweging heeft gemaakt zoals voorgeschreven in de Vreemdelingencirculaire 2000. De rechtbank had eerder het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaard, maar de vreemdeling heeft hoger beroep ingesteld. De Raad van State oordeelt dat de stukken in het dossier niet voldoende blijk geven van de belangenafweging die vereist is. De staatssecretaris heeft niet gemotiveerd waarom de vreemdeling in bewaring is gesteld, ondanks zijn asielaanvraag. De Raad van State verwijst naar eerdere uitspraken die bevestigen dat een adequate belangenafweging noodzakelijk is in dergelijke gevallen. De Raad van State concludeert dat de maatregel van bewaring onrechtmatig is en verklaart het hoger beroep gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd, en de vrijheidsontnemende maatregel wordt opgeheven. Tevens wordt de vreemdeling een schadevergoeding toegekend voor de periode dat hij onterecht in bewaring is gehouden, en de staatssecretaris wordt veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten.

Uitspraak

201303818/1/V3.
Datum uitspraak: 8 mei 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 17 april 2013 in zaak nr. 13/9004 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.
Procesverloop
Bij besluit van 18 maart 2013 is de vreemdeling in vreemdelingenbewaring gesteld. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 17 april 2013 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. De vreemdeling klaagt in de enige grief dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de staatssecretaris een kenbare en voldoende belangenafweging heeft gemaakt. De vreemdeling voert hiertoe aan dat zich in het dossier geen stukken bevinden die uitdrukkelijk blijk geven van de in paragraaf A6/5.3.3.5 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (hierna: de Vc 2000) voorgeschreven belangenafweging. Volgens hem heeft de rechtbank niet onderkend dat niet kan worden volstaan met een standaard tekst dat een belangenafweging heeft plaatsgevonden. Dat de staatssecretaris ter zitting bij de rechtbank in dit verband naar het voornemen tot afwijzing van de asielaanvraag heeft verwezen, doet aan het voorgaande niet af, aldus de vreemdeling.
2. Volgens paragraaf A6/5.3.3.5 van de Vc 2000, zoals deze luidde ten tijde van belang, dient het toepassen van bewaring bij vreemdelingen die een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel in willen dienen of ingediend hebben, zo beperkt mogelijk te geschieden. Het kan daarbij gaan om vreemdelingen die een dergelijke aanvraag indienen of ingediend hebben en waarvan bijvoorbeeld om redenen van manifest bedrog of andere in die beleidsparagraaf genoemde gronden aangenomen kan worden dat zij zich aan de eventuele uitzetting zullen gaan onttrekken. Ook kan het voorkomen dat een vreemdeling eerst nadat hij in bewaring gesteld is een asielaanvraag indient. In beide gevallen zal aan de hand van de bekend geworden feiten en omstandigheden voor de aanvraag bijvoorbeeld het nader gehoor, een concrete afweging gemaakt moeten worden met betrekking tot het toepassen van de maatregel in relatie tot de asielaanvraag. Zolang de aanvraag nog niet in eerste aanleg is afgewezen, mag de inbewaringstelling van asielzoekers uitsluitend plaatsvinden en voortduren na vooraf overleg met de Immigratie- en Naturalisatiedienst (hierna: de IND). Van dat overleg dient verslag te worden gelegd in de vreemdelingenadministratie.
3. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 22 augustus 2012 in zaak nr. 201203503/1/V3) dient het dossier in geval van inbewaringstelling van een asielzoeker zowel uit een oogpunt van kenbaarheid als uit een oogpunt van toetsbaarheid stukken te bevatten die uitdrukkelijk blijk geven van de belangenafweging die volgens paragraaf A6/5.3.3.5 van de Vc 2000 vereist is.
Zoals de Afdeling voorts eerder heeft overwogen (uitspraak van 18 maart 2013 in zaak nr. 201301157/1/V3) kan de staatssecretaris, wanneer de vreemdeling geen op de in paragraaf A6/5.3.3.5 vereiste belangenafweging betrekking hebbende feiten en omstandigheden heeft aangevoerd die de staatssecretaris eveneens in zijn beoordeling had behoren te betrekken, in beginsel volstaan met te motiveren waarom in het betreffende geval is besloten de vreemdeling niettemin in bewaring te stellen of te houden.
3.1. In de op 18 maart 2013 opgelegde maatregel van bewaring staat het volgende vermeld:
"Op 15/03/2013, om 10.15 uur is er voorafgaande aan de inbewaringstelling van de betrokken asielzoeker, telefonisch overleg gevoerd met de IND omtrent de concrete stand van zaken betreffende de asielprocedure die voor de vreemdeling is opgestart. Waarna de belangenafweging op 15/03/2013 om 10.30 uur werd gemaakt.
Conclusie verbalisant:
Na zorgvuldige afweging van de belangen van de Nederlandse Staat en die van voornoemde vreemdeling en gezien bovenstaande is de conclusie gerechtvaardigd, dat het belang van de Nederlandse Staat zwaarder weegt dan het expliciete belang van voornoemde vreemdeling om, in afwachting van de definitieve beschikking op zijn asielaanvraag door de IND, in vrijheid te worden gesteld."
3.2. De vreemdeling klaagt terecht dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de stukken in het dossier niet uitdrukkelijk blijk geven van de in paragraaf A6/5.3.3.5 van de Vc 2000 voorgeschreven belangenafweging. In de stukken wordt immers niet gemotiveerd waarom de staatssecretaris heeft besloten de vreemdeling in weerwil van zijn asielaanvraag in bewaring te stellen. Hetgeen de staatssecretaris ter zitting bij de rechtbank in dit kader naar voren heeft gebracht, kan hierin geen verandering meer brengen (vergelijk de uitspraak van 8 maart 2013 in zaak nr. 201301675/1/V3).
Uit het vorenstaande volgt dat de aan de vreemdeling opgelegde maatregel van bewaring van aanvang af onrechtmatig is.
De grief slaagt.
4. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van 18 maart 2013 alsnog gegrond verklaren. De vrijheidsontnemende maatregel dient te worden opgeheven. Aan de vreemdeling wordt met toepassing van artikel 106, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 na te melden vergoeding toegekend over de periode van 18 maart 2013 tot heden, de dag waarop de vrijheidsontnemende maatregel is opgeheven.
5. De staatssecretaris dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 17 april 2013 in zaak nr. 13/9004;
III. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep gegrond;
IV. bepaalt dat de vrijheidsontnemende maatregel krachtens artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000 ingaande heden wordt opgeheven;
V. kent aan de vreemdeling een vergoeding toe van € 2.850,00 (zegge: tweeduizend achthonderdvijftig euro), ten laste van de Staat der Nederlanden, te betalen door de secretaris van de Raad van State;
VI. veroordeelt de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.416,00 (zegge: veertienhonderdzestien euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. A.B.M. Hent en mr. N. Verheij, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M. den Dulk, ambtenaar van staat.
w.g. Lubberdink w.g. Den Dulk
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 8 mei 2013
565-765.