Overwegingen
1. Eiser heeft gesteld te zijn geboren op [geboortedatum] en de Eritrese nationaliteit te bezitten. Op 8 januari 2014 heeft eiser een aanvraag ingediend tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
2. Eiser heeft aan zijn aanvraag het volgende ten grondslag gelegd. Eiser heeft van 2006 tot zijn ontsnapping in maart 2013 zijn militaire dienstplicht moeten vervullen. Hij werd daartoe in februari 2006 bij een razzia opgepakt en vervolgens naar kamp Wia gebracht voor het ondergaan van een militaire training. Vervolgens is hij een aantal malen overgeplaatst. Van kamp Klima-Asseb naar een militaire grenspost in Asseb en vervolgens naar de legerbasis Metkel Abet. Bij de laatste post moest hij ook het kamp bewaken. Onderdeel daarvan was het bewaken van personen die gestraft waren en volgens de zogenoemde ‘helikoptermethode’ geboeid in de open lucht lagen.
In januari 2008 werd hij overgeplaatst naar het vliegveld bij Asmara, waarna hij in mei 2012 terecht kwam in kamp Shelalo. Hij was daar grensbewaker. In maart 2013 is eiser samen met een vriend uit dit kamp gevlucht. Zijn echtgenote is achtergebleven in Eritrea.
Tijdens zijn verblijf in Wia heeft eiser getracht om samen met anderen te ontsnappen maar ze werden gepakt. Eiser is daarbij mishandeld. Vervolgens moesten eiser en de anderen een week lang grotendeels geboeid buiten liggen.
Toen eiser in Klima-Asseb verbleef heeft hij zonder toestemming verlof genomen. Hij werd vervolgens thuis opgehaald en bestraft. De straf bestond uit een week koken voor de militairen en bewakingstaken uitvoeren. Na de straf kreeg hij alsnog verlof voor twee dagen.
In januari 2008 is eiser als bewaker op het vliegveld van Asmara gestationeerd. Hij heeft destijds vaak tevergeefs verlof gevraagd. Op enig moment, toen hij hiertegen protesteerde, werd hij bestraft. Vervolgens kreeg hij wel een week verlof.
Een deel van het werk in Asmara bestond uit het houden van razzia’s op straat. In de periode van 2008 tot mei 2012 heeft eiser eens in de twee maanden deelgenomen aan deze razzia’s. Daarbij werden jongeren op straat opgepakt voor het vervullen van de militaire dienstplicht en naar de gevangenis van Adi Abeyto gebracht. Dienstplichtigen moesten alsnog in dienst. Deserteurs werden naar hun eenheid gebracht en bestraft in de gevangenis van de eenheid (Tehadeso).
In 2009 is aan eiser een maand straf opgelegd nadat men had ontdekt dat hij wilde ontsnappen. In die periode is eiser ook een keer gestraft omdat hij de touwen van een te strak vastgebonden gevangene losser had gemaakt.
In 2010 was eiser bewaker van deserteurs die waren opgepakt aan de grens. Eiser wilde een gevangene die te strak was geboeid en schreeuwde van de pijn, helpen. De commandant zag het en verving eiser door een andere bewaker. Eiser kreeg vervolgens een week straf.
Eiser kon het vanaf 2010 niet meer aan en besloot toen om voortaan alles te doen wat de commandant hem opdroeg.
Eiser kreeg 45 dagen verlof in verband met zijn huwelijk op 17 oktober 2010. Later kreeg hij nog 10 dagen verlof. Vanwege het overlijden van zijn vader kreeg hij wederom verlof. In maart 2012 kreeg eiser nogmaals verlof voor een week.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de aanvraag afgewezen op grond van artikel 31, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 31, tweede lid, aanhef en onder k, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Daarbij is artikel 1(F) aanhef en onder a en b, van het Vluchtelingenverdrag (Vv) aan eiser tegengeworpen en een inreisverbod voor de duur van tien jaren opgelegd omdat eiser een ernstige bedreiging vormt voor de openbare orde.
Eiser wordt in verband gebracht met het faciliteren van foltering/marteling, derhalve is artikel 1(F), aanhef onder a, van het Vv van toepassing. Verweerder heeft de werkzaamheden van eiser gekwalificeerd als misdrijven tegen de menselijkheid die onderdeel zijn van een wijdverbreide of stelselmatige aanval begaan tegen de burgerbevolking tijdens een vredessituatie en als absoluut niet-politieke misdrijven, in de zin van artikel 1(F), aanhef en onder b, van het Vv.
Volgens verweerder is sprake van ‘knowing participation’ omdat eiser, gelet op de informatie uit een aantal bronnen en zijn eigen verklaringen over de razzia’s, de detentie-omstandigheden en de martelingen, ‘wist’. Tevens is sprake van ‘personal participation’ omdat eiser marteling/foltering van dienstweigeraars, dienstplichtontduikers en deserteurs heeft gefaciliteerd. Tevens heeft hij deelgenomen aan razzia’s en gevangenen bewaakt op legerbases en in de Tehadeso’s. De stelling van eiser dat hij handelde in opdracht, vrijwaart hem volgens verweerder niet. Het bevel tot handelingen waarmee martelingen worden gefaciliteerd is evident onrechtmatig.
Voorts is volgens verweerder van belang dat eiser in de periode 2006 tot 2013 een aantal malen verlof heeft gekregen en zich derhalve aan deze werkzaamheden kon onttrekken.
Hoewel artikel 3 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) zich verzet tegen uitzetting naar Eritrea, komt eiser niet in aanmerking voor verlening van een vergunning omdat dit beletsel niet duurzaam is, aldus verweerder.
4. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat zijn werkzaamheden niet zijn te kwalificeren als misdrijven tegen de menselijkheid omdat deze niet waren gericht tegen burgers, maar tegen dienstplichtigen en militairen. Ook hadden zijn activiteiten geen substantieel effect op de gepleegde misdrijven.
Voorts heeft verweerder volgens eiser bij het nemen van het bestreden besluit onvoldoende rekening gehouden met het feit dat hij in een dwangsituatie verkeerde.
Vervolgens heeft eiser betoogd dat hij geen gevaar voor de openbare orde vormt in de zin van de preambule 37 van richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven (de Terugkeerrichtlijn). Ook heeft verweerder ten onrechte geen uitstel van verwijdering verleend in de zin van artikel 9 van de Terugkeerrichtlijn, aldus eiser.
De rechtbank overweegt als volgt.
5. Ingevolge artikel 1(F) van het Vv zijn de bepalingen van dat Verdrag niet van toepassing op een persoon ten aanzien van wie er ernstige redenen zijn om te veronderstellen dat:
a. hij een misdrijf tegen de vrede, een oorlogsmisdrijf of een misdrijf tegen de menselijkheid heeft begaan, zoals omschreven in de internationale overeenkomsten welke zijn opgesteld om bepalingen met betrekking tot deze misdrijven in het leven te roepen;
b. hij een ernstig niet-politiek misdrijf heeft begaan buiten het land van toevlucht, voordat hij tot dit land als vluchteling is toegelaten;
Volgens het geldende beleid van verweerder, neergelegd in hoofdstuk C2/6.2.8 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000), voor zover van belang, is het aan verweerder om aan te tonen dat er ernstige redenen zijn om te veronderstellen dat een vreemdeling onder de criteria van artikel 1(F) van het Vv valt.
Teneinde te kunnen bepalen of de betrokken vreemdeling individueel verantwoordelijk dient te worden gehouden voor misdrijven als bedoeld in voornoemd artikel 1(F), wordt de ‘knowing and personal participation-test’ toegepast. Beoordeeld wordt daarbij of ten aanzien van de betrokkene kan worden aangenomen dat hij weet heeft gehad of had behoren te hebben van het plegen van de betreffende misdrijven (‘knowing participation’) én of hij op enige wijze hieraan persoonlijk heeft deelgenomen (‘personal participation’). Indien hiervan sprake is kan aan een vreemdeling artikel 1(F) van het Vv worden tegengeworpen.
Ingevolge artikel 3 van het EVRM kan niemand worden onderworpen aan folteringen of aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen.
6. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) is bij samenloop van een asielbesluit met een inreisverbod met de rechtsgevolgen bedoeld in artikel 66a, zevende lid, van de Vw 2000, het belang bij toetsing in rechte van het asielbesluit eerst aan de orde indien dat inreisverbod wordt ingetrokken, herroepen, vernietigd of opgeheven. De rechtbank volgt de Afdeling niet in dit oordeel.
7. Uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof) van 30 mei 2013, C-534/11, in de zaak Arslan (JV 2013/248), punt 49, volgt dat de Terugkeerrichtlijn niet van toepassing is op derdelanders die om internationale bescherming hebben verzocht in het tijdvak tussen de indiening van dat verzoek en de vaststelling van de beslissing in eerste aanleg over dat verzoek of, in voorkomend geval, de beslechting van het eventuele beroep tegen die beslissing.
8. Dit betekent naar het oordeel van de rechtbank dat artikel 66a, zevende lid, van de Vw 2000, richtlijnconform uitgelegd, aldus gelezen dient te worden dat in de in deze bepaling genoemde gevallen wel sprake is van rechtmatig verblijf – in die zin dat geen sprake is van illegaal verblijf – zolang nog niet in eerste aanleg is beslist op een eerste asielaanvraag of, indien van toepassing, op het daartegen ingestelde beroep. Het bestreden besluit heeft betrekking op de eerste asielaanvraag van eiser die dateert van 8 januari 2014. Dit heeft tot gevolg dat ook in het geval van eiser sprake is van rechtmatig verblijf. Eiser heeft dan ook belang bij toetsing in rechte van het bestreden besluit voor zover dat betrekking heeft op zijn asielaanvraag.
Asielbesluit.
9. Vooropgesteld wordt dat verweerder het asielrelaas van eiser in zijn geheel geloofwaardig heeft geacht. Bij de beoordeling wordt dat asielrelaas dan ook als uitgangspunt genomen.
10. In geschil is of verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat er ernstige redenen bestaan om te veronderstellen dat eiser betrokken is geweest bij misdrijven als bedoeld in artikel 1(F) van het Vv. Verweerder heeft zich daarbij gebaseerd op eisers eigen verklaringen, het algemeen ambtsbericht inzake Eritrea van de minister van Buitenlandse Zaken van 18 april 2013 (kenmerk DCM/MA-506/13/8113) en op informatie van Human Rights Watch, Amnesty International, United States Department of State en de United Kingdom Home Office.
11. Eiser heeft aangevoerd dat verweerder ten onrechte heeft gesteld dat sprake is van misdrijven tegen de menselijkheid omdat zijn gestelde bijdrage niet was gericht tegen de burgerbevolking, maar tegen militairen die werden verdacht van desertie of dienstplichtontduiking.
12. Verweerder heeft zich onder verwijzing naar een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle, van 9 oktober 2010, ECLI:NL:RBSGR:2010:BM2251, op het standpunt gesteld dat het niet van belang is of deze acties waren gericht tegen burgers of militairen. 13. In voormelde uitspraak is daaromtrent het volgende overwogen.
‘De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) heeft in de uitspraak van 31 augustus 2005 (LJN: AU2241) overwogen: “Gelet op de uitspraken van de tribunalen duidt het woord ‘burger’ in de term burgerbevolking op een tegenstelling met militair waarmee tot uitdrukking wordt gebracht dat de slachtoffers van de handelingen geen militairen zijn, dan wel personen die niet meer actief deelnemen aan vijandelijkheden”.
In de uitspraak van 7 mei 1997, zaaknummer IT-94-1-T (Tadic) heeft het Joegoslavië-tribunaal zich uitgelaten over de term burgerbevolking. Daarbij is overwogen dat een brede term van het begrip ‘burgerbevolking’ moet worden gehanteerd. In de bewuste uitspraak verwijst het tribunaal, kort gezegd, naar het onderscheid tussen burgers en militairen, welke is gelegen in het kader van vijandelijkheden en de deelname daaraan.’
Deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle, concludeert hieruit het volgende:
‘In uitspraken wordt aldus voor een onderscheid tussen burgers en militairen van belang geacht of deze personen al dan niet deelnemen aan de vijandelijkheden.’
14. De rechtbank volgt deze conclusie. In het geval van eiser betekent dit dat de slachtoffers van zijn gestelde handelingen – waar het de razzia’s betreft – (nog) geen militair waren, dan wel – waar het de gevangenen betreft – als militair niet actief deelnamen aan vijandelijkheden. Voor de vaststelling of er sprake is van een misdrijf tegen de menselijkheid is daarom in dit geval niet bepalend of de slachtoffers van de razzia’s burgers of militairen waren.
15. Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord of er ten aanzien van eiser sprake is van ‘knowing and personal participation’.
16. Volgens het beleid in hoofdstuk C2/ 6.2.8.4 van de Vc 2000 is sprake van ‘knowing participation’ wanneer een vreemdeling werkzaam is geweest voor een orgaan of organisatie, welke volgens gezaghebbende en vrij toegankelijke rapportages op systematische wijze en/of op grote schaal misdrijven als bedoeld in artikel 1(F) heeft gepleegd in de periode dat hij daar werkzaam was, tenzij de betreffende vreemdeling kan aantonen dat er in zijn individuele geval sprake is van een significante uitzondering.
17. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich, op basis van eisers verklaringen met betrekking tot zijn eigen ervaring en de eerdergenoemde bronnen, terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser zich bewust moet zijn geweest van de ernst en het misdadig karakter van zijn handelen.
Hierbij is van belang dat eiser zelf slachtoffer is geworden van een razzia, waarna hij werd gedwongen om zijn militaire dienstplicht te vervullen. Vervolgens heeft hij ongeveer 24 maal zelf deelgenomen aan razzia’s waarbij de aangehoudenen in gevangenissen werden geplaatst. Ook was hij belast met het bewaken van de gevangenen die werden blootgesteld aan foltering/marteling. Dit betrof personen die disciplinair gestraft waren, of wachtten op doorplaatsing of deserteurs die waren aangehouden. De rechtbank verwijst daartoe naar pagina 11 en volgende van het rapport van nader gehoor van 3 april 2014.
Dit leidt de rechtbank tot de conclusie dat er ten aanzien van eiser sprake is van ‘knowing participation’.
18. Vervolgens wordt overwogen dat volgens het beleid in hoofdstuk C2/6.2.8.4. van de Vc 2000 onder meer sprake is van ‘personal participation’ wanneer de vreemdeling een misdrijf als bedoeld in artikel 1(F) heeft gefaciliteerd, dat wil zeggen dat zijn handelen en/of nalaten in wezenlijke mate heeft bijgedragen aan het misdrijf.
Onder wezenlijke bijdrage dient te worden verstaan dat de bijdrage een feitelijk effect heeft gehad op het begaan van een misdrijf en dat het misdrijf hoogstwaarschijnlijk niet op dezelfde wijze zou hebben plaatsgevonden indien niemand de rol van betrokkene had vervuld dan wel indien betrokkene gebruik had gemaakt van de mogelijkheden het misdrijf te voorkomen.
19. Gelet op de verklaringen van eiser over zijn werkzaamheden en de informatie uit de bronnen waarnaar verweerder in het voornemen en bestreden besluit heeft verwezen, heeft verweerder terecht ‘personal participation’ ten aanzien van eiser aangenomen. Van belang hierbij zijn de deelname aan de razzia’s en het uitvoeren van bewakingstaken, waarbij gevangenen door middel van de zogenoemde ‘helikoptermethode’ werden vastgebonden. Daarmee heeft verweerder aannemelijk gemaakt dat eiser in verband kan worden gebracht met het
faciliterenvan foltering/marteling van aangehouden personen. Zonder de bijdrage van eiser aan de razzia’s en aan de bewakingstaken zouden er minder slachtoffers zijn opgepakt en gevangen gezet.
20. Eiser heeft daartegen aangevoerd dat hij de gedragingen die hem worden verweten in het kader van de vervulling van zijn dienstplicht, in opdracht heeft verricht en dat hij zich hieraan niet kon onttrekken. Hij is iedere keer na verlof teruggekeerd vanwege de risico’s voor hemzelf en zijn familie als hij zou deserteren. Eiser is van mening dat, mede gelet op wat hem is overkomen toen hij probeerde te ontkomen aan zijn dienstplicht (hij verwijst naar pagina 4 van het rapport van nader gehoor en pagina 5 van het rapport van 1(F)gehoor), sprake is van dwang. Volgens eiser heeft verweerder onvoldoende onderkend dat van hem niet kon worden verwacht dat hij zich zou onttrekken aan de dienstplicht en de bevelen zou weigeren op te volgen. Eiser heeft verklaard dat hij wel nadacht over ontsnappen, maar dat dit niet lukte (pagina 6 van het rapport van nader gehoor) en dat hij werd gestraft. Eiser wijst in dit verband op het arrest van het Hof van 9 november 2010 in de zaak B. en D. tegen Duitsland (C-57/09 en C-101/09, JV 2011/2) en de UNHCR-Background note bij artikel (I)F van het Vv. Punt 97 van voormeld arrest luidt als volgt. ‘Daartoe moet de bevoegde autoriteit met name nagaan, welke rol de betrokken persoon daadwerkelijk heeft gespeeld bij het stellen van de betrokken daden, welke positie hij had binnen de organisatie, welke kennis hij had of had moeten hebben van de activiteiten van de organisatie en of pressie op hem is uitgeoefend dan wel andere factoren zijn gedrag hebben kunnen beïnvloeden.’
21. Verweerder heeft het standpunt gehandhaafd dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake was van dwang, nog afgezien van het feit dat volgens verweerder geen enkele uitzonderlijke omstandigheid kan worden aangevoerd als rechtvaardiging voor foltering. Eiser heeft herhaaldelijk verlof gekregen, maar hij is iedere keer teruggekeerd. Uit het voorgaande volgt dat niet is gebleken dat eiser zich niet eerder aan zijn werkzaamheden heeft kunnen onttrekken, aldus verweerder in het voornemen.
22. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder voornoemde conclusie uitsluitend gebaseerd op het feit dat eiser een aantal malen verlof is gegund. Verweerder heeft de gevolgen voor eiser, indien hij zou worden opgepakt na het niet of het niet-tijdig terugkeren van verlof, niet onderzocht en bij zijn beoordeling betrokken. Evenmin heeft verweerder onderzocht en bij zijn beoordeling betrokken welke de risico’s voor zijn echtgenote zouden zijn indien eiser niet zou terugkeren van verlof. Van belang bij dit alles is dat uit eisers verklaringen blijkt dat hij vele malen is bestraft nadat hij zonder toestemming met verlof ging en dat hij na zijn mislukte ontsnapping in 2006 uitermate hard is bestraft.
23. Verweerder heeft dusdoende in strijd gehandeld met artikel 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht. Het beroep is in zoverre gegrond en het bestreden besluit zal worden vernietigd.
Inreisverbod.
24. Gelet op het vorenstaande komt ook de rechtsgrondslag van het inreisverbod te vervallen. Immers, de vernietiging van het bestreden besluit omvat ook het aan eiser opgelegde inreisverbod.
25. De overige beroepsgronden behoeven geen bespreking meer.
26. Er is aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 980 (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 490 en een wegingsfactor 1).