ECLI:NL:RBDHA:2015:4735

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 april 2015
Publicatiedatum
24 april 2015
Zaaknummer
AWB - 14 _ 9925
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van beroep inzake VAR-loon uit dienstbetrekking voor thuiszorgwerkzaamheden

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 17 april 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een thuiszorgondernemer, en verweerder, die een VAR-loon uit dienstbetrekking had afgegeven voor het jaar 2014. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een VAR-Winst uit onderneming (VAR-WUO) en stelde dat zij haar werkzaamheden als zelfstandig ondernemer verrichtte. Verweerder handhaafde de VAR-loon uit dienstbetrekking, waarop eiseres beroep instelde. Tijdens de zitting op 6 maart 2015 werd eiseres bijgestaan door haar gemachtigde, terwijl verweerder vertegenwoordigd was door andere personen.

De rechtbank heeft allereerst de ontvankelijkheid van het beroep beoordeeld. Eiseres stelde dat zij belang had bij het beroep vanwege een aanslag inkomstenbelasting en de mogelijkheid van een schadevergoeding voor gederfde inkomsten. De rechtbank oordeelde echter dat de VAR betrekking heeft op een afgerond jaar en dat het jaar 2014 inmiddels was verstreken. Hierdoor had eiseres geen procesbelang meer bij de procedure. De rechtbank verwierp de argumenten van eiseres en concludeerde dat het beroep niet-ontvankelijk was. Er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Den Haag. De rechtbank heeft de beslissing genomen in aanwezigheid van de griffier, mr. B. van Eeuwijk.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 14/9925

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 april 2015 in de zaak tussen

[eisers], wonende te [Plaats], eiseres

(gemachtigde: mr. M.N.M. van der Zande),
en
[P], verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2014 een verklaring arbeidsrelatie (VAR) loon uit dienstbetrekking gegeven.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar de beschikking gehandhaafd.
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 maart 2015.
Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door [vertegenwoordigers]

Overwegingen

Feiten
1. Eiseres verricht thuiszorgwerkzaamheden bij hulpbehoevenden en staat als zodanig in het handelsregister van de Kamer van Koophandel ingeschreven.
2. Op 24 december 2013 heeft eiseres bij verweerder een aanvraag ingediend om afgifte van een VAR-Winst uit onderneming (VAR-WUO) voor het jaar 2014. In deze aanvraag staat als werkzaamheden vermeld: “verzorgen: ADL, wassen, douchen, aankleden, haren kammen, scheren, terminale zorg: medicijnen geven, morfine pomp, extra bolus geven, bloedsuiker prikken, injecteren, rapporteren etc”.
3. Op de aanvraag onder 2 heeft verweerder met dagtekening 6 februari 2014 de in geding zijnde VAR-loon uit dienstbetrekking gegeven.

Geschil4. In geschil is of het beroep ontvankelijk is en zo ja, of verweerder terecht een VAR-loon uit dienstbetrekking heeft gegeven voor de werkzaamheden van eiseres.

5. Eiseres stelt dat zij een belang heeft bij het beroep en voorts dat zij haar werkzaamheden als zelfstandig ondernemer heeft verricht en aldus in aanmerking komt voor een VAR-WUO. Zij beroept zich hierbij op de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 23 september 2014 (ECLI:NL:GHARL:2014:7283). Verder stelt eiseres dat zij haar werkzaamheden verricht op basis van een overeenkomst van opdracht als bedoeld in artikel 7:400 van het Burgerlijk Wetboek. Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar en tot het geven van een VAR-WUO.
6. Verweerder weerspreekt dat eiseres een belang heeft bij deze procedure en weerspreekt verder dat eiseres haar werkzaamheden verricht als zelfstandig ondernemer. Voor geval eiseres geen belang heeft concludeert verweerder – althans zo begrijpt de rechtbank – tot niet-ontvankelijk verklaring van het beroep. Zo daarvan geen sprake is, concludeert verweerder tot ongegrondverklaring van het beroep.
Beoordeling van het geschil
Ontvankelijkheid van het beroep
7. Voordat de rechtbank over kan gaan tot de inhoudelijke behandeling van het beroep dient zij te beoordelen of eiseres een procesbelang heeft bij deze procedure in verband met de ontvankelijkheid van haar beroep. Eiseres heeft aangevoerd dat zij belang heeft bij het beroep vanwege de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen over het jaar 2014. Verder merkt eiseres op dat zij overweegt een schadevergoeding te vragen in verband met gederfde inkomsten.
8. De rechtbank verwerpt de standpunten van eiseres. De rechtbank stelt vast dat een VAR gericht is op het geven van rechtszekerheid vooraf. Een VAR heeft betrekking op een afgerond jaar, in dit geval 2014 en is niet automatisch van toepassing op het jaar 2015. Nu het jaar waarop de gegeven VAR betrekking heeft inmiddels is verstreken, is de rechtbank van oordeel dat eiseres geen belang meer heeft bij deze procedure. Dat eiseres overweegt in de toekomst alsnog een schadevergoeding te vragen brengt evenmin mee dat eiseres thans een belang heeft bij deze procedure; zij heeft immers geen verzoek gedaan tot schadevergoeding. Gelet hierop acht de rechtbank het beroep van eiseres niet-ontvankelijk.
Proceskosten
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C.H.M. Lips, rechter, in aanwezigheid van
mr. B. van Eeuwijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 april 2015.
griffier voorzitter

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (belastingkamer), Postbus 20021,
2500 EA Den Haag.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.