ECLI:NL:RBDHA:2015:4572

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 maart 2015
Publicatiedatum
22 april 2015
Zaaknummer
C/09/483454 + C/09/483457 + C/09/483459 + C/09/483463 + C/09/483475 + C/09/483477 + C/09/483478
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over wrakingsverzoeken in strafzaken tegen meerdere verzoekers

Op 30 maart 2015 heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan op de verzoeken tot wraking van verschillende rechters in strafzaken tegen meerdere verzoekers. De verzoekers stelden dat de rechters niet onpartijdig konden oordelen, onder andere vanwege vermeende betrokkenheid van medewerkers van de rechtbank bij de strafzaken. De wrakingskamer heeft de verzoeken tot wraking afgewezen, omdat er geen objectieve gronden waren die de vrees voor vooringenomenheid konden rechtvaardigen. De rechtbank had eerder op 18 februari 2015 beslissingen genomen over de verzoeken van de verzoekers om de zaken naar een andere rechtbank te verwijzen, welke ook waren afgewezen. De wrakingskamer oordeelde dat de beslissingen van de rechters niet onbegrijpelijk waren en dat de afwijzing van de verzoeken om onderzoekswensen niet duidde op partijdigheid. De wrakingskamer benadrukte dat wraking niet kan dienen als een rechtsmiddel tegen onwelgevallige beslissingen van de rechters. De beslissing van de wrakingskamer werd openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

beschikking

WRAKINGSKAMER VAN DE RECHTBANK DEN HAAG

Meervoudige wrakingskamer
zaaknummers / rekestnummers / wrakingsnummers:
C/09/483454 / KG RK 15-399 2015/08
C/09/483457 / KG RK 15/400 2015/09
C/09/483459 / KG RK 15-401 2015/10
C/09/483463 / KG RK 15/402 2015/11
C/09/483475 / KG RK 15/403 2015/12
C/09/483477 / KG RK 15/404 2015/13
C/09/483478 / KG RK 15-405 2015/14
BESLISSING
op de schriftelijke verzoeken en aanvullende verzoeken tot wraking ingevolge artikel 513 van het Wetboek van Strafvordering, in de zaken van:
(wrakingsnr. 2015/8)
1.
[verzoeker 1],
wonende te [woonplaats verzoeker 1],
2.
[verzoeker 2],
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
advocaat mr. F.G.L. van Ardenne te Rotterdam,
(wrakingsnr. 2015/9)
[verzoeker 3],
wonende te[woonplaats verzoeker 3],
advocaat mr. Ö. Saki te Rotterdam,
strekkende tot wraking van:

1.Mr. E.A.G.M. VAN RENS,

2.
Mr. J.B. WIJNHOLT,
3.
Mr. E.A. LENSINK,
rechters in de rechtbank Den Haag,
en in de zaken van:
(wrakingsnr. 2015/10)
[verzoeker 4],
wonende te [woonplaats verzoeker 4],
advocaat mr. R.A. Kaarls te Den Haag,
(wrakingsnr. 2015/11)
[verzoeker 5],
wonende te [woonplaats verzoeker 5],
advocaat mr. M.P.K. Ruperti te Baarn,
(wrakingsnr. 2015/12)
[verzoeker 6],
wonende te [woonplaats verzoeker 6],
advocaat mr. M.R. Backer te Den Haag,
(wrakingsnr. 2015/13)
[verzoeker 7],
wonende te [woonplaats verzoeker 7],
advocaat mr. B.D.W. Martens te Den Haag,
(wrakingsnr. 2015/14)
[verzoeker 8],
wonende te [woonplaats verzoeker 8],
advocaat mr. C.F. Korvinus te Amsterdam,
strekkende tot wraking van:

1.Mr. E.A.G.M. VAN RENS,

2.
Mr. D.M. THIERRY,
3.
Mr. N.F.H. VAN EIJK,
rechters in de rechtbank Den Haag.

1.De voorgeschiedenis en het procesverloop

1.1.
Op 4 februari 2015 heeft de regiezitting plaatsgevonden in de strafzaken tegen verzoekers in de wrakingszaken met de wrakingnummers 10 tot en met 14 en op 11 februari 2015 in de strafzaken tegen verzoekers in de wrakingszaken met wrakingnummers 8 en 9. Tijdens beide regiezittingen is verzocht om de strafzaken te verwijzen naar een andere rechtbank en hebben verzoekers een aantal onderzoekswensen gedaan. De onderzoeken ter terechtzitting zijn vervolgens geschorst tot 18 februari 2015 met de mededeling dat de rechtbank dan zal beslissen op de verzoeken tot verwijzing en mogelijk ook op de onderzoekswensen. Daarbij is meegedeeld dat de officier van justitie noch verdachten en hun advocaten bij die zitting aanwezig hoeven te zijn.
1.2.
Ter terechtzitting van 18 februari 2015 heeft de voorzitter van de beide strafkamers de beslissingen van de rechtbank meegedeeld. De verzoeken om de zaken te verwijzen naar een andere rechtbank zijn afgewezen en nader onderbouwd bij twee beslissingen van 18 februari 2015. De beslissingen op de onderzoekswensen zijn opgenomen in de uitgewerkte processen-verbaal. Verzoekers hebben het uitgewerkte proces-verbaal ontvangen op 3 maart 2015.
1.3.
Op 23 februari 2015 heeft de wrakingskamer van alle verzoekers verzoeken tot wraking van de strafrechters ontvangen. De behandeling van die wrakingsverzoeken (met uitzondering van wrakingsnummer 2015/13) heeft plaatsgevonden op 4 maart 2015. Tijdens die behandeling heeft de wrakingskamer het verzoek de behandeling van de wrakingszaak te verwijzen naar een wrakingskamer van een andere rechtbank afgewezen, waarna de wrakingskamer door verzoekers is gewraakt. Na afloop van de zitting heeft mr Martens laten weten dat zijn cliënte zich aansluit bij de verzoeken tot wraking van de wrakingskamer. De behandeling van de wraking van de wrakingskamer heeft plaatsgevonden ter terechtzitting van de wrakingskamer van de rechtbank Amsterdam van 20 maart 2015. Bij beslissing van dezelfde datum zijn de verzoeken tot wraking van de wrakingskamer afgewezen.
1.4.
Op 5, 6 en 10 maart 2015 heeft de wrakingskamer aanvullende verzoeken tot wraking ontvangen van verzoekers, met uitzondering van verzoekers in de wrakingszaken met nummers 10 en 13.
1.5.
De (aanvullende) verzoeken zijn behandeld ter terechtzitting van 30 maart 2015 waar de raadslieden en verzoekers (voor zover aanwezig) en de officier van justitie, mr. M.M. Egberts, zijn gehoord. De gewraakte strafrechters hebben hun standpunt met betrekking tot de wrakingsverzoeken schriftelijk kenbaar gemaakt. Na afloop van de mondelinge behandeling is om 16:00 uur uitspraak gedaan. De uitspraak is direct aansluitend door de griffier van de rechtbank telefonisch meegedeeld aan de raadslieden, de gewraakte rechters en de officier van justitie. Deze beschikking is een uitwerking daarvan.

2.De (aanvullende) verzoeken

2.1.
Verzoekers stellen dat de strafrechters niet als onpartijdige rechters een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6 EVRM kunnen garanderen. Door de verzoeken tot verwijzing van de strafzaken naar een andere rechtbank af te wijzen is er thans sprake van feiten of omstandigheden die, ongeacht de persoonlijke instelling van de strafrechters, grond geven om te vrezen dat de rechters niet onpartijdig zijn, waarbij ook de (te vermijden) schijn van partijdigheid van belang is. Verzoekers voeren daartoe – kort samengevat – aan dat een aantal medewerkers van de rechtbank Den Haag in een familierelatie staat met de familie [van verdachte(n)] en dat één van die medewerkers (inmiddels niet meer werkzaam bij de rechtbank) is aangemerkt als verdachte en een andere medewerkster telefonisch over de strafzaak heeft gesproken met één van verzoekers. Een uitgewerkte tap van dat telefoongesprek bevindt zich in het strafdossier. Voorts heeft de civiele griffie van de rechtbank Den Haag stukken verstrekt aan het Openbaar Ministerie met betrekking tot civiele zaken van derden. Die stukken spelen een rol in het strafrechtelijk onderzoek naar verzoekers en leiden ertoe dat één van verzoekers wordt verdacht van oplichting van de civiele afdeling van de Haagse rechtbank. Verder worden twee Haagse advocaten, die in opdracht van één van verzoekers, werkzaamheden hebben verricht ten overstaan van de rechtbank Den Haag vervolgd. Ten slotte wordt aangegeven dat het opmerkelijk is dat de twee beslissingen die op 18 februari 2015 door verschillende samenstellingen, beide onder voorzitterschap van mr. Van Rens, zijn gegeven naar aanleiding van de regiezittingen van 4 en 11 februari 2015, identiek blijken te zijn.
2.2.
In de aanvullende verzoeken wordt aangevoerd dat de afwijzende beslissingen van de strafkamers op de verzoeken tot het horen van getuigen à décharge en het verrichten van nadere onderzoekshandelingen, de schijn van vooringenomenheid hebben gewekt. In het licht van de tenlastelegging en eerdere beslissingen is de afwijzing zo onbegrijpelijk dat daarvoor redelijkerwijze geen andere verklaring is te geven dan dat de beslissingen door vooringenomenheid zijn ingegeven.

3.Het standpunt van de gewraakte rechters

De gewraakte rechters berusten niet in de wrakingen. Met betrekking tot de eerste verzoeken volstaan zij met verwijzing naar hun beslissingen van 18 februari 2015. Met betrekking tot de aanvullende verzoeken voeren zij aan dat de beslissingen tot afwijzing van de gedane verzoeken procedurele beslissingen betreffen en het aan een hogere rechter is voorbehouden om de inhoud en juistheid van die beslissingen te toetsen. Het oordeel en de gronden waarop de beslissingen zijn gestoeld zijn niet zodanig onbegrijpelijk dat daardoor vrees voor vooringenomenheid objectief gerechtvaardigd is.

4.Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de verzoeken en de aanvullende verzoeken tot wraking als ongegrond dienen te worden afgewezen.

5.De beoordeling

5.1.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van art. 6, eerste lid, EVRM dient uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
5.2.
Van een gebrek aan onpartijdigheid kan, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de betrokken rechter, ook sprake zijn indien bepaalde feiten of omstandigheden grond geven te vrezen dat het een rechter in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt. Alsdan dient de rechter zich van een beslissing in de hoofdzaak te onthouden, want rechtzoekenden moeten in het rechterlijk apparaat vertrouwen kunnen stellen. Daarom valt onder omstandigheden ook rekening te houden met de uiterlijke schijn.
5.3.
De wrakingskamer overweegt dat door de rechtbank genomen processuele beslissingen, ook als deze beslissingen in het nadeel van verzoekers uitvallen en zelfs als die beslissingen als onjuist zouden moeten worden aangemerkt, in het algemeen geen grond vormen om te veronderstellen dat de betrokken rechters vooringenomenheid jegens verzoekers koesteren of dat de vrees voor vooringenomenheid objectief gerechtvaardigd is. Wraking kan niet fungeren als rechtsmiddel tegen onwelgevallige processuele beslissingen. Vrees voor vooringenomenheid kan slechts objectief gerechtvaardigd zijn als de rechters een beslissing hebben genomen die in het licht van de feiten en omstandigheden van het geval zo onbegrijpelijk is, dat daarvoor redelijkerwijze geen andere verklaring is te geven dan dat deze door vooringenomenheid van de rechters is ingegeven. Hiervan is, gelet op de motivering van de beslissingen van 18 februari 2015, naar het oordeel van de wrakingskamer geen sprake.
5.4.
Artikel 46b van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO) bepaalt dat de rechtbank een zaak ter verdere behandeling kan verwijzen naar een andere rechtbank, indien naar haar oordeel door betrokkenheid van de rechtbank behandeling van die zaak door een andere rechtbank gewenst is. Hieruit volgt geen verplichting tot verwijzing, terwijl het oordeel van de ene rechter over de wenselijkheid van verwijzing de andere rechter niet bindt. Gevolg hiervan is dat het oordeel van de ene rechter over de wenselijkheid van verwijzing anders kan zijn dan het oordeel van een andere rechter. Bij die beoordeling kan de afdeling waar het familielid werkzaam is en de afdeling waar het geschil wordt behandeld een rol spelen. De gemotiveerde beslissing van de strafkamers om de zaken niet naar een andere rechtbank te verwijzen wegens gestelde betrokkenheid door familierelaties is daarom niet onbegrijpelijk. Dit geldt eveneens voor de motivering ten aanzien van de door verzoekers gestelde betrokkenheid van de rechtbank Den Haag met betrekking tot het op vordering van de officier van justitie afgeven van stukken. Ook uit die motivering blijkt niet van enige vooringenomenheid van de strafrechters jegens verzoekers.
5.5.
Het betoog dat twee Haagse advocaten in strafrechtelijke zin bij de strafzaken zijn betrokken zou maken dat de strafrechters in de strafzaken tegen verzoekers niet onpartijdig kunnen beslissen of jegens verzoekers een vooringenomenheid koesteren kan, zonder een deugdelijke motivering, die ontbreekt, niet worden ingezien en wordt verworpen. Ook de opmerking van een aantal verzoekers dat het opmerkelijk is dat de twee op 18 februari 2015 in verschillende samenstellingen genomen beslissingen identiek blijken te zijn kan niet leiden tot de conclusie dat er sprake is van vooringenomenheid of partijdigheid bij de betreffende rechters.
5.6.
Met betrekking tot de op 5, 6 en 10 maart 2015 ingekomen aanvullende verzoeken merkt de wrakingskamer op dat deze verzoeken tijdig zijn ingediend. De beslissing van de strafkamers om de door verzoekers ingediende onderzoekswensen niet te honoreren is weliswaar reeds genomen op de zitting van 18 februari 2015, maar het uitgewerkte proces-verbaal is door verzoekers pas ontvangen op 3 maart 2015.
5.7.
Aan de aanvullende wrakingsverzoeken is ten grondslag gelegd de afwijzende beslissing op de door verzoekers ingediende onderzoekswensen. De wrakingskamer overweegt dat die beslissing moet worden aangemerkt als een processuele beslissing en dat uit de motivering van de beslissing niet blijkt van enige vorm van vooringenomenheid of partijdigheid van de rechters die de beslissing hebben genomen. Het is niet aan de wrakingskamer om de inhoud en de juistheid van de beslissing te toetsen.
5.8.
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat de verzoeken en de aanvullende verzoeken tot wraking zullen worden afgewezen.
De beslissing
De wrakingskamer:
- wijst de verzoeken en de aanvullende verzoeken tot wraking af,
- bepaalt dat het proces in de strafzaken wordt voortgezet in de stand waarin deze zich bevonden ten tijde van het indienen van de wrakingsverzoeken,
- beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 515, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegezonden aan:
• verzoekers p/a hun advocaten,
• de gewraakte rechters,
• de officier van justitie mr. M.M. Egberts.
Aldus gegeven door mrs. O. van der Burg, K.M. Braun en J.Th. van Walderveen, en in het openbaar uitgesproken op 30 maart 2015 in tegenwoordigheid van J. Kriense Lokker als griffier.