Uitspraak
WRAKINGSKAMER VAN DE RECHTBANK DEN HAAG
.
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag op 23 maart 2015 een wrakingsverzoek afgewezen. Het verzoek was ingediend door een verzoekster die zich onterecht benadeeld voelde in een procedure betreffende het ouderlijk gezag over haar minderjarige dochter. De verzoekster stelde dat er sprake was van partijdigheid van de rechters, omdat er verwarring was ontstaan door een opmerking op de rolagenda. De wrakingskamer oordeelde dat de ontstane verwarring geen gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid opleverde. De rechters hadden geen redenen gezien om het wrakingsverzoek gegrond te verklaren en gaven aan dat de communicatie met de betrokken partijen correct was verlopen. De wrakingskamer concludeerde dat de vrees voor partijdigheid niet objectief gerechtvaardigd was, en dat de rechters hun taken op een onafhankelijke wijze hadden uitgevoerd. De beslissing om het wrakingsverzoek af te wijzen werd unaniem genomen, en het proces in de hoofdzaak werd voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek.