ECLI:NL:RBDHA:2015:4427

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 april 2015
Publicatiedatum
20 april 2015
Zaaknummer
AWB 14/22703
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag mvv-nareis voor meerderjarig kind in het kader van gezinshereniging

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 april 2015 uitspraak gedaan in een geschil over de afwijzing van een aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor een meerderjarig kind, eiseres, die samen met haar ouders en broers en zussen in Syrië woonde. De aanvraag was ingediend door haar vader, die ook als eiser optrad. De Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) had de aanvraag afgewezen op basis van de Vreemdelingenwet 2000, met als argument dat eiseres ten tijde van de aanvraag meerderjarig was en er onvoldoende bewijs was van een meer dan normale emotionele afhankelijkheid van haar ouders. De rechtbank heeft de zaak beoordeeld aan de hand van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), dat het recht op respect voor privé- en gezinsleven waarborgt. De rechtbank concludeerde dat er op het peilmoment, waarop eiseres 20 jaar oud was, sprake was van gezinsleven tussen eiseres en haar ouders, broer en zussen, zoals bedoeld in artikel 8 EVRM. De rechtbank oordeelde dat de IND de aanvraag ten onrechte had afgewezen, omdat de omstandigheden van eiseres en haar gezin niet voldoende waren meegewogen. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het besluit van de IND en droeg de IND op om binnen vier weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Vreemdelingenkamer
zaaknummer: AWB 14/22703

uitspraak van de meervoudige kamer van 14 april 2015

in de zaak tussen

[eiseres],

geboren op [geboortedatum],
v-nummer[nummer],
eiseres,
[eiser],
geboren op [geboortedatum],
v-nummer [nummer],
eiser,
gezamenlijk te noemen eisers,
beiden van Syrische nationaliteit,
(gemachtigde: mr. J.F. de Ruijter de Wildt),
en

de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,

Immigratie- en Naturalisatiedienst,
verweerder.

Het procesverloop

Op 30 oktober 2013 heeft [eiser], de vader van eiseres, tevens eiser, (hierna: de hoofdpersoon), ten behoeve van eiseres een aanvraag ingediend tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf (hierna: mvv) met als doel gezinshereniging in het kader van nareis.
Bij besluit van 20 december 2013 heeft verweerder de aanvraag afgewezen.
Daartegen hebben eisers op 16 januari 2014 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 27 februari 2014 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Op 13 maart 2014 hebben eisers beroep ingesteld tegen dit besluit.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en op
16 mei 2014 een verweerschrift ingediend.
De openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden ter zitting van
23 mei 2014. Eiseres is vertegenwoordigd door haar gemachtigde. Tevens waren aanwezig de hoofdpersoon en de echtgenote van de hoofdpersoon. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. E. ter Riet. Het onderzoek is ter zitting gesloten.
Op 8 juli 2014 heeft de rechtbank het onderzoek heropend en het beroep ter verdere behandeling verwezen naar de meervoudige kamer van deze rechtbank.
Op 19 september 2014 heeft verweerder het besluit van 27 februari 2014 ingetrokken, waarna het beroep is ingetrokken.
Bij besluit van 2 oktober 2014 heeft verweerder het bezwaar opnieuw ongegrond verklaard. Daartegen hebben eisers op 6 oktober 2014 beroep ingesteld.
De openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden ter zitting van de meervoudige kamer van 9 februari 2015. Eiseres is vertegenwoordigd door haar gemachtigde. Tevens waren aanwezig de hoofdpersoon en de echtgenote van de hoofdpersoon. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. G.J. Douma.

De beoordeling

1. Ingevolge artikel 8:1, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 8:69 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), dient de rechtbank het bestreden besluit – de motivering waarop dit besluit berust daaronder begrepen – te toetsen aan de hand van de tegen dat besluit aangevoerde beroepsgronden.
2. Eiseres beoogt verblijf bij de hoofdpersoon in het kader van nareis.
De hoofdpersoon is, samen met zijn zoon (de jongere broer van eiseres) op 15 augustus 2013 vanuit [plaatsnaam] (hun woonplaats) in de richting van Turkije, en daarna naar Nederland, vertrokken. Zij zijn bij besluit van 20 september 2013 in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000). De hoofdpersoon heeft met het oog op gezinshereniging in het kader van nareis ten behoeve van zijn echtgenote en drie dochters verzocht om de afgifte van een mvv. De aanvragen voor de moeder en de twee minderjarige zussen van eiseres zijn ingewilligd, waarna zij naar Nederland zijn gereisd.
3.Verweerder heeft de ten behoeve van eiseres ingediende aanvraag afgewezen, en deze afwijzing bij het besluit van 2 oktober 2014 gehandhaafd. Daaraan heeft verweerder,
kort samengevat, ten grondslag gelegd dat eiseres ten tijde van de aanvraag reeds meerderjarig was en dat onvoldoende is gebleken dat eiseres meer dan normaal emotioneel afhankelijk is van de hoofdpersoon. Dientengevolge was er ten tijde van het vertrek van de hoofdpersoon geen sprake van een feitelijke gezinsband, zodat eiseres niet voldoet aan de voorwaarden voor nareis. Voorts heeft verweerder erop gewezen dat in de onderhavige procedure geen (integrale) toetsing plaatsvindt aan artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM) en dat asielgerelateerde aspecten evenmin bij de beoordeling worden betrokken.
4. Hiermee kunnen eisers zich niet verenigen. Op hetgeen zij in dit verband hebben aangevoerd, zal in het navolgende worden ingegaan.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
6. Ingevolge artikel 29, eerste lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000, zoals deze luidde ten tijde van de aanvraag, kan, voor zover van belang, een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 worden verleend aan de vreemdeling die als meerderjarig kind zodanig afhankelijk is van de vreemdeling, bedoeld onder a tot en met d, dat hij om die reden behoort tot het gezin van deze vreemdeling.
7. In paragraaf C2/4.3 van de Vreemdelingencirculaire 2000, zoals deze luidde ten tijde van de aanvraag, is vermeld, voor zover hier relevant, dat verweerder de verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000 verleent als de kinderen feitelijk behoren tot het gezin van de hoofdpersoon. De hoofdpersoon in Nederland moet aantonen dat zijn kinderen vὸὸr zijn binnenkomst in Nederland feitelijk tot zijn gezin hebben behoord en dat die feitelijke gezinsband niet verbroken is.
Volgens voornoemde paragraaf bestaat er enkel een feitelijke gezinsband tussen de hoofdpersoon en een meerderjarig biologisch kind als sprake is van een meer dan normale (emotionele) afhankelijkheid tussen ouders en een meerderjarig biologisch kind. Bij de vaststelling van de afhankelijkheid worden onder meer de volgende omstandigheden betrokken:
- heeft het meerderjarig kind samengewoond met de hoofdpersoon;
- is het meerderjarig kind financieel afhankelijk van de hoofdpersoon;
- is het meerderjarig kind door zijn medische of psychische situatie afhankelijk van de hoofdpersoon.
Als de afhankelijkheid tussen de hoofdpersoon en het meerderjarige biologische kind zodanig bijzonder is dat aangenomen moet worden dat sprake is van meer dan normale (emotionele) afhankelijkheid, dan wordt het gezinsleven aangenomen en kan de mvv voor gezinshereniging in het kader van nareis worden ingewilligd. Indien hiervan geen sprake is, kan de aanvraag worden afgewezen. De ‘meer dan normale (emotionele) afhankelijkheid’ wordt niet aangenomen als het meerderjarig kind op zichzelf woont en/of in zijn eigen levensonderhoud voorziet en/of een eigen gezin heeft gesticht.
8. Eisers hebben betoogd dat het besluit van 2 oktober 2014 in strijd is met
artikel 8 van het EVRM. Volgens eisers is de door verweerder gegeven invulling van het begrip ‘feitelijk behoren tot het gezin’, bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000 in het licht van de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: het EHRM) over jongvolwassenen te restrictief. Eisers hebben in dit verband verwezen naar het arrest van het EHRM van 17 februari 2009, Onur tegen het Verenigd Koninkrijk (nr. 27319/07, JV 2009/141), het arrest van 23 juni 2008, Maslov tegen Oostenrijk (nr. 1638/03, JV 2008/267), het arrest van 23 september 2010, Bousarra tegen Frankrijk (nr. 25672/07, JV 2010/433), het arrest van 20 september 2011, A.A. tegen het Verenigd Koninkrijk (nr. 8000/08, JV 2011/484) en het arrest van 14 oktober 2011, Osman tegen Denemarken (nr. 38058/09, JV 2011/331).
9. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder e en f, van de Vw 2000 – Kamerstukken II 1998-1999, 26 732, nr. 29 en Handelingen II 1999-2000, p. 5384 – valt af te leiden dat is bedoeld om deze bepalingen in overeenstemming te brengen met de uitleg die het EHRM aan de term ‘family life’ in artikel 8 van het EVRM heeft gegeven. Dit volgt ook uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 10 december 2002 (zaak nr. 200205827/1, JV 2003/46). In zijn brief van 2 april 2013 (bijlage bij EK 2012-2013, 31549, M) heeft verweerder verder toegelicht dat het begrip ‘feitelijk behoren tot het gezin’ in het nareisbeleid overeenkomstig het begrip ‘feitelijke gezinsband’, zoals dat in het reguliere vreemdelingenrecht geldt, moet worden uitgelegd en ingevuld en dat daarbij aansluiting moet worden gezocht bij artikel 8 van het EVRM. In het bestreden besluit heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat bij de beoordeling van de vraag of sprake is geweest van een feitelijke gezinsband, en naar de rechtbank begrijpt dus bij de vraag of in dit geval sprake is van ‘meer dan normale (emotionele) afhankelijkheid’, aansluiting wordt gezocht bij artikel 8 van het EVRM. Ten slotte heeft verweerder in het verweerschrift en op de zitting van 9 februari 2015 nog bevestigd dat met ‘meer dan normale (emotionele) afhankelijkheid’ is beoogd aan te sluiten bij de door het EHRM gehanteerde formulering ‘more than the normal emotional ties’.
10. Uit de jurisprudentie van de Afdeling volgt dat de rechter de uitleg van een beleidsregel of een hierin voorkomend begrip die een bestuursorgaan voorstaat, zonder terughoudendheid kan toetsen, tenzij die beleidsregel of dat begrip een nadere invulling van het bestuursorgaan in het voorliggende geval behoeft. Uit het voorgaande volgt dat de wetgever en verweerder voor de uitleg van de begrippen ‘feitelijk behoren tot het gezin’ en ‘meer dan de normale (emotionele) afhankelijkheid’ hebben aangesloten bij de begrippen ‘family life’ en ‘more than the normal emotional ties’, zoals opgenomen in artikel 8 van het EVRM en uitgelegd door het EHRM. Daarmee zijn deze begrippen nader ingevuld. Dit maakt dat de verdere overwegingen in het beleid met betrekking tot de omstandigheden die bij de vaststelling van de afhankelijkheid worden betrokken niet een nog verdere invulling vormen van aan verweerder toekomende beleidsvrijheid, maar moeten worden gezien als een interpretatie van verweerder van de voor de uitleg van artikel 8 van het EVRM relevante omstandigheden. Aan een dergelijke interpretatie is de rechter echter niet gebonden.
11. Die aansluiting bij artikel 8 van het EVRM strekt niet verder dan de uitleg en invulling van de feitelijke gezinsband. Het is immers vaste jurisprudentie van de Afdeling dat de Vw 2000, buiten artikel 29, eerste lid, aanhef en onder e en f, geen grond biedt voor verlening van een verblijfsvergunning asiel ter bescherming van ‘family life’, als bedoeld in artikel 8 van het EVRM en dat de beoordeling van de toepassing van artikel 8 van het EVRM buiten voormelde bepalingen plaats dient te vinden in een procedure over een verblijfsvergunning regulier (zaak nr. 201001188/1, JV 2010/471). Het betoog van eisers dat een nadere en volledige afweging in het kader van artikel 8 van het EVRM had moeten plaatsvinden, in welk verband eisers de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam van 7 november 2014 (AWB 14/20107) hebben aangehaald, volgt de rechtbank dan ook niet. Het door eisers ingeroepen Besluit van 17 december 2013 tot wijziging van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Stb. 2013, 580), meer specifiek de in de bijbehorende Nota van Toelichting genoemde aangenomen amendementen, noopt daartoe evenmin. In dat verband merkt de rechtbank nog op dat uit het voorgaande volgt dat verweerder het beleid aldus heeft vormgegeven en ingevuld dat als sprake is van gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM, in beginsel een vergunning wordt verleend zonder dat nog een nadere belangenafweging plaatsvindt. Een verdergaande toets aan artikel 8 van het EVRM kan in dit geval voor eisers dan ook niet tot een gunstiger resultaat leiden.
12.Beoordeeld moet dus worden of tussen eiseres en haar ouders, broer en zussen sprake was van gezinsleven zoals bedoeld in artikel 8 van het EVRM. Daarbij is de jurisprudentie van het EHRM van betekenis.
13.Het EHRM heeft in het arrest van 26 april 2007 in de zaak Konstantinov tegen Nederland (nr. 16351/03, JV 2007/251) ten aanzien van meerderjarigen overwogen dat ‘relationships between adult relatives do not necessarily attract the protection of article 8 without further elements of dependency involving more than the normal emotional ties’. Uit de jurisprudentie van het EHRM komt echter ook naar voren dat het EHRM ten aanzien van de groep jongvolwassenen die bij hun ouders hebben verbleven en geen eigen gezin hebben gevormd eerder (beschermingswaardig) gezinsleven aanneemt met hun ouders dan ten aanzien van andere meerderjarige kinderen. In het eerdergenoemde arrest van het EHRM van 23 juni 2008, Maslov tegen Oostenrijk, heeft het EHRM ten aanzien van jongvolwassenen overwogen: ‘In any case, the Court has accepted in a number of cases concerning young adults who had not yet founded a family of their own that their relationship with their parents and other close family members also constituted “family life” (see Bouchelkia v. France, 29 January 1997, § 41, Reports 1997‑I; El Boujaïdi, cited above, § 33; and Ezzouhdi, cited above, § 26).’
In het arrest van 20 september 2011 in de zaak A.A. tegen Verenigd Koninkrijk heeft het EHRM als volgt overwogen:
46. The Court recalls that in Bouchelkia v. France, 29 January 1997, § 41, Reports of Judgments and Decisions 1997‑I, when considering whether there was an interference with Article 8 rights in a deportation case, it found that “family life” existed in respect of an applicant who was 20 years old and living with his mother, step-father and siblings. In Boujlifa v. France, 21 October 1997, § 36, Reports 1997‑VI, the Court considered that there was “family life” where an applicant aged 28 when deportation proceedings were commenced against him had arrived in France at the age of five and received his schooling there, had lived there continuously with the exception of a period of imprisonment in Switzerland and where his parents and siblings lived in France. In Maslov, cited above, § 62, the Court recalled, in the case of an applicant who had reached the age of majority by the time the exclusion order became final but was living with his parents, that it had accepted in a number of cases that the relationship between young adults who had not founded a family of their own and their parents or other close family members also constituted “family life”.
47. However, in two recent cases against the United Kingdom the Court has declined to find “family life” between an adult child and his parents. Thus in Onur v. the United Kingdom, no. 27319/07, §§ 43-45, 17 February 2009, the Court noted that the applicant, aged around 29 years old at the time of his deportation, had not demonstrated the additional element of dependence normally required to establish “family life” between adult parents and adult children. In A.W. Khan v. the United Kingdom, no. 47486/06, § 32, 12 January 2010, the Court reiterated the need for additional elements of dependence in order to establish family life between parents and adult children and found that the 34-year old applicant in that case did not have “family life” with his mother and siblings, notwithstanding the fact that he was living with them and that they suffered a variety of different health problems. It is noteworthy, however, that both applicants had a child or children of their own following relationships of some duration.
48. Most recently, in Bousarra, cited above, §§ 38-39, the Court found “family life” to be established in a case concerning a 24-year old applicant, noting that the applicant was single and had no children and recalling that in the case of young adults who had not yet founded their own families, their ties with their parents and other close family members could constitute “family life”.
49. An examination of the Court’s case-law would tend to suggest that the applicant, a young adult of 24 years old, who resides with his mother and has not yet founded a family of his own, can be regarded as having “family life”.
14. Zoals volgt uit de jurisprudentie van de Afdeling, bijvoorbeeld de uitspraken van 2 juli 2014 (zaak nr. 201403190/1) en van 25 oktober 2011 (zaak nr. 201100983/1), en uit de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 20 november 2014 (ECLI:NL:RBDHA:2014:15583) dient verweerder bij de beoordeling of een vreemdeling feitelijk behoort tot het gezin van een hoofdpersoon, de gezinssituatie ten tijde van het vertrek van de hoofdpersoon uit het land van herkomst als uitgangspunt te nemen. Niet in geschil is dat eiseres op dat peilmoment 20 jaar oud was. Ook heeft verweerder niet betwist dat eiseres op dat peilmoment bij haar vader, moeder, broer en zusjes inwoonde, geen eigen gezin had gesticht, geen langdurige relatie had en financieel van haar vader afhankelijk was. In het licht van de hiervoor weergegeven jurisprudentie van het EHRM kan er op basis van deze omstandigheden geen twijfel over bestaan dat op dat moment tussen eiseres, haar ouders en broer en zusjes sprake was van gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM.
15. De rechtbank merkt op dat verweerder bij zijn beoordeling van het bestaan van gezinsleven - en dus van een feitelijke gezinsband - heeft betrokken dat de ouders van eiseres haar ook vanuit Nederland financieel kunnen ondersteunen, dat eiseres na het vertrek van haar familie onderdak heeft kunnen vinden bij haar grootouders en dat zij ook nu door andere familieleden kan worden opgevangen. Deze omstandigheden zijn voor de beoordeling van het bestaan van familieleven op de peildatum echter niet relevant. Ze zouden voor een eventuele belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM relevant kunnen zijn, maar zoals hiervoor overwogen wordt aan een dergelijke belangenafweging bij nareis niet toegekomen.
16. Uit het voorgaande volgt dat het beroep gegrond is. Het betoog van eiseres dat zij, gelet op richtlijn 2003/86/EG van de Raad van 22 september 2003 inzake het recht op gezinshereniging en de richtsnoeren van de Europese Commissie van 3 april 2014 voor de toepassing van die richtlijn, feitelijk heeft behoord bij het gezin van de hoofdpersoon behoeft gelet daarom geen bespreking.
17. Het besluit van 2 oktober 2014 dient wegens strijd met artikel 7:12 van de Awb te worden vernietigd. In aanmerking genomen dat op grond van niet in geschil zijnde omstandigheden duidelijk is dat tussen eiseres, haar ouders en broer en zusjes sprake was van gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM, dat door verweerder geen omstandigheden zijn aangevoerd die daaraan af zouden kunnen doen of nog nader onderzoek vergen en deze procedure al geruime tijd duurt terwijl eiseres al die tijd in Syrië heeft moeten verblijven, ziet de rechtbank aanleiding verweerder een periode van vier weken te geven om nogmaals op het bezwaar te beslissen. Slechts omdat niet kan worden uitgesloten dat alsnog onvoorziene omstandigheden komen die aan het verlenen van de mvv in de weg staan, ziet de rechtbank af van het zelf in de zaak voorzien.
18. Nu het beroep gegrond wordt verklaard, acht de rechtbank termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb en verweerder te veroordelen in de door eisers in verband met de behandeling van het beroep gemaakte proceskosten, welke zijn begroot op € 1225,- aan kosten van verleende rechtsbijstand (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, 0,5 punt voor het verschijnen ter nadere zitting, met een waarde van € 490,- per punt en wegingsfactor 1). Van andere kosten in dit verband is de rechtbank niet gebleken. Voorts bestaat aanleiding te bepalen dat verweerder het betaalde griffierecht vergoedt.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 2 oktober 2014 en draagt verweerder op binnen vier weken een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten ten bedrage van € 1225,-;
- gelast dat verweerder het betaalde griffierecht ten bedrage van € 165,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L. van Gijn, voorzitter, mr. G.A. van der Straaten en mr. A.B. Terlouw, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R. Barzilay, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 april 2015.
griffier
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen de uitspraak in beroep kunnen partijen binnen vier weken na de verzending van een afschrift hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage. Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb is niet van toepassing. Een afschrift van de uitspraak dient overgelegd te worden. Meer informatie treft u aan op de website van de Raad van State (www.raadvanstate.nl).