In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag op 20 november 2014, hebben eisers, twee meerderjarige kinderen van Afghaanse nationaliteit, beroep ingesteld tegen de afwijzing van hun aanvragen voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor gezinshereniging met hun vader, de hoofdpersoon. De Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) had de aanvragen afgewezen op basis van het standpunt dat er geen sprake was van de benodigde afhankelijkheid van de eisers van de hoofdpersoon. De rechtbank heeft vastgesteld dat de IND zich bij de beoordeling van de feitelijke gezinsband uitsluitend heeft gebaseerd op feiten en omstandigheden die zich na het vertrek van de hoofdpersoon hebben voorgedaan, wat in strijd is met de geldende jurisprudentie. De rechtbank benadrukt dat de gezinssituatie ten tijde van het vertrek van de hoofdpersoon als uitgangspunt moet worden genomen en dat de IND onterecht heeft geconcludeerd dat de eisers niet tot het gezin van de hoofdpersoon behoren.
De rechtbank heeft het beroep van eisers gegrond verklaard, het besluit van de IND vernietigd en bepaald dat de IND een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens is de IND veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van eisers, die zijn begroot op € 1217,50, en het griffierecht van € 165,-. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Raad van State.