Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
[A],
1.De procedure
- de schadestaat van 10 december 2007 met producties 1 tot en met 6;
- de conclusie van antwoord in schadestaat van 24 september 2008, met producties 1a en 1b;
- het tussenvonnis van 8 oktober 2008, waarbij een comparitie van partijen is gelast;
- de beschikking van 13 maart 2009, waarbij de procedure naar de parkeerrol is verwezen in afwachting van arrest van het gerechtshof ’s-Gravenhage in het hoger beroep van het vonnis van 7 februari 2007;
- het verzoek van Stokke van 11 augustus 2009 om de zaak op de continuatierol te plaatsen voor dagbepaling comparitie;
- de akte overlegging producties tevens akte wijziging eis van Stokke van 19 augustus 2009, met productie 2;
- de beschikking van 17 november 2009, waarbij een datum voor comparitie is bepaald;
- het proces-verbaal van de comparitie van partijen van 12 januari 2010, de voorafgaand aan die zitting door Fikszo overgelegde producties 7 tot en met 9 en door Stokke overgelegde producties 3 en 4 en het in het proces-verbaal vastgelegde eenparig verzoek om de zaak weer naar de parkeerrol te verwijzen;
- het verzoek van Stokke tot plaatsing op de continuatierol van 2 oktober 2013;
- de conclusie na cassatie van Stokke van 30 oktober 2013 met producties 4 tot en met 6 (waarbij productie 4 niet dezelfde inhoud heeft als de eerder in het geding gebrachte productie 4);
- de conclusie na cassatie van Fikszo van 8 januari 2014;
- de weigering ter rolle van een conclusie van repliek na cassatie van Stokke op 22 januari 2014, waarbij de zaak is verwezen naar de rol van 5 maart 2014 voor vonnis;
- het pleidooiverzoek van Stokke, subsidiair verzoek tot het nemen van een nadere akte, van 27 januari 2014;
- het bezwaar van Fikszo van 27 januari tegen het verzoek van Stokke van eerder die dag;
- de rolbeslissing van 4 februari 2014 om Stokke alsnog toe te laten tot het nemen van een akte;
- de akte van Stokke van 19 februari 2014 met productie 7
- de antwoordakte van Fikszo van 2 april 2014;
- de rolbeslissing van 16 april 2014, waarin Stokke is toegelaten te reageren op twee paragrafen van de antwoordakte van Fikszo van 2 april 2014;
- de akte van Stokke van 30 april 2014.
2.De feiten
3.Het geschil
4.De beoordeling
In dit artikel zijnenigeartikelen opgesomd voor de toepassing waarvan hoofdzaak en schadestaatprocedure als afzonderlijke gedingen moeten worden beschouwd” (onderstreping Rechtbank). Ook de literatuur bevestigt dat [6] .
beslissingmoet worden aangemerkt als een aparte procedure, volgt dat dat ook geldt voor de wijze van
begrotingvan die kosten. Artikel 1019h Rv vormt een
lex specialisten opzichte van artikel 237 Rv met betrekking tot de wijze van begroting. Het voorgaande geldt daarom eveneens bij procedures die dienen ter handhaving van intellectuele eigendomsrechten in de zin van artikel 1019 Rv. Dit alles strookt ook, zoals Stokke terecht opmerkt, met de wijze waarop de rechtspraak in appèlprocedures is omgegaan met het van kracht worden van artikel 1019h Rv en richtlijnconforme toepassing van artikel 14 Hrl. Ook in die rechtspraak is uitgegaan van toepasselijkheid, ook waar de regeling nog niet gold ten tijde van dagvaarding in de procedure in eerste aanleg [9] . Daarnaast is dit in overeenstemming met de leer dat bij de begroting van de proceskosten (op grond van het liquidatietarief) in de aansprakelijkheidsprocedure niet ‘door de vordering heen gekeken’ mag worden naar de waarde van de vordering in de schadestaatprocedure. Die leer impliceert immers dat, andersom, op de proceskostenbegroting in de aansprakelijkheidsprocedure een daarop volgende schadestaat niet van invloed is.