ECLI:NL:RBDHA:2015:4256

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 januari 2015
Publicatiedatum
16 april 2015
Zaaknummer
C/09/479473 / KG RK 14-2449
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van de rechter in bestuursrechtelijke procedure met betrekking tot verblijfsvergunning

In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag op 26 januari 2015 een verzoek tot wraking van rechter mr. J.J.P. Bosman afgewezen. Het verzoek werd ingediend door een verzoekster die bijgestaan werd door haar gemachtigde, mr. C.F. Wassenaar. De wraking was gebaseerd op de stelling dat de rechter zich tijdens de zitting onpartijdig had opgesteld en een vooringenomen oordeel had geveld over de zaak, die betrekking had op de vraag of verzoekster een verblijfsvergunning zou moeten krijgen. De mondelinge behandeling vond plaats op 11 december 2014, waarna het wrakingsverzoek op 12 december 2014 werd ingediend. Tijdens de zitting van de wrakingskamer op 12 januari 2015 werd het verzoek toegelicht door de gemachtigde van verzoekster, die stelde dat de rechter zich onvriendelijk had gedragen en dat haar non-verbale communicatie een negatieve indruk had gewekt. De rechter voerde echter aan dat zij de argumenten van verzoekster en haar gemachtigde voldoende had gehoord en dat haar gedrag niet duidde op partijdigheid. De wrakingskamer oordeelde dat er geen voldoende gronden waren om te vrezen voor partijdigheid van de rechter. De beslissing om het wrakingsverzoek af te wijzen werd genomen met inachtneming van de noodzaak voor rechtzoekenden om vertrouwen te hebben in de onpartijdigheid van de rechterlijke macht. De hoofdzaak zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek.

Uitspraak

beslissing

WRAKINGSKAMER VAN DE RECHTBANK DEN HAAG

Meervoudige wrakingskamer
Wrakingnummer 2014/73
zaak-/rekestnummer: C/09/479473 / KG RK 14-2449
AWB: 13/27924
datum beschikking: 26 januari 2015
BESLISSING
op het schriftelijke verzoek tot wraking ingevolge artikel 8:16 van de Algemene wet bestuursrecht, in de zaak van:
[verzoekster]
verzoekster,
bijgestaan door mr. C.F. Wassenaar,
strekkende tot wraking van:
mr. J.J.P. Bosman,
rechter in de rechtbank Den Haag, Team bestuursrecht (hierna: de rechter).
Belanghebbende is de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
vertegenwoordigd door mr. L. Beening.

1.De voorgeschiedenis en het procesverloop

Het geschil in de hoofdzaak betreft, zakelijk weergegeven, de vraag of aan verzoekster een verblijfsvergunning verstrekt dient te worden en, meer in het bijzonder, of [echtgenoot], echtgenoot van verzoekster, in staat is om voor hun twee jonge kinderen te zorgen. Op 11 december 2014 heeft de mondelinge behandeling van de zaak plaatsgevonden. Bij brief van 12 december 2014 heeft verzoekster de rechter gewraakt.

2.De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek

Op 12 januari 2015 is het wrakingsverzoek ter zitting van de wrakingskamer behandeld. Verzoekster is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde C.F. Wassenaar. Verzoekster was voorts vergezeld van [echtgenoot] en [begeleidster], begeleidster. Terwijl de zitting al enige tijd gaande was verscheen de heer M. Chbab, tolk, die het nadien ter zitting verhandelde voor verzoekster heeft vertaald.
De gemachtigde van verzoekster heeft het wrakingsverzoek nader toegelicht.
De rechter heeft schriftelijk verweer gevoerd. Zij is niet ter zitting verschenen.

3.Het standpunt van verzoekster

Verzoekster stelt, zakelijk weergegeven, dat de rechter door haar verbale en non-verbale communicatie ter zitting te kennen heeft gegeven dat zij zich al voorafgaand aan de zitting een voor verzoekster nadelig oordeel had gevormd over de zaak. De rechter gedroeg zich onvriendelijk jegens mr. Wassenaar. Uit haar gezichtsuitdrukking bleek misprijzen. Het leek erop dat de rechter onderwerping van mr. Wassenaar wenste.
Mr. Wassenaar verzocht de rechter haar iets te mogen “voorhouden”, waarop de rechter reageerde dat het niet aan hem was “om de rechtbank iets voor te houden”. Mr. Wassenaar is uiteindelijk, nadat hij dat met moeite had afgedwongen, in de gelegenheid gesteld om het punt alsnog naar voren te brengen. Eén en ander ging gepaard met verbaal en non-verbaal verzet van de rechter. Mr. Wassenaar had graag ruimer de gelegenheid gehad om het onderwerp te bespreken.
De rechter heeft volgens verzoekster reeds tijdens de zitting haar mening gegeven over het eigen schuld karakter van de situatie waarin verzoekster en haar gezinsleden zich bevinden, en gesuggereerd dat het gelet op die omstandigheden niet van de verweerder kan worden verwacht een verblijfsvergunning te verlenen. Tot slot gaf de rechter uitleg van het begrip “feitelijke verzorging”. Hiermee heeft de rechter volgens verzoekster haar oordeel al tijdens de zitting prijsgegeven, hetgeen doet vrezen voor de rechterlijke onafhankelijkheid. De rechter gaf haar (voorlopig) oordeel toen de discussie tussen partijen nog niet ten einde was.
Door de wijze waarop de rechter zich ter zitting opstelde heeft zij ervoor gezorgd dat het debat niet ging over het bestreden besluit, maar over het oordeel van de rechter zelf. De rechter wekte de indruk, onder meer door mr. Wassenaar te weigeren zijn pleitnota voor te dragen, dat zij de zaak snel wilde afhandelen. Zij wekte voorts de indruk geen interesse te hebben in het pleidooi, omdat zij haar oordeel al vooraf had gevormd.
Verzoekster wijst erop dat ook de overige aanwezigen na de zitting aan haar te kennen hebben gegeven “met stomheid geslagen te zijn” ten aanzien van de houding van de rechter ter zitting. Eén en ander in onderlinge samenhang bezien leidt volgens verzoekster tot de conclusie dat gevreesd moet worden voor onpartijdigheid van de rechter in de hoofdzaak.

4.Het standpunt van de rechter

De rechter voert aan dat de (aanvullende) gronden van verzoekster uitgebreid op schrift zijn gesteld en het een omlijnd geschilpunt betreft, zodat het haar beter leek om ter zitting te bespreken waarom de echtgenoot feitelijk niet in staat zou zijn voor de kinderen te zorgen en de pleitnota, voor zover het een herhaling van de gronden betrof, achterwege te laten. Volgens de rechter hebben mr. Wassenaar en mevrouw De Vries, de ter zitting aanwezige psycholoog, uitgebreid de gelegenheid gekregen om hun standpunten naar voren te brengen.
Naar aanleiding van kritiek van mr. Wassenaar op een voorlopige voorziening, heeft de rechter meegedeeld dat het ging om een toegewezen voorlopige voorziening en dat het niet aan hem was om haar dingen voor te houden.
De rechter stelt dat zij (de gemachtigde van) verzoekster kritisch heeft bevraagd over het geschil. Mr. Wassenaar, mevrouw De Vries, maar ook de echtgenoot van verzoekster hebben kunnen reageren. De rechter volgt verzoekster en mr. Wassenaar niet in hun stelling dat zij ongenoegen over de inhoud van de zaak heeft laten blijken.
De rechter stelt voorts dat zij wellicht minder strikt had kunnen reageren op mr. Wassenaar, met wie het volgens haar op de zitting niet boterde. Ze wijst evenwel van de hand dat zij partijdig of niet onafhankelijk zou zijn of haar oordeel van de zaak al op voorhand zou hebben gegeven. De rechter betreurt het als dit mogelijk wel zo op de partijen is overgekomen.

5.De beoordeling

Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van art. 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden dient uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
Van een gebrek aan onpartijdigheid kan, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de betrokken rechter, ook sprake zijn indien bepaalde feiten of omstandigheden grond geven te vrezen dat het een rechter in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt. Alsdan dient de rechter zich van een beslissing in de hoofdzaak te onthouden, want rechtzoekenden moeten in het rechterlijk apparaat vertrouwen kunnen stellen. Daarom valt onder omstandigheden ook rekening te houden met de uiterlijke schijn.
De wrakingskamer stelt voorop dat voor haar genoegzaam duidelijk is dat ter zitting over en weer irritaties zijn ontstaan tussen de rechter en (in het bijzonder) mr. Wassenaar en dat daardoor bij verzoekster de indruk is achtergebleven dat de zitting op een vervelende wijze is verlopen. De wrakingskamer acht het, gelet op de schriftelijke onderbouwing van het wrakingsverzoek en hetgeen mr. Wassenaar ter zitting van de wrakingskamer heeft verklaard, niet onbegrijpelijk dat hij de bejegening niet steeds als prettig heeft ervaren. Dit brengt echter niet (zonder meer) mee dat moet worden gevreesd voor partijdigheid van de rechter.
De aangevoerde wrakingsgronden komen, zakelijk weergegeven, neer op de stelling dat de schijn van partijdigheid of vooringenomenheid is gewekt door non-verbale communicatie van de rechter, de omstandigheid dat mr. Wassenaar moeite moest doen om in de gelegenheid te worden gesteld de standpunten van verzoekster kenbaar te maken en het door de rechter gegeven (voorlopige) oordeel over de hoofdzaak.
De door verzoekster en mr. Wassenaar gestelde negatieve non-verbale communicatie kan geen grond opleveren voor wraking. Daargelaten dat de wrakingskamer niet kan vaststellen of sprake is geweest van dergelijke non-verbale signalen, wijzen dergelijke signalen veeleer op een bejegeningsprobleem, dan op vooringenomenheid.
De stelling dat mr. Wassenaar moeite heeft moeten doen zijn standpunten naar voren te mogen brengen leidt evenmin tot een toewijzing van het verzoek. Hoewel de wrakingskamer niet twijfelt aan de stelling van mr. Wassenaar dat hij moeite heeft moeten doen om zijn argumenten ter zitting naar voren te mogen brengen, is doorslaggevend dat hij daartoe, volgens zijn eigen verklaring, uiteindelijk toch in de gelegenheid is gesteld. Wat betreft de pleitnota merkt de wrakingskamer op dat, zoals mr. Wassenaar ter zitting van de wrakingskamer ook heeft erkend, het past binnen de (nieuwe) wijze van zaaksbehandeling in het bestuursrecht om partijen in beginsel niet te laten pleiten ter zitting, maar om de zaak te bespreken aan de hand van vragen van de rechter. Van de schijn van partijdigheid of vooringenomenheid op dit punt is naar het oordeel van de wrakingskamer geen sprake. Dat één en ander in een minder plezierige sfeer plaatsvond, maakt dit niet anders.
Met betrekking tot het door de rechter gegeven voorlopig oordeel wordt het volgende overwogen. De praktijk van de mondelinge behandeling in bestuursrechtelijke zaken brengt mee dat de zittingsrechter ter zitting al een voorlopig oordeel kan geven over de zaak. Er bestaat een grote rechterlijke vrijheid om te reageren op de stellingen van partijen. Daarbij is onontkoombaar dat een partij kan worden geconfronteerd met een voorlopig oordeel dat voor haar onwelgevallig is en ook dat de rechter een partij, zoals in dit geval verzoekster, tijdens de mondelinge behandeling jurisprudentie voorhoudt en deze toelicht. Ook op dit punt is naar het oordeel van de wrakingskamer daarom geen sprake van de schijn van partijdigheid of van vooringenomenheid. Dit zou slechts anders kunnen zijn indien de rechter haar voorlopig oordeel heeft gegeven voordat partijen in de gelegenheid zijn gesteld om hun standpunten nader toe te lichten. Dat daarvan in dit geval sprake is, is onvoldoende gesteld of gebleken.
Alles overziend komt de wrakingskamer tot het oordeel dat onvoldoende is gebleken dat moet worden gevreesd voor de partijdigheid van de rechter. Het wrakingsverzoek zal dan ook worden afgewezen.

6.De beslissing

De wrakingskamer:
- wijst het verzoek tot wraking af;
- bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
- beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde in artikel 8:18, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt toegezonden aan:
• de verzoekster;
• de rechter mr. J.J.P. Bosman;
• de belanghebbende, het Ministerie van Defensie.
Deze beslissing is gegeven door mrs. D. Aarts, S.J. Hoekstra-van Vliet en R. Cats, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A. Tijs, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 26 januari 2015.