In deze zaak heeft eiser, wonende te [plaats], beroep ingesteld tegen de besluiten van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, waarbij een ov-schuld is vastgesteld. De rechtbank Den Haag heeft op 14 april 2015 uitspraak gedaan in deze bodemzaak, die in eerste aanleg door een enkelvoudige kamer is behandeld. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen de besluiten van de verweerder, die op 1 december 2014 het bezwaar ongegrond heeft verklaard. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld, waarbij hij werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, zijn vader, en zijn echtgenote. De verweerder werd vertegenwoordigd door een gemachtigde.
Het geschil betreft de vraag of de verweerder terecht de ov-schuld heeft gehandhaafd. Eiser stelt dat hij door psychische problemen niet in staat was om zijn reisrecht tijdig stop te zetten na beëindiging van zijn studie. De verweerder heeft echter op basis van een rapport van de Medisch Adviseur geconcludeerd dat eiser in staat was om het studentenreisproduct tijdig stop te zetten. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser vanaf 1 september 2013 geen recht meer had op studiefinanciering en dat hij zijn reisrecht niet tijdig heeft stopgezet, wat resulteerde in een ov-schuld van € 776.
De rechtbank overweegt dat het niet tijdig beëindigen van het reisrecht niet kan worden toegerekend aan eiser, tenzij er sprake is van overmacht. De rechtbank concludeert dat, hoewel eiser in een gesloten afdeling was opgenomen, dit niet betekent dat hij niet in staat was om zijn reisrecht stop te zetten. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 14 april 2015.