Uitspraak
Rechtbank den haag
1.De feiten
voorzitter, toevoeging voorzieningenrechter]
Verdere toezeggingen kan de werkgever nu niet doen.
2.Het geschil
primairdat de Minister daarmee het Pensioenakkoord niet op juiste wijze nakomt. Uit de tekst van het Pensioenakkoord volgt volgens hen dat de verlaging van het werkgeversdeel van de pensioenpremievrijval in principe dient te leiden tot een verbetering van het salaris, tenzij partijen er gezamenlijk voor kiezen deze premievrijval aan andere arbeidsvoorwaarden te besteden. Partijen zijn het erover eens dat de premievrijval niet aan andere arbeidsvoorwaarden dient te worden besteed, zodat aldus verbetering van het salaris dient plaats te vinden. Het Pensioenakkoord biedt geen grond om de premievrijval mee te nemen in de komende reguliere cao-onderhandelingen in de sector Rijk. De passage
‘in aanvulling op de salarisafspraken op grond van de bestendige sectorsystematiek’is nu juist in het Pensioenakkoord opgenomen om te benadrukken dat de premievrijval losstaat van de salarisafspraken die via de bestendige sectorsystematiek (dat wil zeggen in een reguliere cao) worden gemaakt. De vakcentrales doen een beroep op het vertrouwensbeginsel en het rechtszekerheidsbeginsel en wijzen in dit verband op hetgeen van de zijde van de Minister, meer in het bijzonder door de heer [betrokkene 5], op 13 november 2014 in de Pensioenkamer is verklaard. De heer [betrokkene 5] concludeert immers voorafgaand aan de ondertekening van het Pensioenakkoord dat de premievrijval niet noodzakelijkerwijs onderdeel behoeft te zijn van een nog te sluiten cao. Dit brengt met zich dat partijen in het SOR de afspraak kunnen maken om de salarissen van de in de sector Rijk werkzame ambtenaren met ingang van 1 januari 2015 te verhogen. De Minister maakt door handhaving van zijn standpunt misbruik van zijn bevoegdheid. Zijn standpunt dient immers geen redelijk doel en leidt slechts tot een wezenlijke en substantiële vertraging in de uitbetaling van het werkgeversdeel van de pensioenpremievrijval, waardoor voormelde ambtenaren schade leiden. Een en ander klemt te meer nu partijen in de sector Rijk er de afgelopen vier jaar niet in zijn geslaagd om een cao af te sluiten en niet te verwachten is dat dit op korte termijn wel zal gaan lukken. Nu de vakcentrales reeds schriftelijk bij brief van 19 februari 2015 hun instemming hebben gegeven als bedoeld in artikel 105 ARAR, dient de Minister over te gaan tot wijziging van de bijlagen A en B van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984.
3.De beoordeling van het geschil
‘volledige doorwerking via de sectorale cao-tafels in verbetering van salaris (of andere arbeidsvoorwaarden als cao-partijen daarvoor kiezen), in aanvulling op de salarisafspraken op grond van de bestendige sectorsystematiek’.Helder is dat het werkgeversdeel van de pensioenpremievrijval ten goede dient te komen aan de werknemers en dat een eventuele daaruit voortvloeiende salarisverbetering los moet worden gezien van de salarisafspraken op grond van de bestendige sectorsystematiek (lees: cao-afspraken). Dit staat overigens tussen partijen ook niet ter discussie. De tekst van het Pensioenakkoord geeft echter geen uitsluitsel omtrent de vraag wat moet worden verstaan onder
‘volledige doorwerking via de sectorale cao-tafels’. Is hiermee, zoals de vakcentrales betogen, bedoeld de onderhandelingstafel te duiden waaraan dient te worden overlegd over de besteding van het werkgeversdeel van de pensioenpremievrijval of dient deze passage, zoals de Minister voorstaat, aldus te worden begrepen dat eerst een nieuwe sectorale cao moet worden gesloten om bedoelde premievrijval in de salarissen te verwerken? Nu aldus de tekst van het pensioenakkoord ter zake geen uitsluitsel biedt, dient voor wat betreft de zin die partijen aan deze bepaling mochten toekennen en het antwoord op de vraag wat zij op basis van deze bepaling redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten, mede acht te worden geslagen op hetgeen partijen hangende de onderhandelingen over het Pensioenakkoord omtrent deze bepaling hebben verklaard.
‘als het de bedoeling zou zijn geweest dat het geld per 1 januari ineens beschikbaar is, dan zou dat in de pensioenkamer zijn afgesproken en dat is niet het geval.’Tevens is van de zijde van de Minister benadrukt dat geen verdere toezeggingen kunnen worden gedaan. Nu aldus tijdens dit overleg door partijen dezelfde standpunten zijn ingenomen als in de onderhavige kortgedingprocedure en door geen van beide partijen toezeggingen of uitlatingen zijn gedaan, waaruit blijkt dat het ingenomen standpunt werd verlaten, is de conclusie dat dit verslag geen aanknopingspunten biedt voor het antwoord op de vraag welke zin partijen aan de desbetreffende bepaling uit het Pensioenakkoord mochten toekennen en hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs mochten verwachten.
‘het’ wel op de sectorale cao-tafels ligt en voor wat betreft de gemaakte afspraken te verwijzen naar het onderhandelingsresultaat, waaruit volgens haar niet blijkt
‘dat de salarissen per 01-01-2015 in de sectoren verhoogd worden, tenzij anders overeengekomen’. Volgens haar wordt er
‘pas iets veranderd als er afspraken zijn gemaakt’. Onduidelijk blijft echter waarover in de visie van mevrouw [betrokkene 6] afspraken dienen te worden gemaakt. Nadat een pauze was ingelast heeft de heer [betrokkene 5] desgevraagd omtrent de intentie van de gemaakte afspraak in het onderhandelingsakkoord onder meer het volgende verklaard:
“Een deel van die vrijval en een deel van die opbrengstbesparing hebben partijen besteed aan de kwaliteit van de pensioenregeling en een deel van de opbrengst die niet is besteed, hebben partijen door laten vertalen in de vorm van een concreet genoemd bedrag in termen van pensioenpremie uitgedrukt, naar loon ten behoeve van de sectorale cao-tafels, zodat zij aldaar met elkaar kunnen spreken over de aanwending van het budget. Dat kan zijn in de vorm van salaris of andere arbeidsvoorwaarden, in aanvulling op de reguliere salarisafspraken op grond van de cao. Het is volstrekt helder dat het geld beschikbaar is met ingang van 01-01-2015 en dat het geld tot besteding moet komen en dat de sectoren daar afspraken over moeten maken.Voorzitter [betrokkene 8] heeft, eveneens namens het VSO, de nuance aangebracht dat de term sectorale cao-tafels wordt gebruikt als duiding van de overlegtafel, niet van een cao. De heer [betrokkene 5] heeft hierop te kennen gegeven dat de besteding onderdeel kan zijn van een cao, maar dat dit niet hoeft. De heer [betrokkene 5] heeft vervolgens benadrukt dat zijn samenvatting wordt gedragen door het VSO. Ten slotte zijn partijen overgegaan tot het ondertekenen van het Pensioenakkoord.
‘volledige doorwerking via de sectorale cao-tafels’dezelfde betekenis toekenden, te weten de duiding van de overlegtafel waaraan overleg dient te worden gevoerd over de besteding van de pensioenpremievrijval en niet de duiding van het onderhandelingsproces (het sluiten van een sectorale cao). De stelling van de Minister dat eerst een sectorale cao dient te worden afgesloten alvorens tot besteding van de pensioenpremievrijval kan worden gekomen, vindt aldus geen steun in het op 13 november 2014 bereikte onderhandelingsresultaat. Nu de Minister zijn met het Pensioenakkoord strijdige standpunt na de ondertekening van het Pensioenakkoord onverkort heeft gehandhaafd, is invoelbaar dat de vakcentrales in reactie hierop het SOR, en meer in het bijzonder het overleg tussen de Minister en de Sectorcommissie overleg rijkspersoneel, dat voor wat betreft de sector Rijk heeft te gelden als sectorale cao-tafel, hebben opgeschort. Echter op grond van artikel 105 ARAR dient aan de sectorale cao-tafel Rijk overleg te worden gevoerd over zowel de besteding van het werkgeversdeel van de pensioenpremievrijval als over het voorstel van de Minister om de besteding van deze vrijval te betrekken bij de nog te voeren cao-onderhandelingen in de sector Rijk. De omstandigheid dat het Pensioenakkoord de besteding van de premievrijval niet koppelt aan het sluiten van een cao, laat immers onverlet dat de Minister aan de sectorale cao-tafel wel het voorstel kan doen om deze koppeling aan te brengen. Over dit voorstel alsmede over de besteding van de premievrijval dient met inachtneming van de voorschriften van artikel 105 ARAR te worden beslist. Vaststaat dat het overleg en de besluitvorming als hiervoor bedoeld tot op heden niet hebben plaatsgevonden. Dit staat – zoals van de zijde van Minister terecht is opgemerkt – aan toewijzing van de vordering van de vakcentrales in de weg.