ECLI:NL:RBDHA:2015:3749
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag nabestaandenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet (Anw) en de toetsing aan anti-discriminatiebeginselen
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 31 maart 2015 uitspraak gedaan in een beroep tegen de afwijzing van een aanvraag voor een nabestaandenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet (Anw). Eiseres, die in het verleden samenwoonde met de overledene en twee kinderen met hem had, verzocht om een uitkering na het overlijden van haar ex-partner. De aanvraag werd afgewezen omdat er volgens de verweerder geen gezamenlijke huishouding was die gelijkgesteld kon worden aan een huwelijk of geregistreerd partnerschap. Eiseres stelde dat deze afwijzing in strijd was met het anti-discriminatiebeginsel zoals neergelegd in internationale verdragen, waaronder het IVBPR en het EVRM.
De rechtbank oordeelde dat eiseres niet als nabestaande in de zin van de Anw kon worden aangemerkt, omdat zij niet gehuwd was met de overledene en geen recht had op een bijdrage in haar levensonderhoud. De rechtbank volgde eiseres niet in haar betoog dat de Anw geen onderscheid maakt tussen gehuwden en ongehuwd samenwonenden. De rechtbank concludeerde dat de beslissing van de verweerder om de uitkering te weigeren niet in strijd was met het anti-discriminatiebeginsel en dat de wetsbepalingen van de Anw niet in strijd waren met de grondwet of andere rechtsbeginselen. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.
De uitspraak benadrukt de grenzen van de wetgeving en de rol van de rechter bij het toetsen van wetgeving aan grondrechten. De rechtbank concludeerde dat de wetgever het onderscheid tussen gehuwden en ongehuwd samenwonenden heeft gemaakt op basis van financiële banden, en dat dit onderscheid niet in strijd is met de genoemde verdragsbepalingen.