Overwegingen
1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
2. Eiser exploiteert een horecaonderneming onder de naam [eiser] , gevestigd aan de [adres] in [plaats] .
3. Naar aanleiding van een door de Omgevingsdienst uitgevoerde geluidmeting op 12 mei 2013 heeft verweerder aan eiser bij besluit van 4 juli 2013 de last opgelegd te voldoen aan de in artikel 2.17, eerste lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer (Activiteitenbesluit) neergelegde geluidnorm op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 2.000,- per overtreding tot een maximum van € 8.000,-. Tegen dit besluit heeft eiser geen rechtsmiddelen ingesteld.
4. Op 2 maart 2014 hebben medewerkers van de Omgevingsdienst geluidmetingen uitgevoerd in de omgeving van [eiser] . De bevindingen van deze metingen zijn neergelegd in een rapport van 27 maart 2014.
5. Verweerder heeft naar aanleiding van dit rapport een dwangsom ter hoogte van € 2.000,- van eiser ingevorderd omdat eiser de geluidnorm met 10 dB(A) heeft overschreden. Verweerder stelt zich in het bestreden besluit op het standpunt dat uit het rapport van 27 maart 2014 blijkt dat in de nacht van 2 maart 2014, tussen 02.30 en 02.45 uur, op de gevel van woningen tegenover het café een geluidniveau is gemeten van 51 dB(A). Uit de observaties van de medewerkers blijkt dat het gemeten geluid afkomstig was van de ruimte op de begane grond, waar het café is gevestigd. Er is geen geluid geconstateerd uit de boven het café gelegen woning of uit een ander nabij gelegen café. De metingen zijn ook niet op onjuiste wijze verricht. Dat betekent dat eiser de voor zijn café geldende geluidnorm heeft overschreden, aldus verweerder.
6. Eiser voert in beroep aan dat de geluidmeting niet op de juiste wijze is uitgevoerd omdat niet is gehandeld conform de Handleiding meten en rekenen Industrielawaai (de Handleiding). Ten aanzien hiervan heeft eiser gesteld dat een onjuiste meettijd en meetplaats is gehanteerd, dat rekening gehouden had moeten worden met het installatiegeluid van de airco en het feestje van de bovenbuurman, dat tijdens de meting sprake is geweest van een te hoge windsnelheid en dat uit de verslaglegging niet blijkt waar het stoorgeluid gemeten is. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft eiser een rapport van 19 augustus 2014 overgelegd van [deskundige] , akoestisch ingenieur van de [firma] . Eiser meent dat aan de metingen zoveel gebreken kleven dat het besluit op onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen en daarom geen stand kan houden.
7. De rechtbank overweegt als volgt.
8. In artikel 2.17, eerste lid, aanhef en onder a, van het Activiteitenbesluit is – voor zover hier van belang – bepaald dat voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau, veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige installaties en toestellen, alsmede door de in de inrichting verrichtte werkzaamheden en activiteiten ten behoeve van en in de onmiddellijke nabijheid van de inrichting geldt dat het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau op de gevel van gevoelige gebouwen tussen 23.00 en 07.00 uur niet meer mag bedragen dan 40 dB(A).
9 In zijn beroepschrift heeft eiser verwezen naar het rapport van [deskundige] . Ter zitting heeft eiser desgevraagd verklaard dat het standpunt van [deskundige] in diens rapport dat op grond van het overgangsrecht in het Activiteitenbesluit in plaats van 40 dB(A) de geluidnorm van 45dB(A) dient te worden gehanteerd niet als beroepsgrond in deze procedure dient te worden aangemerkt. De rechtbank zal daarom dit standpunt van [deskundige] , wat daar verder ook van zij, onbesproken laten.
10. De rechtbank stelt voorop dat het geschil zich toespitst op de vraag of het rapport van 27 maart 2014 de conclusie kan dragen dat op de gevel van het gevoelige gebouw tegenover de inrichting van eiser in de nacht van 2 maart 2014 sprake is geweest van een geluidniveau van 51 dB(A).
11. Eiser voert ten aanzien van de meetduur aan dat het muziekgeluid van het café getypeerd moet worden als fluctuerend, niet periodiek geluid. Volgens de Handleiding is een meetduur van één minuut voor dit type geluid onvoldoende, zodat aan de gedane metingen geen conclusies kunnen worden verbonden, aldus eiser. De rechtbank overweegt dat eiser desgevraagd ter zitting heeft toegelicht dat de avond van 1 op 2 maart 2014 een reguliere zaterdagavond was in het café en dat dan de hele avond feestmuziek wordt gedraaid, bestaande uit popmuziek en Nederlandstalige muziek. Gelet op de omstandigheid dat de gehele avond feestmuziek werd gedraaid acht de rechtbank het niet aannemelijk dat sprake is geweest van fluctuerend, niet periodiek geluid als bedoeld in de Handleiding. Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder er terecht van uitgegaan dat sprake was van continu geluid. Blijkens de Handleiding in paragraaf 6.4 van module A kan bij continu geluid worden volstaan met metingen met een meetduur van één minuut. De rechtbank vindt steun voor dit oordeel in de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRvS) van 10 juli 2013, ECLI:NL:RVS:2013:184. Uit het rapport van 27 maart 2014 blijkt dat tussen 02.30 en 02.45 uur driemaal gedurende één minuut is gemeten. Hiermee is voldaan aan minimale meetduur, zodat de beroepsgrond geen doel treft. 12. Eiser voert aan dat blijkens het rapport is gemeten op een hoogte van 1,8 meter boven het maaiveld. Ter plaatse van dat meetpunt bevindt zich een winkel en geen woning, zodat een meting op die plek niet kan volstaan, aldus eiser. De rechtbank overweegt dat verweerder erkent dat een meting bij voorkeur op een hoogte van 5 meter uitgevoerd had moeten worden. Verweerder stelt zich echter op het standpunt dat om een representatief resultaat te verkrijgen de meting onopvallend uitgevoerd moet worden. Omdat een meting op 5 meter niet onopvallend uitgevoerd had kunnen worden, heeft verweerder in afwijking van de Handleiding gemeten op een hoogte van 1,8 meter. De rechtbank overweegt dat, hoewel in beginsel op een hoogte van 5 meter gemeten had moeten worden, eiser niet heeft gesteld en er geen aanknopingspunt is om aan te nemen dat met de meting uitgevoerd op 1,8 meter boven het maaiveld geen reële meting heeft plaatsgevonden. Verweerder mocht in zoverre van de resultaten van de meting uitgaan.
13. Ten aanzien van eisers beroepsgrond dat ten onrechte geen rekening is gehouden met het installatiegeluid van de airconditioningunits, stelt de rechtbank vast dat in het rapport van 27 maart 2014 niet is opgenomen dat dergelijk geluid is waargenomen. De rechtbank ziet echter geen aanleiding om aan te nemen dat hoorbaar installatiegeluid is genegeerd, te meer niet omdat met stoorgeluid blijkens het rapport wel rekening is gehouden. De rechtbank acht van belang dat [vertegenwoordiger] , die met een collega de meting heeft uitgevoerd, ter zitting heeft bevestigd geen installatiegeluid te hebben waargenomen. De rechtbank neemt tevens in aanmerking dat eiser ter zitting desgevraagd ook niet kon zeggen of de airconditioningunit op de dakkapel aan de zijkant ook aan de voorzijde te horen is. De unit aan de achterkant zal volgens eiser aan de voorkant niet te horen zijn.
14. Eiser stelt in beroep dat ten onrechte geen rekening is gehouden met het feestje van de bovenbuurman in de nacht van 1 op 2 maart 2014. In de schriftelijke verklaring van 19 augustus 2014 heeft de bovenbuurman naar voren gebracht dat hij tot 04.30 uur een verjaardagsfeest heeft gegeven, dat meerdere personen aanwezig waren en dat muziek is gedraaid. Ter zitting heeft [vertegenwoordiger] , evenals tijdens de hoorzitting in bezwaar, toegelicht dat het waarneembare muziekgeluid uit het café van eiser afkomstig was en dat geen waarneembaar muziekgeluid afkomstig van de bovenbuurman is geconstateerd. Desgevraagd heeft eiser ter zitting zelf ook niet kunnen aangeven of en in welke mate sprake is geweest van (muziek)geluid afkomstig van de bovenbuurman dat buiten waarneembaar was. In de enkele omstandigheid dat de bovenbuurman die avond een feestje gaf, ziet de rechtbank dan ook onvoldoende aanleiding om het rapport van 27 maart 2014 op dit punt voor onjuist te houden.
15. Ten aanzien van de windsnelheid is de rechtbank met verweerder van oordeel dat het niet uitmaakt of de windsnelheid ten tijde van de meting 4 m/s dan wel 6 m/s was omdat blijkens de Handleiding (paragraaf 3.5.5. van Module B en paragraaf 3.4.3 van Module C) bij het verrichten van een meting op een afstand van minder dan 50 meter onder alle meteorologische omstandigheden mag worden gemeten. Dat betekent dat ook indien uitgegaan wordt van een windsnelheid van 6 m/s, zoals door eiser is gesteld, van de resultaten van de meting kan worden uitgegaan.
16. Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat niet gebleken is dat het rapport van 27 maart 2014 op onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen. Dat in het rapport niet is opgenomen waar precies het stoorgeluid is gemeten kan daaraan niet afdoen. Afdoende is dat het stoorgeluid is gemeten op een locatie waar geen muziekgeluid meer te horen was en dat is aangegeven dat het bestond uit min of meer continu aanwezige omgevingsgeluiden. Eiser heeft bovendien ook niet gesteld dat het stoorgeluidniveau waar rekening mee is gehouden niet juist is.
17. Dat betekent dat verweerder het rapport van 27 maart 2014 aan zijn besluitvorming ten grondslag heeft kunnen leggen. Nu uit dat rapport volgt dat eiser de toetswaarde van 40 dB(A) uit artikel 2.17, eerste lid, van het Activiteitenbesluit met 11 dB heeft overschreden heeft verweerder terecht gesteld dat sprake is geweest van een overtreding zodat een dwangsom ter hoogte van € 2.000,- is verbeurd. Op grond van artikel 5:37 van de Algemene wet bestuursrecht heeft verweerder kunnen overgaan tot invordering van de dwangsom. Gesteld noch gebleken is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan verweerder had moeten afzien van de invordering.
18. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.