ECLI:NL:RBDHA:2015:3511

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 maart 2015
Publicatiedatum
30 maart 2015
Zaaknummer
AWB - 14 _ 7679
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Loonsanctie en re-integratie-inspanningen in het kader van de Wet WIA

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 30 maart 2015, wordt de loonsanctie van de werkgever beoordeeld in het kader van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Eiseres, een werkgever, had de re-integratie van een werkneemster die sinds 1 mei 2011 ziek was, onvoldoende adequaat aangepakt. De werkneemster had rugklachten en later ook klachten aan haar voeten, en had op 20 augustus 2013 een aanvraag ingediend voor een WIA-uitkering. De rechtbank oordeelt dat de werkgever niet alleen de aanvraag van de werkneemster voor een thuisopleiding had moeten honoreren, maar ook andere passende scholingsmogelijkheden had moeten aanbieden. Door dit na te laten, zijn er re-integratiekansen gemist.

De rechtbank stelt vast dat de re-integratie-inspanningen van de werkgever in de periode tussen 17 december 2012 en 25 april 2013 stil hebben gelegen, wat niet gerechtvaardigd kon worden door administratieve voorbereidingen. De rechtbank concludeert dat de werkgever tekort is geschoten in haar verplichtingen en dat de opgelegde loonsanctie terecht is. De uitspraak benadrukt het belang van adequate re-integratie-inspanningen en de verantwoordelijkheden van werkgevers in het kader van de Wet WIA.

De rechtbank verklaart het beroep van de werkgever ongegrond en bevestigt de beslissing van de verweerder, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV), om de loonsanctie op te leggen. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 14/7679

uitspraak van de meervoudige kamer van 30 maart 2015 in de zaak tussen

[eiseres], te[plaats], eiseres

(gemachtigde: mr. B.J. Bongaards),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder.
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[belanghebbende], te[woonplaats], werkneemster.

Procesverloop

Bij besluit van 24 oktober 2013 (het primaire besluit) heeft verweerder de termijn waarin eiseres de verplichting heeft aan [belanghebbende] (werkneemster) loon door te betalen tijdens ziekte verlengd met 52 weken tot 17 november 2014.
Bij besluit van 3 juli 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 februari 2015.
Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen [naam], bijgestaan door gemachtigde [gemachtigde]. Verweerder is – met bericht van verhindering – niet verschenen.
Derde-partij is niet verschenen.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden. De werkneemster was sinds 1 mei 2011 werkzaam via eiseres als magazijnmedewerker voor 24 tot 26,5 uur per week. Op 21 november 2011 is de werkneemster uitgevallen met rugklachten. Later zijn daar klachten aan de voeten bijgekomen. Op 20 augustus 2013 heeft de werkneemster een aanvraag ingediend om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
2. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de re-integratie van de werkneemster in spoor 2 onvoldoende adequaat is aangepakt zonder dat daar een deugdelijke grond voor is. Eiseres had het verzoek van de werkneemster om een thuisopleiding tot receptioniste/telefoniste of een thuiscursus in computervaardigheden niet mogen afwijzen. Verweerder meent dat bij deze werkneemster elke ontwikkeling op administratief gebied het arbeidsmarktperspectief meer of minder significant zou hebben vergroot. Dit mede gelet op haar fysieke beperkingen en bescheiden opleiding. Met een bescheiden financiële inzet had eiseres de werkneemster zodoende meer perspectief kunnen bieden. Nu dit niet is gebeurd heeft verweerder daarom de WIA-aanvraag niet in behandeling genomen en het tijdvak waarin eiseres loon aan de werkneemster moet doorbetalen met 52 weken verlengd.
3. Eiseres voert – samengevat weergegeven – aan dat verweerder het verkeerde toetsingskader heeft gehanteerd door in het bestreden besluit op te nemen dat eiseres niet heeft aangetoond dat geen re-integratiekansen zijn gemist. In zaken zoals deze is het aan verweerder om voldoende aannemelijk te maken dat eiseres onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht. Dit heeft verweerder niet gedaan. In dit verband wijst eiseres erop dat de concrete invulling van de re-integratie een taak is van de werkgever en de werknemer. Uit hoofdstuk 9 van de Beleidsregels beoordelingskader poortwachter volgt dat alleen vergoeding van een re-integratietraject gevergd kan worden wanneer het beoogde resultaat een aanzienlijke benutting van de restcapaciteit tot gevolg heeft. Eiseres stelt zodoende niet gehouden te zijn om elke mogelijkheid tot ontwikkeling te faciliteren. Omdat de thuisopleidingen in kwestie geen substantiële verbetering van de benutting van de restcapaciteit zou hebben opgeleverd, was zij naar eigen zeggen niet gehouden de thuisopleiding(en) te faciliteren.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
5. Uit het dossier blijkt dat de werkneemster op 20 augustus 2013 een aanvraag heeft ingediend om een uitkering op grond van de Wet WIA. Voor werknemers die na twee jaar ziekte een aanvraag op grond van de Wet WIA indienen, wordt voorafgaand aan de beoordeling van het recht op uitkering door verweerder eerst de zogenaamde Poortwachterstoets uitgevoerd. De grondslag voor deze toets is onder meer te vinden in de artikelen 7:658a en 7:660a van het Burgerlijk Wetboek (BW) en de 25 en 65 van de Wet WIA.
6.1.
Ingevolge artikel 7:658a, eerste lid, van het BW is de werkgever verplicht zo tijdig mogelijk zodanige maatregelen te treffen en voorschriften te geven als redelijkerwijs nodig is, opdat de werknemer die in verband met ongeschiktheid ten gevolge van ziekte verhinderd is de bedongen arbeid te verrichten, in staat wordt gesteld de eigen of andere passende arbeid te verrichten. Indien vaststaat dat de eigen arbeid niet meer kan worden verricht en in het bedrijf van de werkgever geen andere passende arbeid voorhanden is, bevordert de werkgever de inschakeling van de werknemer in voor hem passende arbeid in het bedrijf van een andere werkgever. Op grond van artikel 65 van de Wet WIA het Uwv of de werkgever en werknemer in redelijkheid hebben kunnen komen tot de re-integratie-inspanningen die zijn verricht.
6.2
In artikel 25, negende lid, van de Wet WIA is onder andere bepaald dat indien bij de behandeling van de aanvraag, bedoeld in artikel 64 van de Wet WIA en de beoordeling, bedoeld in artikel 65 van de Wet WIA, blijkt dat de werkgever onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht, het Uwv het tijdvak gedurende welke de verzekerde jegens die werkgever recht heeft op loon op grond van artikel 629 van Boek 7 van het BW (…) verlengt, opdat de werkgever zijn tekortkoming ten aanzien van de bedoelde verplichtingen of re-integratie-inspanningen kan herstellen. Het tijdvak bedoeld in de eerste zin, is ten hoogste 52 weken. Ter uitvoering van de hiervoor genoemde bepalingen heeft verweerder beleid opgesteld.
6.3
De Beleidsregels beoordelingskader poortwachter (Regeling van 3 december 2002, Stcrt. 2002, 236, laatstelijk gewijzigd bij Regeling van 17 oktober 2006; de beleidsregels) geven het beleid weer dat het Uwv hanteert bij de beoordeling van de re-integratie-inspanningen als bedoeld in artikel 65 van de Wet WIA. Volgens dit beleid wordt van werkgever en werknemer verwacht dat zij al het mogelijke doen met het oog op re-integratie binnen de grenzen van de redelijkheid. In een geval waarin geen re-integratieresultaat is bereikt, dient te worden beoordeeld of de werkgever en de werknemer samen gedurende de eerste twee jaar van ziekte voldoende inspanningen hebben verricht om de bestaande arbeidsmogelijkheden zo goed mogelijk te kunnen benutten. Van voldoende re-integratie-inspanningen is sprake indien een bevredigend resultaat is behaald. Daarvan is sprake wanneer gekomen is tot een (gedeeltelijke) werkhervatting, die min of meer aansluit bij de resterende functionele mogelijkheden van de werknemer. Indien er geen bevredigend re-integratieresultaat is bereikt, maar het Uwv de inspanningen van de werkgever op basis van dit beoordelingskader wel voldoende acht, wordt geen loonsanctie opgelegd. Dat is evenmin het geval als het Uwv de re-integratie-inspanningen weliswaar onvoldoende acht, maar tot het oordeel komt dat de werkgever daarvoor een deugdelijke grond heeft. De rechtbank acht dit in de beleidsregels neergelegd beleid niet kennelijk onredelijk of anderszins onaanvaardbaar.
7. In het kader van de Poortwachterstoets is de zaak voorgelegd aan de arbeidsdeskundige van verweerder. In de rapportage van 22 oktober 2013 heeft de arbeidsdeskundige zich op het standpunt gesteld dat de inspanningen van eiseres in het kader van spoor 2 onvoldoende zijn geweest. In de periode van november 2012 tot mei 2013 heeft eiseres onvoldoende ondernomen om de werkneemster toe te rusten voor re-integratie. De verouderde administratieve opleiding van de werkneemster had geactualiseerd kunnen worden middels een opleiding op het gebied van pc-vaardigheden of andere administratieve opleidingen die van huis uit gevolgd kan worden. De werkneemster was dan in een eerder stadium beter voorbereid op een succesvolle benadering van de arbeidsmarkt. Het re-integratietraject is bovendien pas laat - in mei 2013 - opgestart en is kort daarna gestagneerd als gevolg van een operatie en de nasleep daarvan. Volgens de arbeidsdeskundige heeft eiseres geen deugdelijke grond voor dit verzuim.
8. De rechtbank volgt eiseres niet in haar standpunt dat verweerder een verkeerd toetsingskader heeft gehanteerd. De rechtbank overweegt daartoe dat uit het primaire besluit en het daarbij horende rapport van de arbeidsdeskundige van 22 maart 2013 blijkt dat verweerder heeft getoetst of eiseres voldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht, overeenkomstig het onder 6 weergegeven juridisch kader. Anders dan eiseres meent heeft verweerder in het bestreden besluit dit toetsingskader niet verlaten. Uit de opmaak van het besluit volgt dat verweerder de tekst van het bestreden besluit vooral heeft geschreven in reactie op de door eiseres aangevoerde bezwaargrond dat zij geen re-integratiekans(en) heeft gemist. Dat verweerder nog steeds van het juiste toetsingskader is uitgegaan blijkt ook uit de weergave hiervan onder het kopje ‘Algemeen’ op pagina 2 van het bestreden besluit waarin de arbeidsdeskundige beoordeling wordt aangehaald. Het primaire en bestreden besluit in onderlinge samenhang bezien maken voldoende duidelijk dat verweerder in deze zaak heeft onderzocht of eiseres al dan niet voldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht. De beroepsgrond van eiseres slaagt daarmee niet.
9. De rechtbank moet vervolgens beoordelen of eiseres voldoende re-integratie-inspanningen ten behoeve van de werkneemster heeft verricht.
10. De rechtbank stelt voorop dat tussen partijen niet in geschil is dat de werkneemster over benutbare mogelijkheden beschikt. Evenmin is geschil dat eiseres gedurende het eerste ziektejaar voldoende inspanningen heeft geleverd in het kader van de re-integratie in spoor 1, gelet op het deskundigenoordeel van verweerder van 17 december 2012. Het geschil beperkt zich daarmee tot de vraag of eiseres voldoende inspanningen heeft verricht in het kader van spoor 2.
11. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder terecht gesteld dat eiseres tekort is geschoten in haar begeleiding van de werkneemster naar passend werk. Zoals verweerder heeft betoogd, heeft eiseres ten onrechte gesteld dat een thuisopleiding niet arbeidsmarktrelevant is, omdat er met name voor administratieve functies en pc-gebruik voldoende aanbod is van thuisopleidingen. Eiseres heeft de werkneemster weliswaar aangeboden een avondopleiding te volgen maar heeft, nadat de werkneemster haar wens had uitgesproken voor een thuisopleiding, geen verdere inspanningen verricht om de werkneemster aan scholing te laten deelnemen. Het had naar het oordeel van de rechtbank op de weg van eiseres gelegen om na de initiële afwijzing van de werkneemster verder te zoeken naar een passende (andere) opleiding. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat eiseres de werkneemster op die manier met een bescheiden financiële inzet meer perspectief had kunnen bieden. Te meer nu, gelet op de verouderde administratieve opleiding van de werkneemster, ook een thuiscursus in computervaardigheden het arbeidsmarktperspectief van de werkneemster meer of minder significant zou hebben vergroot. Blijkens vaste jurisprudentie van Centrale Raad van Beroep mag ook juist bij een werknemer met een grote afstand tot de arbeidsmarkt ook een meer intensieve begeleiding verwacht worden (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 4 december 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:2970). Door de door de werkneemster gewenste opleiding af te wijzen en daarvoor geen andere passende scholing in de plaats aan te bieden, zijn re-integratiekansen gemist. Dat de werkneemster wel heeft deelgenomen aan een sollicitatietraining en een cv-training en dat tevens een jobcoach en jobhunter zijn ingezet, kan aan het voorgaande niet afdoen. Deze activiteiten zijn algemene activiteiten die onvoldoende specifiek gericht waren op re-integratie in voor de werkneemster geschikte functies.
12.1
Met verweerder is de rechtbank eveneens van oordeel dat eiseres het re-integratietraject in spoor 2 niet adequaat heeft aangepakt doordat niet voortvarend te werk is gegaan. De rechtbank overweegt dat het plan van aanpak op 9 november 2012 is bijgesteld, in die zin dat het einddoel werd gewijzigd naar hervatting in ander werk. De werkneemster is vervolgens gezien door een externe arbeidsdeskundige van Solutions. Op advies van deze arbeidsdeskundige heeft de werkneemster in november 2012 deelgenomen aan een beroepskeuzeonderzoek. Pas op 25 april 2013 vindt het intakegesprek tussen de re-integratieconsulent en de werkneemster plaats over de aanpak van de re-integratie. Nu op 17 december 2012 nog is geoordeeld dat de re-integratie-inspanningen tot op dat moment voldoende waren, betekent dit dat de re-integratie van de werkneemster ongeveer vier maanden heeft stilgelegen. De rechtbank acht een dergelijke periode essentieel voor een geslaagd traject in het kader van spoor 2. Mede gelet op de op de omstandigheid dat nog maar korte tijd resteerde tot het einde van de wachttijd.
12.2
De stelling van eiseres ter zitting dat haar geen verwijt kan worden gemaakt van enige vertraging bij het opstarten omdat de administratieve voorbereiding van een re-integratietraject ook tijd in beslag neemt, overtuigt de rechtbank niet. Nu Solutions al in november 2012 bij de werkneemster betrokken was, ziet de rechtbank niet in waarom het opstarten van een re-integratietraject tot april 2014 heeft moeten wachten. Uit de rapportage van de re-integratieconsulent van 3 mei 2013 lijkt ook te volgen dat niet eerder dan op 15 april 2013 de opdracht is verstrekt tot het opstellen van een plan van aanpak voor de re-integratie van de werkneemster. Het is de rechtbank niet gebleken van andere omstandigheden die de vertraging van het opstarten van het traject kunnen rechtvaardigen.
13. Gelet op het voorgaande heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank terecht gesteld dat eiseres onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht. Verweerder heeft dan ook terecht een loonsanctie opgelegd.
14. Het beroep is ongegrond.
15. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J Smeets, voorzitter, mr. drs. H.M. Braam en mr. L. Koper, leden, in aanwezigheid van mr. J.M.T. Plouvier griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 maart 2015.
griffier voorzitter

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.