ECLI:NL:RBDHA:2015:3509

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 maart 2015
Publicatiedatum
30 maart 2015
Zaaknummer
AWB-14_20591u AWB-14_20590u
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de geloofwaardigheid van een bekering in asielprocedures

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 27 maart 2015, betreft het een asielprocedure waarin eisers, een gezin, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd hebben aangevraagd. De aanvragen zijn eerder afgewezen, maar eisers stellen dat er nieuwe feiten zijn, namelijk de bekering van eiseres tot het christendom. De rechtbank oordeelt dat het rapport van godsdienstpsycholoog Dr. Van Saane, dat de bekering als geloofwaardig beschrijft, een zwaar gewicht moet krijgen in de beoordeling. De rechtbank constateert dat verweerder de inhoud van het rapport niet heeft bestreden en dat de deskundigheid van Dr. Van Saane niet ter discussie staat. De rechtbank wijst erop dat verweerder de conclusies van het rapport mogelijk kan weerleggen door het uitbrengen van een contra-expertise. De rechtbank oordeelt dat de bestreden besluiten van verweerder in strijd zijn met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en vernietigt deze besluiten. Verweerder wordt opgedragen nieuwe besluiten te nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank veroordeelt verweerder ook in de proceskosten van eisers, vastgesteld op € 1.470,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
Zaaknummers: AWB 14 / 20590 + 14 / 20591

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 maart 2015 in de zaken tussen

[eiseres], eiseres,

[eiser],eiser,
mede namens hun minderjarige kinderen,
gezamenlijk te noemen eisers,
(gemachtigde: mr. P. Kramer-Ograjensek),
en

de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder

(gemachtigde: mr. P.M.W. Jans).

Procesverloop

Bij besluiten van 15 augustus 2014 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de aanvragen van eisers tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), afgewezen.
Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 februari 2015.
Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Als tolk was aanwezig M. Rahimi. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eisers hebben op 29 augustus 2011 aanvragen tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Bij beschikkingen van 6 januari 2012 zijn deze aanvragen afgewezen. De door eisers hiertegen ingediende beroepen zijn op
28 maart 2012 door deze rechtbank, nevenzittingsplaats Zwolle, ongegrond verklaard. De hoger beroepen zijn bij uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 24 mei 2012 ongegrond verklaard, waardoor de beschikkingen van
6 januari 2012 onherroepelijk zijn geworden.
Op 18 maart 2013 hebben eisers onderhavige aanvragen ingediend. Bij beschikkingen van
8 november 2013 zijn de aanvragen afgewezen. Deze besluiten zijn vervolgens ingetrokken. Op 13 juli 2014 zijn voornemens tot afwijzing kenbaar gemaakt en op 31 juli 2014 is door eisers een zienswijze ingediend. Bij de bestreden besluiten zijn de aanvragen afgewezen.
2. Eisers stellen zich op het standpunt dat sprake is van nieuwe feiten en/of veranderde omstandigheden (nova), zoals bedoeld in artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), nu eiseres zich heeft bekeerd tot het christendom en om die reden bij terugkeer problemen te zullen ondervinden. Eiser verwijst in zijn aanvraag naar de bekering van eiseres en naar de problemen die zij naar aanleiding daarvan bij terugkeer zullen ondervinden. Ter staving van deze bekering hebben zij de in rechtsoverweging 13 genoemde documenten overgelegd. Zij stellen verder dat verweerder eiseres ten onrechte niet heeft gehoord. Sinds haar laatste gehoor, bijna twee jaar geleden, is immers veel gebeurd. Reeds vanwege de bekering van eiseres, haar afvalligheid, maar ook gelet op hun afkomst uit Ghazni en het feit dat eiseres hazara is in combinatie met de bekering, dienen eisers voor vergunningverlening in aanmerking te komen.
3. Verweerder heeft aan de afwijzing van de aanvragen - samengevat weergegeven - ten grondslag gelegd dat de bekering van eiseres ongeloofwaardig is en dat ook haar herkomst en afkomst op zichzelf geen reden vormen voor vergunningverlening. Daarnaast heeft verweerder aan eisers een vertrektermijn van nul dagen en een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
5. Ingevolge artikel 4:6, eerste lid, van de Awb is de aanvrager gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden, indien na een geheel of een gedeeltelijke afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan. Onder nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden moeten worden begrepen feiten of omstandigheden die na het eerdere besluit zijn voorgevallen of die niet vóór dat besluit konden en derhalve behoorden te worden aangevoerd, alsmede bewijsstukken van reeds eerder gestelde feiten of omstandigheden, die niet vóór het nemen van het eerdere besluit konden en derhalve behoorden te worden overgelegd. Is hieraan voldaan, dan is niettemin geen sprake van feiten of omstandigheden die een hernieuwde rechterlijke toetsing rechtvaardigen, indien op voorhand is uitgesloten dat hetgeen alsnog is aangevoerd of overgelegd aan het eerdere besluit kan afdoen.
6. Uit de jurisprudentie van de Afdeling van 20 april 2007, LJN BA3687 en 6 maart 2008, LJN BC9421 vloeit voort dat, indien na een eerder afwijzend besluit materieel een vergelijkbaar besluit wordt genomen, moet worden aangenomen dat het in die uitspraak uiteengezette beoordelingskader in de weg staat aan een rechterlijke toetsing van dat besluit als ware het een eerste afwijzing. Slechts indien en voor zover door de vreemdeling in de bestuurlijke fase nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn aangevoerd, dan wel uit het aldus door hem aangevoerde kan worden afgeleid dat zich een voor hem relevante wijziging van het recht voordoet, kunnen dat besluit, de motivering ervan en de wijze waarop het tot stand is gekomen door de bestuursrechter worden getoetst. Dit is slechts anders, indien zich bijzondere, op de individuele zaak betrekking hebbende, feiten en omstandigheden als bedoeld in overweging 45 van het arrest van het EHRM van 19 februari 1998 (Bahaddar tegen Nederland; LJN AG8817) voordoen.
7. Gelet op de overeenkomsten tussen (de afwijzing van) de onderhavige aanvraag en (de afwijzing van) de eerder door eisers ingediende aanvragen dient de rechtbank direct te treden in de vraag of eisers nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb aan de onderhavige aanvraag ten grondslag hebben gelegd.
8. De rechtbank overweegt allereerst dat de verwijzing van eisers naar het eerdere asielrelaas niet kan worden aangemerkt als een nieuw feit of veranderde omstandigheid als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb, aangezien op voorhand is uitgesloten dat deze verwijzing kan afdoen aan de eerdere besluiten van 6 januari 2012 en in het bijzonder hetbesluit ten aanzien van eiseres. In dit in rechte onaantastbare besluit heeft verweerder immers reeds gesteld dat het asielrelaas (van eiseres) niet geloofwaardig wordt geacht.
9. De rechtbank oordeelt dan ook dat het ‘certificate of service’ en de verklaring van mevrouw[naam 2] op zichzelf geen nova zijn in de zin van artikel 4:6 van de Awb. Het certificaat ziet immers op de periode maart tot juli 2004 en reeds hierom en gelet op het feit dat dit certificaat al in de eerste procedure is overgelegd, kan dit document geen rol van betekenis spelen. Dit geldt ook voor de verklaring van mevrouw[naam 2], die ziet op de periode 2004. Hoewel deze verklaring niet in de eerste procedure is overgelegd, is niet gebleken dat deze verklaring niet eerder had kunnen worden opgevraagd en overgelegd.
10. Voorts oordeelt de rechtbank dat ook het overgelegde vonnis geen novum is in de zin van artikel 4:6 van de Awb. Uit het proces-verbaal van bevindingen van de Kmar blijkt dat het vonnis op zichzelf ‘zeer wel mogelijk echt’ is. De rechtbank is echter met verweerder van oordeel dat dit niets zegt over de inhoud van het document dan wel over de omstandigheden waaronder dit document is afgegeven. De rechtbank volgt dan ook het standpunt van verweerder dat nu eisers geen aannemelijke verklaringen hebben afgelegd over de wijze waarop zij het document via de moeder van eiseres van haar neef hebben verkregen, moet worden geoordeeld dat eisers de authenticiteit van het vonnis qua inhoud en wijze van verkrijging niet aannemelijk hebben gemaakt. Nu volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling een door de vreemdeling overgelegd document geen novum kan zijn, als de authenticiteit daarvan niet kan worden vastgesteld en de verantwoordelijkheid hiervoor bij de vreemdeling ligt, kan het vonnis qua inhoud verder niet worden betrokken bij de beoordeling van de asielaanvraag.
11. De rechtbank stelt vast dat eiseres aan haar aanvraag voorts ten grondslag heeft gelegd dat zij zich heeft bekeerd tot het christendom. De gestelde bekering dateert van na de vorige aanvraag. Aangezien hiermee sprake is van een nieuw feit, waarvan niet op voorhand kan worden uitgesloten dat dit niet kan afdoen aan het eerdere besluit ten aanzien van eiseres van 6 januari 2012 en de overwegingen waarop dat berust, worden de door eiseres in dit kader overgelegde documenten door de rechtbank beschouwd als een nieuw feit of veranderde omstandigheid in de zin van artikel 4:6 van de Awb. De rechtbank zal dan ook overgaan tot een inhoudelijke toetsing van het bestreden besluit op dit punt in het licht van de daartegen aangevoerde gronden, nu niet in geschil is tussen partijen dat een geloofwaardige bekering bij terugkeer naar Afghanistan een reëel risico op schending van artikel 3 van het Europees Verdrag voor de bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) kan opleveren.
12. Zoals volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 24 mei 2013 met zaaknummer 201109839/1/V2 past verweerder een vaste gedragslijn toe bij het onderzoek naar een geloofsovertuiging. Deze gedragslijn houdt in dat verweerder een vreemdeling vragen stelt die grofweg worden onderverdeeld in vragen over de motieven voor en het proces van bekering. Het geloofwaardigheidsstandpunt van verweerder wordt vervolgens door de bestuursrechter terughoudend getoetst.
13. Eiseres heeft in het kader van haar gestelde bekering een doopakte, brieven van predikant [naam predikant] en een rapport van godsdienstpsycholoog Dr. Van Saane overgelegd. Daarnaast heeft zij zelf verklaringen afgelegd omtrent haar bekering.
14. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de doopakte, de brieven van predikant [naam predikant] en het rapport van Dr. Van Saane niet overtuigend genoeg zijn om de oprechtheid van de gestelde bekering aannemelijk te maken. De doopakte en de brieven van de predikant worden door verweerder wel meegewogen, maar het is aan eiseres om verder inzicht te verschaffen in haar bekeringsproces en haar innerlijke beweegredenen. De verklaringen die eiseres heeft afgelegd hebben verweerder niet kunnen overtuigen. Verweerder wijst op de vaste gedragslijn die wordt toegepast bij het onderzoek naar een gestelde bekering, verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Afdeling van
24 mei 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:CA0955) en merkt hierbij op dat alle onderdelen in samenhang worden bezien. Verweerder heeft meegewogen dat eiseres de namen van de discipelen niet kan noemen, geen verzen kan noemen en het adres van [naam] (de persoon bij wie eiseres bijbelles heeft gevolgd) niet kan noemen ondanks dat ze hier meerdere malen is geweest. Voorts heeft eiseres niet concreet kunnen duiden waarom ze eerst na de afwijzing van de eerste aanvraag interesse heeft gekregen in het christendom en kan ze niet concreet de verschillen tussen het christendom en de islam duiden dan wel duidelijk uitleggen wat haar aantrekt in het christendom. De stelling van eiseres dat zij bijbelles volgt, acht verweerder dan ook onvoldoende.
Met betrekking tot het rapport van Dr. Van Saane van 20 januari 2015 stelt verweerder zich op het standpunt dat Dr. Van Saane wellicht deskundig is op het gebied van bekeringen in het algemeen, maar niet in asielprocedures. Bovendien maakt het verschil in visie tussen verweerder en Dr. Van Saane op de gestelde bekering van eiseres het oordeel van verweerder niet anders. Verweerder verwijst naar de uitspraken van de Afdeling van
11 september 2014 (zaaknummer 201310845/1), 6 maart 2014 (zaaknummer 201311217/1),
15 juli 2014 (zaaknummer 201401627/1), 5 maart 2014 (zaaknummer 201304859/1),
6 maart 2014 (zaaknummer 201300914/1) en 10 april 2014 (zaaknummer 201304684/1) nu in deze uitspraken bovenstaande standpunten en conclusies worden ondersteund.
15. De voorzieningenrechter is met verweerder van oordeel dat onder andere op basis van de uitspraak van de Afdeling van 24 mei 2013 alle onderdelen van een gestelde bekering in samenhang moeten worden bezien en dat op grond daarvan moet worden beoordeeld of een gestelde bekering al dan niet geloofwaardig is.
16. Met betrekking tot de door eiseres overgelegde doopakte en brieven van predikant [naam predikant] is de rechtbank met verweerder van oordeel dat deze documenten de geloofwaardigheid van de bekering positief beïnvloeden, maar dat het de taak van eiseres is om inzicht te verschaffen in haar bekeringsproces en dit haar innerlijke beweegredenen onverlet laat. Deze documenten worden derhalve meegewogen, maar kunnen er op zichzelf niet toe leiden dat de gestelde bekering geloofwaardig wordt geacht. In dit verband heeft verweerder terecht verwezen naar de in de laatste volzin van rechtsoverweging 14 genoemde jurisprudentie.
17. Met betrekking tot het rapport van de godsdienstpsycholoog Dr. Van Saane van 20 januari 2015 overweegt de rechtbank als volgt. Dr. Van Saane concludeert in haar rapport dat zij op basis van interne en externe consistentie de bekering van eiseres geloofwaardig acht. Het gaat volgens Dr. Van Saane om een actieve bekering waarbij de oude religie vooral is verlaten vanwege morele kritiek. Ook is volgens Dr. Van Saane sprake van een intellectuele bekering, waarbij het eerste stuk van het bekeringsproces vooral individueel heeft plaatsgevonden.
Verweerder stelt zich, kort gezegd, op het standpunt dat aan het rapport van Dr. Van Saane niet de waarde kan worden gehecht die eisers eraan gehecht willen hebben, omdat Dr. Van Saane niet deskundig is in het vaststellen van de geloofwaardigheid van bekeringen
in asielprocedures.
17.1
De rechtbank volgt dit standpunt van verweerder niet. Naar het oordeel van de rechtbank kan het rapport van Dr. Van Saane, wat betreft het algemene deel, als een deskundigenoordeel worden aangemerkt ten aanzien van de wijze van beoordelen van de geloofwaardigheid van een bekering, omdat op basis van wetenschappelijk onderzoek een methode voor het beoordelen van de geloofwaardigheid van een bekering is uiteengezet.
De rechtbank stelt vast dat verweerder de inhoud van het algemene deel van het rapport niet heeft bestreden. Het rapport, voor zover dat betrekking heeft op de individuele beoordeling van de geloofwaardigheid van de gestelde bekering van eiseres, betreft weliswaar (uiteraard) een waardering van de geloofwaardigheid van verklaringen, maar is gebaseerd op het algemene deel van het rapport en is daarbij inzichtelijk en concludent. Daarom en nu de deskundigheid van Dr. Van Saane door verweerder als zodanig niet wordt bestreden, komt aan deze beoordeling van de bekering van eiseres een zwaar gewicht toe.
17.2
Met betrekking tot het standpunt van verweerder dat de visie van Dr. Van Saane weliswaar afwijkt van de visie van verweerder, maar dat dit het oordeel van verweerder niet anders maakt merkt de rechtbank op dat er geen grond is voor het oordeel dat verweerder bij uitstek deskundig moet worden geacht in de beoordeling van de geloofwaardigheid van de bekering, in die zin dat er op voorhand aan zijn oordeel meer gewicht toekomt dan aan het oordeel van Dr. Van Saane.
17.3
Voorts oordeelt de rechtbank dat verweerder het rapport niet zomaar ter zijde kan schuiven, reeds omdat Dr. Van Saane eiseres niet persoonlijk heeft gesproken. Nu verweerder eiseres in het kader van de gestelde bekering niet nader heeft gehoord, heeft Dr. Van Saane immers over dezelfde gegevens beschikt om de geloofwaardigheid van de bekering van eiseres te beoordelen als verweerder. Blijkens het rapport heeft Dr. Van Saane de volgende stukken geraadpleegd bij de beoordeling:
Voornemen, 28 november 2011;
Rapport gehoor opvolgende aanvraag, 20 maart 2013;
Rapport aanvullend nader gehoor, 29 maart 2013;
Correcties en aanvullingen gehoor opvolgende aanvraag, 21 maart 2013;
Correcties en aanvullingen nader gehoor opvolgende aanvraag, 7 mei 2013;
Voornemen, 31 maart 2013;
Reactie op voornemen, 24 oktober 2013;
Beschikking, 5 november 2013;
Beroepschrift, 18 december 2013;
Voornemen, 13 juli 2014;
Reactie op voornemen, 31 juli 2014;
Beschikking, 15 augustus 2014;
Beroepschrift, 2 oktober 2014.
17.4
Het standpunt van verweerder dat Dr. Van Saane er geen rekening mee heeft gehouden dat verklaringen inzake een bekering onder valse voorwendselen kunnen zijn afgelegd, wordt door de rechtbank niet gevolgd. In het algemene deel van het rapport heeft Dr. Van Saane uiteengezet aan de hand van welke objectieve criteria kan worden beoordeeld of een proces van bekering als geloofwaardig kan worden aangemerkt. Dat veronderstelt de mogelijkheid dat iemand ook ongeloofwaardige verklaringen aflegt over een gestelde bekering. De door haar nader toegelichte criteria van de interne en externe consistentie van het gestelde bekeringsproces dienen juist om de geloofwaardige bekering te kunnen onderscheiden van de ongeloofwaardige bekering.
18. Uit het voorgaande volgt dat verweerder zijn standpunt dat de bekering van eiseres tot het christelijk geloof ongeloofwaardig is, onvoldoende heeft gemotiveerd. Verweerder heeft niet zonder nadere motivering aan de inhoud van het rapport van Dr. Van Saane voorbij kunnen gaan. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de conclusies van dit rapport mogelijk (slechts) kan weerleggen door het uitbrengen van een contra-expertise.
De in de laatste volzin van rechtsoverweging 14 genoemde jurisprudentie geldt naar het oordeel van de rechtbank derhalve niet (zomaar) voor het rapport van Dr. Van Saane.
De beroepsgrond slaagt.
19. De beroepen zijn gegrond. De bestreden besluiten zijn in strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb. Nu de beroepen om deze reden gegrond zijn, komt de rechtbank aan de beoordeling van de overige beroepsgronden niet meer toe. De rechtbank benadrukt daarbij dat eisers niet op alle punten van het geschil gelijk hebben gekregen. In de uitspraak heeft de rechtbank uitdrukkelijk en zonder voorbehoud beroepsgronden verworpen. Als eisers het daarmee niet eens zijn en willen voorkomen dat dit oordeel van de rechtbank komt vast te staan, zullen zij tegen deze uitspraak hoger beroep moeten instellen.
20. De rechtbank ziet, gelet op het feit dat aan de bestreden besluiten een motiveringsgebrek kleeft, de aard van het geconstateerde gebrek en het feit dat niet is uitgesloten dat tot een nader gehoor dan wel nader onderzoek besloten zal worden, geen aanleiding tot toepassing van de bestuurlijke lus als bedoeld in artikel 8:51a van de Awb.
21. De rechtbank zal de bestreden besluiten derhalve vernietigen. Verweerder zal daarom nieuwe besluiten moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
22. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.470,- (2 maal 1 punt voor het indienen van de beroepschriften en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 490,- en een wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank:
  • verklaart de beroepen gegrond;
  • vernietigt de bestreden besluiten;
  • draagt verweerder op nieuwe besluiten te nemen met inachtneming van deze
uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van
€ 1.470,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.G.H. Seerden, rechter, in aanwezigheid van
mr. Y.L.J. Kuypers-Damoiseaux, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
27 maart 2015.
w.g. Y. Damoiseaux,
griffier
w.g. Seerden
rechter
Voor eensluidend afschrift:
de griffier,
Afschrift verzonden aan partijen op: 27 maart 2015

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.